ECLI:NL:TGDKG:2023:54 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/727241 / DW RK 22/474 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:54
Datum uitspraak: 28-07-2023
Datum publicatie: 15-08-2023
Zaaknummer(s): C/13/727241 / DW RK 22/474 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet, gedeeltelijk gegrond. Maatregel: berisping. Uit artikel 10 van de Verordening beroeps en gedragsregels gerechtsdeurwaarder (thans artikel 3.4 Gerechtsdeurwaardersverordening) volgt de verplichting kosten zo laag mogelijk te houden voor een schuldenaar. Dit komt mede tot uiting door een schuldenaar, waar een aanzienlijk lange periode geen contact mee is geweest, even in kennis stellen van de intentie tot het nemen, dan wel hervatten van kostbare executiemaatregelen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 juli 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 december 2022 met zaaknummer C/13/717221 / DW RK 22/174 MdV/RH en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/727241 / DW RK 22/474 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ] ([   ]),

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde:[   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 9 mei 2022, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 juni 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 20 december 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 20 december 2022. Bij e-mail, ingekomen op 27 december 2022, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 juni 2023 alwaar klager (via een videoverbinding) en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 juli 2023.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • klager is op 13 oktober 2015 samen met zijn ex-partner veroordeeld hoofdelijk een vordering te voldoen van [   ] Makelaardij;
  • klager woont sinds augustus 2016 op de Filipijnen;
  • op 1 mei 2020 is executoriaal beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de AOW-uitkering van klager;
  • op 6 mei 2020 heeft de SVB aan klager bericht dat voor hem geen beslagvrije voet is vastgesteld;
  • op 13 oktober 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een overzicht verstrekt;
  • op 10 december 2020 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder gemaild dat hij bereid is de helft van de restschuld op zich te nemen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a. in mei 2020 is beslag gelegd op klagers AOW-uitkering zonder dat hij wist waarom. Klager heeft geen aanmaningen of dwangbevel ontvangen;

b. klagers ex-partner heeft een overeenkomst gesloten met [   ] Makelaardij, zonder medewerking van klager. Klager ging ervan uit dat zijn ex-partner de vordering had voldaan;

c. klager geen overzicht heeft hoeveel geld de gerechtsdeurwaarder inmiddels heeft ingevorderd;

d. het beslag opgeheven dient te worden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de tuchtrechtelijke procedure na de inwerkingtreding van artikel 43a Gerechtsdeurwaarderswet niet voldoet aan de beginselen van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna verder: EVRM). De kamer heeft in de “Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders” (Staatscourant 2018, nr. 5882) bekend gemaakt hoe zij in voorkomend geval van de bevoegdheid ex artikel 43a sub b Gerechtsdeurwaarderswet gebruik zal maken. Door het feit dat deze kosten betaald dienen te worden aan de kamer, is de kamer volgens de gerechtsdeurwaarder als potentieel schuldeiser van de beklaagde gerechtsdeurwaarder te beschouwen. Daarenboven is de kamer in voorkomende gevallen niet alleen houder van de bewuste kostenveroordeling, maar heeft zij de hoogte van die vordering (blijkens de voormelde tijdelijke richtlijn) ook zelf vastgesteld en neemt zij daarenboven (in ieder afzonderlijk geval) zelf de beslissing over de toekenning van die kosten. Daarmee krijgt de kamer, als potentieel schuldeiser van de gerechtsdeurwaarder, zelf een belang bij de uitkomst van de tuchtrechtelijke procedure. De gerechtsdeurwaarder is op grond van het voorgaande van mening dat de kamer de klacht niet in behandeling kan nemen aangezien dat een schending van artikel 6 van het EVRM zou opleveren.

4.3 De voorzitter overweegt dat dit verweer berust op een verkeerde uitleg van de wet en de toelichting daarop. Op een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 43 a Gerechtsdeurwaarderswet is het bepaalde in artikel 43, zesde lid, van overeenkomstige toepassing. In dat zesde lid wordt onder meer bepaald dat de geldboete ten bate van de Staat komt. Dat geldt middels de overeenkomstige toepassing ook voor de kostenveroordeling. Deze kosten worden vervolgens op grond van artikel 43a lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet in mindering gebracht op de in artikel 78 Gerechtsdeurwaarderswet genoemde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak. De beroepsgroep als geheel is daar dus bij gebaat, de kamer zelf niet. 

Ten aanzien van de “Tijdelijke Richtlijn” geldt dat deze is opgesteld naar aanleiding van de opmerking van de wetgever dat het voor de hand lag dat tuchtrechters net als in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht is gebeurd, tot een systeem zullen komen op grond waarvan per geval de kostenveroordeling wordt vastgesteld, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat de behandeling van een zaak overigens kost. Hierdoor wordt voor klagers en de beroepsbeoefenaren voorspelbaar op welke wijze de tuchtrechter bij een kostenveroordeling zal oordelen ( Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 145, nr. 3 25). Hieruit volgt dat het verweer faalt.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen a. en b. wordt overwogen dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel (het vonnis van 13 oktober 2015) ten uitvoer te leggen. Klager staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn AOW uitkering. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis van 13 oktober 2015 op 20 oktober 2015 aan klager betekend, zodat klager bekend was met het vonnis. Het is niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het beslag geen aanmaning of betalingsbevel meer aan klager heeft gestuurd, aangezien hij op de hoogte was van het vonnis en de hoofdelijke veroordeling tot betaling van het bedrag.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. wordt overwogen dat niet gebleken is dat klager de gerechtsdeurwaarder om een actueel overzicht van de openstaande vordering heeft verzocht. Uit de overgelegde stukken blijkt in ieder geval dat de gerechtsdeurwaarder aan klager op 13 oktober 2020 een overzicht heeft gestuurd.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d. wordt overwogen dat de tuchtrechter niet bevoegd is een beslag op te heffen. Klager dient zich voor opheffing van het beslag te wenden tot de civiele rechter.

4.7 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat hij verrast was met het beslag op zijn AOW-uitkering. Klager was in de veronderstelling dat het allemaal geregeld was met zijn ex-partner. Klager heeft al die tijd niets gehoord van de gerechtsdeurwaarder, terwijl de gerechtsdeurwaarder klager had kunnen bereiken. Klager ontvangt een AOW-uitkering en bij wet is hij verplicht een bekend (woon)adres te hebben. Als de gerechtsdeurwaarder klager voorafgaand aan het beslag had bereikt, had klager een betalingsregeling kunnen treffen. Dan waren er geen extra kosten bij gekomen. Klager maakt vooral bezwaar tegen deze kosten.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van het in verzet aangevoerde oordeelt de kamer als volgt. Dat klager op de hoogte was van het vonnis van 13 oktober 2015 en de daarin hoofdelijke veroordeling is niet in geschil. Evenmin in geschil is of de gerechtsdeurwaarder ingevolge zijn ministerieplicht het vonnis op deze wijze ten uitvoer mocht leggen. Ter beoordeling ligt vooral voor de vraag of de gerechtsdeurwaarder daarnaast niet een eigen verantwoordelijkheid heeft om te beoordelen hoe hij de executie insteekt, met als doel klager niet met extra kosten op te zadelen. Daartoe zijn de volgende omstandigheden van belang.

7.2 De procedure tegen klager en zijn ex-partner heeft op 13 oktober 2015 gediend, waarna het vonnis op 20 oktober 2015 aan hen is betekend. Vanwege een hoger inkomen is in eerste instantie beslag gelegd op het inkomen van de ex-partner van klager. Klager had destijds kennelijk alleen een uitkering. Klager is, zoals de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard “een tijdlang van de radar verdwenen” hetgeen kennelijk geen problemen opleverde voor de executie nu het een hoofdelijke veroordeling betrof. In feite is klager ongeveer tien maanden buiten beeld geweest omdat in augustus 2016 gebleken is dat klager op de Filipijnen was gevestigd. In 2019 is klager (opnieuw) in beeld gekomen vanwege de AOW-uitkering die hij is gaan ontvangen. Op 1 mei 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder, naar verluidt op expliciet verzoek van de opdrachtgever, beslag gelegd op de AOW-uitkering van klager.

7.3 Gelet op de situatie dat tussen de gerechtsdeurwaarder en klager geen contact is geweest tussen oktober 2015 (betekening vonnis) en 1 mei 2020 (beslag AOW), had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen klager in kennis te stellen van zijn intenties, bijvoorbeeld met een brief. Niet alleen was dit een (relatief) kleine moeite geweest voor de gerechtsdeurwaarder, maar ook zou de kennisgeving geen nadelige weerslag hebben gehad op de executiebevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder. Anders gezegd, de gerechtsdeurwaarder had nadien alsnog op deze wijze kunnen executeren. Het verschil zou zijn geweest dat de gerechtsdeurwaarder in elk geval geprobeerd had de kosten zo laag mogelijk te houden voor klager. Dit is een verplichting die direct volgt uit – de ten tijde van indiening van de klacht geldende – artikel 10 van de Verordening beroeps en gedragsregels gerechtsdeurwaarder (thans artikel 3.4 Gerechtsdeurwaardersverordening). Dat de (gemachtigde van) gerechtsdeurwaarder zich openlijk afvraagt of klager dan wel een regeling had willen treffen enkel vanwege het feit dat hij zich op de Filipijnen bevindt doet in geen enkel opzicht af aan de ambtelijke verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Het vooruitlopen op de mogelijke reactie is simpelweg niet aan de orde.

8. Kostenveroordeling

8.1 Op grond van het voorgaande dient het verzet en de klacht ten aanzien van klachtonderdeel a gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. De kamer zal voor het gegronde deel van de klacht aan de gerechtsdeurwaarder een berisping opleggen.

8.2 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

8.3 Nu de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet het door klager betaalde griffierecht ad € 50,- aan hem dient te vergoeden.

8.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter voor wat betreft klachtonderdeel a en wat daarover is overwogen onder 4.4 van de beslissing;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,-;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,- met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50,- aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. O.J. Boeder, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

28 juli 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen het deel waarbij de beslissing van de voorzitter is vernietigd en alsnog op de klacht is beslist, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.