ECLI:NL:TGDKG:2023:5 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/684422 / DW RK 20/249 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:5
Datum uitspraak: 02-01-2023
Datum publicatie: 16-01-2023
Zaaknummer(s): C/13/684422 / DW RK 20/249 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening houdt met de beslagvrije voet. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct tot gevolg dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of geble­ken. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 januari 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 mei 2020 met zaaknummer C/13/672775 / DW RK 19/516 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/684422 / DW RK 20/249 LV/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: M. Colijn.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 24 september 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen (het gerechtsdeurwaarderskantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 12 mei 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 12 mei 2020. Bij brief, ingekomen op 25 mei 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 november 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 januari 2023.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 november 2014 is klager veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de woningstichting [ ] (hierna: [ ]). De grosse van het vonnis is op 8 december 2014 aan klager betekend;
  • op 5 maart 2015 heeft het per 17 juli 2019 gefailleerde [ ] (hierna: [ ]) als eerste beslaglegger ten laste van klager beslag gelegd onder de SVB. Dit beslag is gelegd ten behoeve van de woningstichting [ ];
  • op 8 juli 2019 heeft klager aan [ ] of gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] (hierna: [ ]) verzocht om terugbetaling van teveel geïnde gelden over de periode vanaf 2016;
  • op 24 juli 2019 heeft [ ] het gelegde beslag van [ ] overgenomen;
  • bij brief van 25 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd dat de inning van de vordering van [ ] is overgenomen;
  • bij e-mail van 29 juli 2019 heeft [ ] de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd dat reeds aan het gedane verzoek van 8 juli 2019 is voldaan. In de e-mail is opgenomen dat op verzoek van klager op 15 december 2016 de beslagvrije voet is herberekend en er teveel geïnde gelden zijn teruggeboekt. Daarnaast is informatie verstrekt betreffende de sinds 2016 geïnde vakantiegelden;
  • bij e-mail van 31 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd over de inhoud van de e-mail van 29 juli 2019. Daarnaast is klager verzocht om zijn inkomensoverzicht vanaf februari 2019 toe te sturen alsmede bewijsstukken van zijn maandelijkse huur- en zorgtoeslag, huurpenningen en zorgkosten;
  • bij e-mail van 1 augustus 2019 stelt klager dat de beslagvrije voet hoger is dan zijn inkomen en deelt hij tevens aan de gerechtsdeurwaarder mede dat hij de gevraagde stukken niet hoeft toe te zenden;
  • op 19 augustus 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat de berekende beslagvrije voet van € 1038,63 wordt gehanteerd. In het bericht is opgenomen dat volgens de SVB klager maandelijks € 998,29 ontvangt en dat het vakantiegeld voor het gehele jaar € 709,52 bedraagt. Tevens is klager wederom verzocht om toezending van de benodigde bewijsstukken;
  • op 30 augustus 2019 heeft een medewerkster van de gerechtsdeurwaarder telefonisch contact opgenomen met klager om de zaak te bespreken;
  • bij e-mail van 3 september 2019 geeft de gerechtsdeurwaarder aan dat een verhoogde beslagvrije voet van € 1067,24 wordt gehanteerd en dat het maandelijks inkomen van klager inclusief vakantiegeld € 1172,79 bedraagt. De gerechtsdeurwaarder handhaaft daarom het beslag op het voor beslag vatbare gedeelte van het vakantiegeld;
  • bij e-mail van 13 september 2019 maakt klager wederom bezwaar tegen het standpunt van de gerechtsdeurwaarder;
  • op 30 september 2019 hebben de gerechtsdeurwaarder en klager telefonisch contact gehad. Tijdens het gesprek heeft klager aangegeven dat zijn huur
    € 653,57 bedraagt en de huurtoeslag € 299,-. Er is aangegeven dat de gerechtsdeurwaarder het intern zal bespreken. Naderhand is de beslagvrije voet verhoogd naar € 1181,52 waarbij de gerechtsdeurwaarder als uitgangspunt heeft genomen dat de telefonisch door klager doorgegeven informatie juist is. Het uitgangspunt is bevestigd na ontvangst van de onderhavige klacht en de daaraan gehechte bewijsstukken;
  • bij e-mail van 24 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van een telefoongesprek aan klager medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder geen recht heeft op het vakantiegeld;
  • op 30 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals gebeld met klager. Tijdens het gesprek is aangegeven dat het beslag is opgeheven. Klager trekt echter zijn bij de kamer ingediende klacht niet terug totdat [ ] de volgens klager teveel ontvangen gelden heeft teruggeboekt. Dit betreft de door [ ] geïnde gelden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

1. in strijd heeft gehandeld met de Algemene Pensioenwet alsmede in strijd heeft gehandeld met artikel 1 van de Grondwet, artikel 16 van de Grondwet en met artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek;

2. in strijd met artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft gehandeld en daarbij willens en wetens een onredelijk voordeel heeft behaald;

4. ten onrechte het vakantiegeld heeft ingehouden en dit dient terug te betalen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De verweer voerende gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder zijn verantwoordelijkheid is behandeld op het gerechtsdeurwaarderskantoor. Daarom wordt deze gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter het volgende. In het onderhavige geval is artikel 16 van de Grondwet niet van toepassing nu er geen sprake is geweest van een strafrechtelijke rol van de gerechtsdeurwaarder jegens klager. Tevens kan klager geen beroep doen op artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek nu er tussen hem en de gerechtsdeurwaarder geen overeenkomst heeft bestaan. Ook het beroep op de Algemene Pensioenwet faalt aangezien deze wet niet bestaat. Indien klager beoogt te stellen dat er in strijd is gehandeld met de Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers overweegt de voorzitter dat deze wet niet van toepassing is. Er is niet vastgesteld dat klager een politiek ambtsdrager is dan wel is geweest. Daarnaast volgt uit de overgelegde producties en het verweerschrift niet dat klager ongelijk is behandeld door de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de beslagvrije voet. Het is een gerechtsdeurwaarder toegestaan om een schuldenaar, ten laste van wie beslag is gelegd, te verzoeken tot verstrekking van nadere informatie omtrent alle inkomsten en uitgaven. Pas nadat de benodigde informatie is ontvangen, kan de gerechtsdeurwaardeurwaarder de beslagvrije voet correct berekenen. Dat de gerechtsdeurwaarder bij de berekening rekening heeft gehouden met de pensioeninkomsten is eveneens niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening houdt met de beslagvrije voet. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct tot gevolg dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of geble­ken. De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij e-mail van 29 juli 2019 in de gelegenheid gesteld om de gerechtsdeurwaarder informatie te verschaffen over zijn inkomsten en uitgaven teneinde de correcte beslagvrije voet te kunnen bepalen. Daarbij is klager tevens verzocht om specifieke bewijsstukken toe te sturen. Anders dan klager in zijn e-mail van 1 augustus 2019 stelt, is hij op basis van artikel 475g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht om al zijn inkomstenbronnen aan de gerechtsdeurwaarder door te geven. Nu klager heeft nagelaten de gerechtsdeurwaarder te informeren omtrent zijn inkosten en uitgaven, gaat de gerechtsdeurwaarder uit van de informatie die hij op dat moment tot zijn beschikking heeft. Als klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet dan dient hij de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Uit het verweerschrift volgt dat de gerechtsdeurwaarder pas in oktober 2019, dus na indiening van de onderhavige klacht, de beschikking heeft gekregen over de benodigde bewijsstukken voor de correcte herberekening van de beslagvrije voet. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd met artikel 475d lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering heeft gehandeld. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder willens en wetens een onredelijk voordeel heeft behaald dan wel dit heeft geprobeerd te behalen, temeer omdat uit het verweerschrift volgt dat de gerechtsdeurwaarder sinds 24 juli 2019 geen gelden van de SVB heeft ontvangen.

Voor zover het klachtonderdeel betrekking heeft op het doen of nalaten van [ ] overweegt de voorzitter dat klager dit niet aan de gerechtsdeurwaarder kan verwijten. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter als volgt. Terugbetaling door een gerechtsdeurwaarder is slechts mogelijk voor gelden die hij nog onder zich heeft. De gerechtsdeurwaarder is gehouden om door hem geïncasseerde gelden tijdig, dat wil zeggen binnen één tot twee weken na ontvangst, aan zijn opdrachtgever door te betalen. Zoals hiervoor is overwogen heeft de gerechtsdeurwaarder geen gelden van de SVB ontvangen zodat deze ook geen gelden kon terugbetalen.
Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het handelen van [ ] overweegt de voorzitter als volgt. Vast is komen te staan dat [ ] de voor beslag vatbare gelden, inclusief de vakantiegelden, heeft geïnd vanaf februari 2016 totdat het dossier op 4 juli 2019 op dit kantoor is gesloten.
Uit het verweerschrift en de overgelegde producties blijkt dat [ ] de teveel geïnde gelden uit het jaar 2016 met uitzondering van de vakantiegelden aan klager heeft terugbetaald. Blijkens de e-mail van 29 juli 2019 heeft [ ] zich in december 2016 op het standpunt gesteld dat de vakantiegelden wel geheel vatbaar waren voor beslag. Derhalve zijn de geïnde vakantiegelden van februari 2016 tot 4 juli 2019 deels afgedragen aan de woningstichting [ ] en deels door [ ] verrekend met de gemaakte kosten. Klager kan het handelen van [ ] niet aan de gerechtsdeurwaarder verwijten. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken.


4.5 Tot slot overweegt de voorzitter dat de kamer niet bevoegd is om de gerechtsdeurwaarder veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten van het vonnis van 26 november 2014, de buitengerechtelijk kosten of om deze te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding noch om deze met betrekking tot de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De verzoeken van klager zullen de kamer passeren, omdat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is. Daarvoor staat de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – naar de kamer begrijpt – samengevat het volgende aangevoerd:

4. de beslagvrije voet van € 1182,50 per maand moet met terugwerkende kracht worden toegepast op grond van een onrechtmatige daad vanaf februari 2015 tot 30 juni 2019 omdat het vakantiegeld niet onder het beslag valt en (dus) niet kan worden geïnd;

5. noch gesteld en noch gebleken is dat het vakantiegeld boven de beslagvrije voet. Nu de gerechtsdeurwaarder hier een rechtsgevolg aan heeft verbonden rust op hem de stelplicht en bewijslast;

7. in het maatschappelijk verkeer is het niet gebruikelijk om het beslag voort te zetten als de vorderingen van de gerechtsdeurwaarder tot nul zijn gereduceerd;

10. het beslag op de AOW van klager moet volledig worden opgeheven door de gerechtsdeurwaarder;

14. artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is van toepassing.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan om die reden niet worden ontvangen in zijn klacht als vermeld onder c en e van de gronden van het verzet.

7.2 Voor het overige overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. I.M. Nusselder en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 januari 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.