ECLI:NL:TGDKG:2023:47 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/717650 / DW RK 22/187 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:47
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 17-07-2023
Zaaknummer(s): C/13/717650 / DW RK 22/187 LvB/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Er bestaat voor de gerechtsdeurwaarder weliswaar geen wettelijke verplichting om een schuldenaar voorafgaand het leggen van beslag aan te schrijven, maar nu klager bijna vier jaar niets meer over de vordering heeft vernomen had het in dit geval op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om klager voorafgaand het leggen van het beslag in de gelegenheid te stellen de vordering te betalen dan wel een regeling te treffen. Dit om te voorkomen dat de kosten onnodig zouden oplopen. Klacht is gedeeltelijk gegrond, maatregel van berisping opgelegd en veroordeling in de proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 juli 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/717650 / DW RK 22/187 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 18 mei 2022, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 juni 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juni 2023 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 17 juli 2023.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 13 juni 2018 van de kantonrechter te Tilburg is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Op 10 januari 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op twee voertuigen van klager. Bij exploot van 12 januari 2022 is het beslag aan klager overbetekend.

-           Bij e-mail van 17 januari 2022 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht om nadere uitleg van het betreffende dossier.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft hier bij e-mail van 20 januari 2022 op gereageerd en heeft hierbij tevens een kopie van inleidende dagvaarding van 30 januari 2018 en een kopie van het vonnis van 13 juni 2018 verzonden.

-           Bij brief van 10 februari 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de geplande veiling van de in beslag genomen voertuigen is uitgesteld en is een specificatie van de openstaande vordering bijgevoegd.

-           Op 15 februari 2022 is een betalingsregeling met klager overeengekomen.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: hij vier jaar na het vonnis een brief van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen waaruit blijkt dat de vordering met 150% is toegenomen;

b: de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd op twee auto’s die op naam van klager staan en weigert het beslag op één van de auto’s eraf te halen. Klager wil de vordering betalen met de opbrengst van de verkoop van één van de auto’s.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen medewerkers van een gerechtsdeurwaarderskantoor. De in de aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij in het verweer heeft aangegeven dat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het doen en nalaten van de bij hem werkzame medewerkers. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat klager na het gewezen vonnis van 13 juni 2018 door de gerechtsdeurwaarder die eerder het betreffende dossier in behandeling had nog is aangeschreven voor de vordering. Er bestaat voor de gerechtsdeurwaarder weliswaar geen wettelijke verplichting om een schuldenaar voorafgaand het leggen van beslag aan te schrijven, maar nu klager bijna vier jaar niets meer over de vordering heeft vernomen had het in dit geval op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om klager voorafgaand het leggen van het beslag in de gelegenheid te stellen de vordering te betalen dan wel een regeling te treffen. Dit om te voorkomen dat de kosten onnodig zouden oplopen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft klager zich op het standpunt gesteld dat hij de auto van zijn overleden broer op zijn naam heeft moeten zetten, omdat de zus van klager in het buitenland woont en dat dat geen optie was. Klager heeft de auto van zijn broer in 2021 geschorst en moet er stallingskosten voor betalen. Klager wil de auto verkopen, zodat hij geen stallingskosten meer hoeft te betalen en de vordering kan voldoen. De kamer overweegt dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder kan worden verweten dat klager stallingskosten voor de door klager geschorste auto moet betalen. Indien klager de auto van zijn overleden broer had willen verkopen, had hij dit eerder, voor de beslaglegging, kunnen doen. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden. Indien klager het met de tenuitvoerlegging van de titel niet eens is dient hij een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

5.4 De kamer zal de klacht gelet op voorgaande gedeeltelijk gegrond verklaren. De kamer acht de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden.

5.5 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op een forfaitair bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

5.6 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

5.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarder te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht

ad € 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. O.J. Boeder, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.