ECLI:NL:TGDKG:2023:44 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/711200 DW RK 21/569 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:44
Datum uitspraak: 23-06-2023
Datum publicatie: 10-07-2023
Zaaknummer(s): C/13/711200 DW RK 21/569 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel gerechtsdeurwaarder sub 1: waarschuwing. Maatregel gerechtsdeurwaarder sub 2: schorsing twee weken. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarders onrechtmatig de registers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer en het digitaal beslagregister hebben geraadpleegd en de onrechtmatig verkregen gegevens hebben gedeeld met een derde. Daarnaast zouden zij ook valselijk hebben verklaard over de verwerking van persoonsgegevens. De kamer overweegt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 niet adequaat genoeg heeft gehandeld op het inzageverzoek van klager ten aanzien van zijn persoonsgegevens. Gelet op de gedeelde verantwoordelijkheid voor de inrichting van hun kantoor(administratie) wordt zowel gerechtsdeurwaarder sub 1 als sub 2 aangerekend dat medewerkers onterecht aan de slag kunnen gaan met voor hen onbekende persoonsgegevens. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft erkend dat de op zijn instructie gedane RDW-bevraging van 6 september 2021, niet is uitgevoerd conform de daartoe strekkende regelgeving. Dit heeft met zich meegebracht dat thans sprake is geweest van de onjuiste verwerking van persoonsgegevens. Daarnaast heeft hij zijn bevindingen uit de RDW-bevraging gedeeld met een derde. Maar nu er geen (wettelijke) grondslag was voor de RDW-bevraging leidt dat ertoe dat ook het delen van de (persoons)gegevens onjuist was.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juni 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/711200 DW RK 21/569 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. C.P.B. Kroep,

tegen:

1. [   ],

Gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

oud-gerechtsdeurwaarder te [   ],

en

3. [   ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 15 december 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden (hierna: gerechtsdeurwaarders). Bij verweerschrift, ingekomen op 20 januari, aangevuld op 4 april 2022, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 gereageerd. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 januari 2022, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 januari 2022, heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 gereageerd. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 mei 2023 alwaar klager, diens gemachtigde en gerechtsdeurwaarder sub 1 en gerechtsdeurwaarder sub 3 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 23 juni 2023.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Klager is vanaf 1 september 2001 tot en met 31 december 2017 verbonden geweest aan [   ] (hierna: [het kantoor van beklaagden]) als toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
  • Via de speciaal voor dat doel opgerichte [   ] (hierna: [   ]) heeft klager een deel van de aandelen (15%) in [het kantoor van beklaagden] gekocht van de persoonlijke holding, [   ]. (hierna: [   ]), van ([   ]) [   ]. De koopsom is deels gefinancierd via de ING Bank (€ 300.000,00) en deels is door [   ] een achtergestelde lening verstrekt van € 125.250,00.
  • Eind 2017 heeft klager besloten om te vertrekken bij [het kantoor van beklaagden]. [   ] heeft de aandelen verkocht aan [het kantoor van beklaagden]. [   ] heeft haar schulden kunnen voldoen behalve de achtergestelde lening van [   ].
  • [   ] heeft vanwege deze afwikkeling in 2018 een klacht bij deze kamer  ingediend tegen klager. Bij beslissingen van 11 juni en 29 oktober 2019 is de klacht door de kamer ongegrond verklaard (zie ECLI:NL:TGDKG:2019:139)
  • [   ] heeft op of omstreeks 11 oktober 2021 ten laste van klager conservatoir beslag gelegd op aandelen in zijn huidige personal holding, zijn onverdeelde aandeel in zijn woonhuis en op zijn motor. Ten aanzien van de motor – waarvan melding is gemaakt van het merk, type en kenteken – volgt uit de producties bij het verzoekschrift tot het leggen van conservatoire beslagleggingen dat daarvan een uitdraai Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) persoonsaanvraag is gedaan op 6 september 2021 via het portaal van SNG.
  • Klager is op 15 oktober 2021 gedagvaard door [   ]
  • Bij brief van 8 november 2021 heeft klager een inzageverzoek op grond van Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gedaan bij de gerechtsdeurwaarders.
  • Bij brief van 26 november 2021 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 gereageerd op dit verzoek waarbij – kort gezegd – is verklaard dat geen bevragingen zijn gedaan ten aanzien van de persoon van klager.
  • Op 6 december 2021 heeft klager ingelogd via  www.mijnschuldwijzer.nl om te zien of er gegevens bekend zijn in het Digitaal beslagregister en of bevragingen zijn gedaan ten aanzien van zijn persoon. Uit de verkregen gegevens blijkt dat op 21 september 2021 een bevraging is gedaan door [het kantoor van beklaagden].

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders samengevat dat zij:

1. onrechtmatig persoonsgegevens van klager, waaronder zijn Burgerservicenummer (BSN), hebben verwerkt in hun dossieradministratie en daarmee onder meer de AVG hebben overtreden;

2. op 21 september 2021 onrechtmatig de Basisregistratie Personen (BRP) hebben geraadpleegd;

4. op 6 september 2021 onrechtmatig de registers van de RDW hebben geraadpleegd en daarbij bewust de beveiliging van het systeem hebben omzeild door een fictieve ‘datum vonnis’ in te geven;

7. op 21 september 2021 onrechtmatig het digitaal beslagregister (DBR) hebben geraadpleegd en daarbij bewust de beveiliging van het systeem hebben omzeild door een fictieve reden voor de bevraging op te geven;

11. de onrechtmatig verkregen gegevens hebben gedeeld met een derde en daardoor hun abtsgeheim hebben geschonden;

16. valselijk hebben verklaard over de verwerking van persoonsgegevens.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet (Gdw) aan tuchtrechtspraak onderworpen voor enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a, c. en e. overweegt de kamer als volgt. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft erkend dat de op zijn instructie gedane RDW-bevraging van 6 september 2021, niet is uitgevoerd conform de daartoe strekkende regelgeving en dus niet had gemogen. Nu het een bevraging betreft die naar zijn aard de verwerking van persoonsgegeven (waaronder een BSN) verlangt, brengt dit met zich dat ook sprake was van de onjuiste verwerking van persoonsgegevens. Gelet op wat gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft aangevoerd over de rol die hij aanvankelijk heeft gehad in opdracht van (de advocaat van) [   ] heeft hij kennelijk gemeend zijn bevindingen uit de RDW-bevraging te kunnen delen met de advocaat van [   ]. Maar nu er geen (wettelijke) grondslag was voor de RDW-bevraging leidt dat ertoe dat ook het delen van de (persoons)gegevens van klager met de advocaat van [   ] onjuist  was. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar.

4.3 Gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 hebben aangevoerd – wat beaamd wordt door gerechtsdeurwaarder sub 2 – dat zij niets te maken hebben gehad met de bevraging van de RDW. Zij zijn hier pas van op de hoogte geraakt nadat zij kennis hebben genomen van deze klacht. Nu klager daartoe te weinig heeft gesteld, ziet de kamer geen aanleiding te twijfelen aan het door de gerechtsdeurwaarders gestelde ten aanzien van de betrokkenheid op deze onderdelen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen b. en d. overweegt de kamer als volgt. De  gerechtsdeurwaarders hebben verklaard dat geen van hen opdracht heeft gegeven om gegevens van klager te bevragen en te verwerken. Gerechtsdeurwaarders zijn zelfs niet op de hoogte geweest van de BRP en DBR bevraging op 21 september 2021. Daartoe hebben zij (samengevat) verklaard dat de bevraging is veroorzaakt door het testen van zogeheten mengdocumenten in het testdossier 11799999 door een medewerker. Dat testdossier wordt voor allerlei verschillende testen ingezet en op de datum van 21 september 2021 is dit ingezet voor een test die (onder meer) de systemen van de BRP en DBR raadpleegde, wat gebruikelijk is, aldus de gerechtsdeurwaarders. Nu bij het aanmaken van het testdossier de persoonsgegevens van klager ooit zijn opgenomen – het  testdossier was nota bene door klager zelf aangemaakt toen hij nog werkzaam was bij [het kantoor beklaagden]  – en niet zijn verwijderd toen klager het kantoor verliet, zijn deze persoonsgegevens nadien nog gebruikt als dat nodig was voor een test. De gerechtsdeurwaarders hebben verklaard zich van geen kwaad bewust te zijn en dat het hier gaat om een domme fout op grond van menselijk falen.

4.5 De kamer acht de verklaring van de gerechtsdeurwaarders aannemelijk, maar fraai is het niet. Van een beroepsbeoefenaar die bij uitstek vertrouwelijke gegevens verwerkt mag worden verwacht dat hij alles in het werk stelt om persoonsgegevens van derden veilig te stellen, dan wel te voorkomen dat hier misbruik van gemaakt kan worden. De term derden omvat in deze context niet alleen debiteuren en klanten van de gerechtsdeurwaarders, maar ook (voormalige) personeelsleden/kantoorgenoten.

Hoewel de AVG geen concrete bewaartermijn geeft is de algemene regel dat

persoonsgegevens niet langer bewaart worden dan strikt noodzakelijk (om de doelen te realiseren waarvoor de gegevens zijn verzameld). Het is evident dat de gegevens van klager langer bewaard zijn gebleven dan noodzakelijk was.

4.6 Klager heeft [het kantoor beklaagden] eind 2017 verlaten en kennelijk heeft geen van de gerechtsdeurwaarders er bij stilgestaan dat de persoonsgegevens van klager uit het testdossier nog verwijderd moesten worden. Dat is tot daar aan toe. Maar wat dit incident blootlegt is dat de inrichting van de organisatie het mogelijk heeft gemaakt op basis van actieve/actuele persoonsgegevens van een voor de (nieuwe) medewerker onbekend persoon, registers te bevragen waar strenge wet- en regelgeving voor geldt. Dit is de gerechtsdeurwaarders aan te rekenen die verantwoording dragen voor de inrichting van de kantoor(administratie) en tuchtrechtelijk laakbaar.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de kamer als volgt. In hoeverre gerechtsdeurwaarder sub 1 in de brief van 26 november 2021 valselijk verklaard heeft in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, staat niet ter beoordeling van deze kamer. De kamer komt wel tot het oordeel dat het onderzoek dat de gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft gepleegd naar aanleiding van de brief van klager van 8 november 2021, onvoldoende is geweest. Dit heeft ertoe geleid dat de gerechtsdeurwaarder sub 1 in zijn brief van 26 november 2021 een beeld heeft geschetst dat niet overeenkomt met de werkelijkheid. Met het argument dat hij niet zou hebben geweten van de incidenten op 6 en 21 november 2021, en dat daarom niet heeft opgenomen in zijn brief, gaat de gerechtsdeurwaarder voorbij aan de zorgvuldigheid die van hem verwacht mag worden als een dergelijk verzoek wordt gedaan. In de blinde paniek die kennelijk is ontstaan heeft de gerechtsdeurwaarder sub 1 zich onvoldoende gerealiseerd dat het verwijderen van persoonsgegevens in het testdossier niet genoeg was. Het was immers een actief testdossier dat nog gebruikt werd. Een zoekopdracht waar het testdossier tot dan toe allemaal voor gebruikt was had vermoedelijk (alle) relevante informatie kunnen opleveren. Gelet op het verleden én de op dat moment bestaande verstandhouding tussen partijen had minstens deze zorgvuldigheid verwacht mogen worden. Door dit na te laten heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 laakbaar gehandeld.

5. Maatregel

Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1

5.1 De klacht van klager, in het bijzonder klachtonderdelen b en d. brengt aan het licht dat medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor onterecht aan de slag kunnen gaan met voor hen onbekende persoonsgegevens, terwijl dat voor de betreffende persoon een inbreuk is. Dit is gerechtsdeurwaarder sub 1 aan te rekenen nu hij (mede)verantwoordelijk is voor de inrichting van zijn kantoor(administratie). Ten aanzien van klachtonderdeel f. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder sub 1 niet adequaat genoeg heeft gehandeld op het inzageverzoek van klager. De kamer neemt aan dat geen sprake van kwade opzet is geweest, maar de conclusie blijft dat de gerechtsdeurwaarder onjuist heeft verklaard omdat zijn onderzoek onzorgvuldig was. Daarbij neemt de kamer in beschouwing dat de maatstaven van zorgvuldigheid hoger liggen voor een gerechtsdeurwaarder gelet op zijn positie in het maatschappelijk verkeer, zijn bevoegdheden en de hoeveelheid persoonsgegevens die hij dagelijks verwerkt. Maar ook dat de betreffende gerechtsdeurwaarder de rol van functionaris gegevensbescherming vervult, waarvan verwacht mag worden dat voorafgaand aan beantwoording van een verzoek een gedegen onderzoek wordt  gedaan.

5.2. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft aangevoerd concrete stappen te hebben genomen om onjuist gebruik in de toekomst te voorkomen middels het opstellen van richtlijnen en een werkinstructie met betrekking tot het bevragen van de registers BRP, DBR en RDW. Daarnaast heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verantwoordelijkheid genomen en melding gemaakt bij Autoriteit Persoonsgegevens van het delen/lekken van gegevens van klager. Ook blijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 contact heeft onderhouden met SNG over het voorval en zijn partijen actief aan de slag gegaan om dit in de toekomst te voorkomen. Deze inspanningen van de gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft de kamer meegewogen, wat leidt tot de conclusies dat aan gerechtsdeurwaarder sub I de (lichtste) maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd.

Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2

5.3 De gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft als enige de expliciete instructie gegeven om de RDW-bevraging uit te voeren, terwijl hij bekend is, althans behoort te zijn, met wet- en regelgeving op dit punt. Op geen enkel moment in dit proces (waarbij hij opdracht kreeg, die heeft uitgezet naar een medewerker en het resultaat daarvan ontving) heeft de gerechtsdeurwaarder sub 2 het inzicht gehad dit handelen te stoppen. Dat blijkt des te meer als de gerechtsdeurwaarder sub 2 de onjuist verkregen informatie deelt met een derde. Door zijn kantoorgenoten niet te informeren over zijn inmenging in de juridische strijd richting klager heeft hij het risico aanvaard zijn kantoorgenoten, het kantoor én het ambt bloot te stellen aan mogelijke schade. Het enkele gegeven dat het hier gaat om een oud-kantoorgenoot met wie zij thans in onmin leven, had al voldoende aanleiding moeten zijn zich verre van deze situatie te houden. Zijn gedraging heeft ertoe geleid dat klachtonderdelen a, c en e ten aanzien van hem gegrond zijn.

5.4 Gerechtsdeurwaarder sub 2 is thans gedefungeerd, maar was tijde van indiening van de klacht (en de periode waarin dit zich afspeelde) mede verantwoordelijk voor de inrichting van de (kantoor)administratie. Om die reden zijn ook klachtonderdelen b. en d. ten aanzien van hem gegrond.

5.5 Onder meer vanwege de wijze waarop gerechtsdeurwaarder sub 2 geen acht heeft geslagen op wet- en regelgeving (in de breedste zin), een medewerker tot onjuist  handelen heeft bewogen en zijn eigen handelen voor zich heeft gehouden tot na indiening van de klacht, acht de kamer een schorsing van twee weken een passende maatregel.

Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 3

5.6 Nu gerechtsdeurwaarder sub 3 als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder geen verantwoordelijkheid draagt voor (de administratie van) het kantoor en geen bemoeienis heeft gehad noch kennis heeft genomen van wat gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft gedaan, wordt de klacht tegen hem ongegrond verklaard.

6. Kostenveroordeling

6.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, op grond van het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

6.2 Op grond van deze richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt gerechtsdeurwaarder sub 1 in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat gerechtsdeurwaarder sub 1 de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden. Dit gaat niet op voor gerechtsdeurwaarder sub 2, die veroordeeld zal worden de kosten van de behandeling bij kamer te vergoeden. De veroordeling in de proceskosten is als volgt opgebouwd:

  • Voor klager worden die begroot op totaal € 350,-. Vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,- (1 punt voor het klachtschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,-).
  • Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gdw bepaalt de kamer dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 aan klager elk de helft van het door klager betaalde griffierecht á € 50,00  (oftewel € 25,00) aan hem dienen te vergoeden.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a, b, c, d, en e gegrond en voor het overige ongegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2;
  • verklaart klachtonderdeel b, d en f gegrond en voor het overige ongegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1;
  • verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 3 ongegrond;
  • legt ten aanzien van de gegronde klachtonderdelen b, d en f aan gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel van een waarschuwing op;
  • legt ten aanzien van de gegronde klachtonderdelen a, b, c, d en e aan gerechtsdeurwaarder sub 2 de maatregel schorsing op voor de duur van twee weken;
  • tot oplegging van de schorsing wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing en op de aan de gerechtsdeurwaarder meegedeelde datum van ingang;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder sub 2 in de proceskosten van klager, te begroten op € 350,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ten bedrage van  € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 elk de helft van het door klager betaalde griffierecht ad € 50,- vergoeden, nadat deze uitspraak onherroepelijk is worden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, 

mr. A.K. Mireku en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.