ECLI:NL:TGDKG:2023:27 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/719490 / DW RK 22/251 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:27
Datum uitspraak: 02-06-2023
Datum publicatie: 15-06-2023
Zaaknummer(s): C/13/719490 / DW RK 22/251 MK/SM
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder klager ten onrechte confronteert met schulden van bedrijven die nooit een dienst hebben geleverd op het adres van klager. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Klager had zich met dit verweer moeten wenden tot de gewone rechter. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 juni 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 17 juni 2022 met zaaknummer C/13/701806 / DW RK 21/185 LV/SM en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/719490 / DW RK 22/251 MK/SM ingesteld door:

[   ]

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 mei 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen medewerkers van het kantoor van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 17 juni 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 17 juni 2022 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 17 juni 2022. Bij e-mail, ingekomen op 1 juli 2022, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 april 2023 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 juni 2023.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Klager is op 23 november 2009 gedagvaard in verband met een schuld.
  • Bij vonnis van 4 januari 2010 is klager veroordeeld tot betaling van een vordering van [   ] (voorheen [   ]). Het vonnis is op 15 februari 2010 aan klager betekend.
  • Bij vonnissen van 21 mei 2012 en 13 oktober 2016 is klager veroordeeld tot betaling van vorderingen van [   ]. (voorheen [   ]).
  • De gerechtsdeurwaarder heeft een vijftal dossiers in behandeling op verzoek van zorgverzekeraar [   ]. Alleen ten aanzien van één dossier ([   ] is een executoriale titel behaald, die op 1 juni 2017 is gewezen.
  • Ten aanzien van de vorderingen van [   ]. en [   ]. is op respectievelijk op 30 november 2017 en 6 november 2018 vonnis gewezen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

1. klager stalkt sinds 3 november 2009 na een betaalde vordering van [   ] te hebben overgenomen;

2. samen met een andere gerechtsdeurwaarder ([   ]) een totale chaos heeft gecreëerd en de schuldenproblematiek heeft veroorzaakt;

4. verantwoordelijk is voor alle openstaande schulden bij [   ]en [   ];

7. klager ten onrechte confronteert met schulden van [   ] en [   ] aangezien zij nooit een dienst hebben geleverd op het adres van klager.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Klager heeft zijn klacht gericht tegen [   ], [   ]en [   ]. Nu uit het register van het Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders niet volgt dat deze personen gerechtsdeurwaarders zijn kunnen zij, op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw), niet als beklaagde worden aangemerkt. Afgaande op de door klager overgelegde producties betreft het (in elk geval ten aanzien van [   ] en [   ]) medewerkers van [   ].

4.2 Nu volgt dat de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid draagt voor de werkzame medewerkers van [   ], zal hij verantwoordelijk worden gehouden voor de behandeling van het dossier van klager door zijn medewerkers. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van hiervoor genoemd artikel.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. Nu klager daartoe verder niets heeft aangevoerd neemt de voorzitter aan dat klager zich beklaagt over het executeren door de gerechtsdeurwaarder van de op 4 januari 2010 verkregen titel. De voorzitter overweegt dat, hoewel de Gerechtsdeurwaarderswet geen termijn kent waarbinnen een klacht moet worden ingediend, vaste rechtspraak heeft uitgemaakt dat een termijn van drie jaar in een tuchtprocedure tegen een gerechtsdeurwaarder als redelijk moet worden aanvaard. De klacht van klager richt zich (vermoedelijk) tegen de betekening van voornoemd vonnis en/of de executie daarvan in 2010. Nu dit klachtonderdeel betrekking heeft op een periode van langer dan drie jaar geleden, dient klager kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard op dit onderdeel.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen b. en c. overweegt de voorzitter als volgt. De enkele niet nader door klager onderbouwde stellingen zijn onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de voorzitter dat klager feitelijk klaagt over de vorderingen van [   ] en [   ] en dat deze (mogelijk) onrechtmatig zijn. Het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Klager had zich met dit verweer moeten wenden tot de gewone rechter. De door klager ingediende klacht stuit hierop af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de overige klachtonderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager (via een gemachtigde die inmiddels niet meer optreedt voor klager) aangevoerd dat:

7. hij benadeeld is door de verstekvonnissen;

8. de diensten niet zijn geleverd en dat de situatie met Anderzorg nog niet is opgelost;

10. de beslagen ten onrechte zijn gelegd;

13. de gemeente betalingen heeft gedaan die in mindering dienen te worden gebracht op de vordering.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan om die reden niet worden ontvangen in zijn klacht als vermeld onder c en d van de gronden van het verzet.

7.2 Ten aanzien van het overige in verzet aangevoerde overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet niet-ontvankelijk ten aanzien van verzetsgronden c en d;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

2 juni 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.