ECLI:NL:TGDKG:2023:118 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/722880 / DW RK 22/345

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:118
Datum uitspraak: 02-06-2023
Datum publicatie: 17-04-2024
Zaaknummer(s): C/13/722880 / DW RK 22/345
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft in verscheidene verstrekte overzichten onvoldoende uitleg en wisselende, gebrekkige standpunten ingenomen over het door klaagster verschuldigde bedrag. Omdat dit geen duidelijke en eenduidige informatievoorziening is heeft de kamer het verzet gegrond verklaard. Maatregel: berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 juni 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 17 juni 2022 met zaaknummer C/13/711225 DW RK 21/571 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/722880 / DW RK 22/345 LV/JD ingesteld door:

[],

wonende te [],

klaagster,

tegen:

[],

gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde,

gemachtigde: [].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 14 december 2021, aangevuld op 1, 3, 18, 21, 29 januari en 10 februari 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 11 maart 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 6 september 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 8 september 2022 aan klaagster toegezonden. Bij brief, ingekomen op 20 september 2022, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 maart 2023 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 8 mei, waarna deze is aangehouden tot heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- op 28 december 2016 is klaagster bij verstek veroordeeld een vordering te betalen van Direct Pay Services B.V.;

- op 6 januari 2017 is dit vonnis aan klaagster betekend;

- op 15 maart 2017 is executoriaal derdenbeslag gelegd op het inkomen van klaagster. In het exploot staat een specificatie van de vordering. Daaronder staat bij de post “kosten van overbetekening”: “P.M.”;

- op 18 november 2021, betekend op 23 november 2021, is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING bank.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. klaagster is niet bekend met de vordering. De gerechtsdeurwaarder had haar eerst moeten informeren dat nog een vordering open stond, voordat beslag werd gelegd;

b. de gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op klaagsters rekening bij de ING bank terwijl zij geen inkomsten heeft en voor haar een beslagvrije voet van € 2.199,34 geldt. Door dit beslag heeft haar bankrekening nu een negatief saldo;

c. op grond van het bepaalde in artikel 441 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) mag de gerechtsdeurwaarder geen beslag leggen om druk uit te oefenen als bekend is dat de opbrengst minder is dan de kosten die worden gemaakt;

d. de gerechtsdeurwaarder had een baten- en lastentoets moeten uitvoeren. De gerechtsdeurwaarder had kunnen vaststellen dat klaagster geen inkomen had;

e. het openstaande bedrag is niet juist. De berekende executiekosten zijn daarom ook niet juist.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De beslissing van de voorzitter luidt als volgt:

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt het volgende overwogen. Een gerechtsdeurwaarder handelt niet tuchtrechtelijk laakbaar wanneer hij een debiteur niet informeert dat nog een vordering openstaat, alvorens executiemaatregelen te treffen. Het vonnis is in januari 2017 aan klaagster betekend en zij had daarom hiermee bekend moeten zijn.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt het volgende overwogen. Bij het leggen van een bankbeslag is vooraf bij de gerechtsdeurwaarder niet bekend of het beslag doel zal treffen. De gerechtsdeurwaarder kan slechts onderzoeken bij welke bank iemand een rekening heeft. De beslagvrije voet moet ook bij een bankbeslag worden nageleefd maar geldt slechts wanneer een bankbeslag doel treft. Nu er geen baten waren was dat niet het geval. Dit betekent echter niet dat het beslag onterecht is gelegd.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c. wordt het volgende overwogen. Hoewel artikel 441 Rv geldt ten aanzien van het leggen van beslag op roerende zaken en niet op tegoeden van een bankbeslag, kan in het algemeen worden gesteld dat een gerechtsdeurwaarder geen ongeoorloofde druk mag uitoefenen op een debiteur. Voor zover klaagster heeft bedoeld dat de gerechtsdeurwaarder haar onder druk heeft gezet wordt overwogen dat hiervan geen sprake is. Het leggen van een bankbeslag kan niet worden gekenschetst als het uitoefenen van ongeoorloofde druk, ook indien de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van het feit dat klaagster geen inkomen had.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d. wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 475g Rv de gerechtsdeurwaarder slechts gegevens bij klaagster moet opvragen indien deze niet kunnen worden verkregen bij de polisadministratie van het UWV. De gerechtsdeurwaarder was daarom niet verplicht bij klaagster naar haar inkomsten te informeren. Voor de wetswijziging met ingang van 1 januari 2021 was dit echter wel het geval wanneer beslag werd gelegd op een inkomstenbron.

Dat klaagster geen inkomen had, wil echter niet zeggen dat klaagster evenmin vermogen zou kunnen hebben op een bankrekening.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e. wordt het volgende overwogen. Het behoort niet tot de bevoegdheden van de tuchtrechter de hoogte van een vordering te beoordelen. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster stelling dat het bedrag niet juist is of reeds was betaald, voorgelegd aan de opdrachtgever. Gebleken is dat een bedrag is voldaan door middel van een eerder gelegd beslag. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagsters bezwaren tegen de hoogte van de rekening voldoende beoordeeld, zodat tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster, samengevat en zoals ter zitting nader is toegelicht, tegen (met name overweging 4.5 van) de voorzittersbeslissing aangevoerd dat in maart 2017 volledig is voldaan aan het vonnis van 28 december 2016. Het op

18 november 2021 gelegde bankbeslag was dan ook onrechtmatig en heeft tot onnodige kosten geleid, doordat de gerechtsdeurwaarder klaagster niet vooraf op de hoogte heeft gebracht van een openstaand bedrag aan de hand van deugdelijke specificaties.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klaagster aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 Het verzet spitst zich toe op de vraag of na het beslag op de uitkering van klaagster op 15 maart 2017 nog een bedrag openstond (zoals de gerechtsdeurwaarder stelt), of dat de volledige vordering was voldaan, zodat het bankbeslag van

18 november 2021 onrechtmatig was (zoals klaagster stelt). Het bezwaar van klaagster ziet daarbij op de manier waarop de gerechtsdeurwaarder de openstaande vordering heeft gespecificeerd.

8.2 In het exploot van het beslag op de uitkering van klaagster van 15 maart 2017 is het door klaagster verschuldigde als volgt gespecificeerd.

hoofdsom € 35,69

proceskosten € 226,35

rente € 0,26

te voldoen € 262,30

executiekosten € 100,20

kosten van dit exploot € 119,97

kosten van overbetekening € P.M.

reeds ontvangen € -00,00

Totaal te voldoen 482,47

Onder die specificatie staat: “Onverminderd alle verdere reeds gemaakte en nog te maken gerechts- en executiekosten en eventuele p.m. posten;

8.3 Niet ter discussie staat dat een bedrag van € 482,47 op grond van derdenbeslag is voldaan. Wat niet is voldaan, is de post ‘kosten van overbetekening’, waarvan de hoogte in de specificatie hierboven is omschreven als “P.M.” (pro memorie). Die kosten zijn niet uitdrukkelijk in het exploot van 15 maart 2017 vermeld, omdat die op dat moment nog niet waren gemaakt. Dat, neemt echter niet weg dat die kosten wel door klaagster zijn verschuldigd. De overbetekening heeft plaatsgevonden, waardoor de kosten daarvan ook zijn verschuldigd, aldus steeds de gerechtsdeurwaarder.

8.4 Klaagster stelt zich op het standpunt dat de kosten van overbetekening zijn meegenomen in het beslag van 15 maart 2017. De kamer stelt vast dat dit echter niet blijkt niet uit het exploot van die datum. Er is een bedrag van € 119,97 meegenomen voor het betekeningsexploot, maar de kosten voor het overbetekeningsexploot vallen onder de P.M. post, zoals genoemd in het exploot van 15 maart 2017. Het totaalbedrag dient met die P.M. post te worden vermeerderd, zoals ook uit het exploot blijkt. Na betaling van het totaal van € 482,47 stond dus nog een niet-gespecificeerd bedrag aan overbetekeningskosten open.

8.5 De gerechtsdeurwaarder heeft toegelicht dat hij voor die openstaande schuld op 18 november 2021 (vier jaar later) bankbeslag heeft gelegd. Ook het exploot van dat beslag heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster overbetekend. In het beslagexploot van 18 november 2021 is het door klaagster verschuldigde als volgt gespecificeerd.

Hoofdsom, conform titel € 75,69

Rente, berekend tot 9 november 2021 € 3,64

Proceskosten € 226,35

Betekening € 77,39

Executiekosten € 488,93

Nasalaris € 15,00

Subtotaal € 887,00

Waarop in mindering is betaald € 482,47

Totaal € 404,53

Kosten van dit exploot € 209,33

Kosten van (over)betekening exploot € 72,99

Totaal incl. explootkosten € 686,85

8.6 Bij e-mail van 7 maart 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder – voor zover van belang – het volgende aan klaagster geschreven.

“De door ons vermelde hoofdsom (conform titel) betreft de initiële hoofdsom van € 35,69, verhoogd met de incassokosten van € 40,00. (…) Uit het overzicht van de kosten in het beslag blijkt dat de kosten voor de overbetekening niet zijn meegenomen, doordat deze op dat moment nog niet zijn gemaakt. Wij hebben van onze opdrachtgever inmiddels het bericht ontvangen dat er aldaar nog een bedrag resteert van € 119,97. Let wel, dit is een openstaand bedrag exclusief de bijkomende kosten.”

8.7 Naar oordeel van de kamer is deze uitleg van de gerechtsdeurwaarder onvoldoende. De hoofdsom van € 35,69 is als onderdeel van het totaalbedrag van € 482,47 voldaan (zie: 8.2-8.3). Het in de e-mail genoemde bedrag van € 119,97 is niet terug te vinden in de exploten. Het bedrag kan ook niet worden aangemerkt als nog openstaande kosten van overbetekening, nu dit bedrag niet overeenstemt met het in 2017 geldende BTAG-tarief voor een overbetekening.

Ook heeft de gerechtsdeurwaarder in correspondentie met klaagster niet inzichtelijk gemaakt waar de post “Executiekosten” van € 488,93 op ziet. De in het exploot van 15 maart 2017 gespecificeerde executiekosten bedragen € 100,20. Die post is volledig voldaan. Waar de toename van dit bedrag tot € 488,93 vandaan komt, heeft de gerechtsdeurwaarder ook ter zitting niet kunnen toelichten. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder niet toegelicht waar de post “Betekening” op ziet. Voor zover dit ziet op de betekening van het vonnis van 28 december 2016, is niet duidelijk of deze kosten reeds waren inbegrepen in de post “Executiekosten” van € 100,20 in het exploot van 15 maart 2017, dan wel in de gelijknamige post van het exploot van 18 november 2021.

8.8 Welk bedrag nu precies open stond en of het op 18 november 2021 gelegde beslag rechtmatig was kan in deze (tuchtrecht)procedure niet worden vastgesteld. Aannemelijk is dat na voldoening van het verschuldigde, zoals gespecificeerd in het exploot van 15 maart 2017, nog een bedrag aan overbetekeningskosten openstond. De gerechtsdeurwaarder heeft het op de specificatie van 18 november 2021 vermelde subtotaal van € 404,53 echter niet toegelicht of onderbouwd.

8.9 De kamer acht het gebrek aan uitleg en de wisselende, gebrekkige standpunten die de gerechtsdeurwaarder heeft ingenomen over het door klaagster verschuldigde, onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Van een gerechtsdeurwaarder wordt duidelijke en eenduidige informatievoorziening verwacht. Het verzet van klaagster slaagt in zoverre, waardoor de beslissing van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a zal worden vernietigd en dit klachtonderdeel gegrond zal worden verklaard. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder daarbij de maatregel van berisping opleggen. Deze maatregel acht de kamer in dit geval passend en geboden.

8.10 De kamer zal de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de andere klachtonderdelen in stand laten. De voorzitter heeft bij de beoordeling van die klachtonderdelen de juiste maatstaf toegepast en de kamer is het met de beslissing eens.

Kosten

8.11 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders veroordelen tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00. De gerechtsdeurwaarder zal daarnaast worden veroordeeld tot betaling van de kosten van klaagster, die worden begroot op € 50,00 aan reis- en verletkosten. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

8.12 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

8.13 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter van 17 juni 2022 ten aanzien van klachtonderdeel a;
  • verklaart klachtonderdeel e gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 100,00, nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.K. Mireku en M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.