ECLI:NL:TGDKG:2023:113 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/735505 / DW RK 23/221 LV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:113
Datum uitspraak: 08-12-2023
Datum publicatie: 21-12-2023
Zaaknummer(s): C/13/735505 / DW RK 23/221 LV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de alimentatievordering is verjaard. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 december 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 6 juni 2023 met zaaknummer C/13/721616 / DW RK 22/313 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/735505 / DW RK 23/221 LV/RH ingesteld door:

[klager],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 17 augustus 2022, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 15 september 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 6 juni 2023 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 juni 2023. Bij brief, ingekomen op 22 juni 2023, aangevuld met gronden ontvangen op 6 juli 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2023 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 8 december 2023.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij exploot van 23 november 2021 is aan klager betekend de grosse van een beschikking van 7 mei 2013, waarbij bepaald is dat klager een (maandelijks) bedrag dient te voldoen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind.
  • Bij exploot van 14 december 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de werkgever van klager, waarna het beslag op 21 december 2021 is overbetekend.
  • Bij brief van 24 maart 2022 heeft klager aangevoerd dat de vordering deels is verjaard en dat de hoogte van de vordering aangepast dient te worden.
  • Bij brief van 30 maart 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder daarop gereageerd.
  • Tussen 6 en 14 april 2022 is tussen klager en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over de verjaring van de vordering.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich -naar de voorzitter begrijpt- er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd voor een alimentatievordering die al lang verjaard is en waarvan geen bewijs geleverd kan worden dat de verjaring is gestuit. Hierdoor ligt er al een half jaar ten onrechte beslag op het loon van klager.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Klager heeft de klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013, (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in aanhef genoemde gerechts­deur­­waarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij, als enige aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder, verantwoordelijk gehouden moet worden voor de dossierbehandeling. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de door klager overlegde producties volgt dat klager uit hoofde van een executoriale titel (de beschikking van 7 mei 2013) bedragen dient te voldoen. Nadat klager het nagelaten heeft vrijwillig aan de inhoud van de aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel te voldoen, heeft de gerechtsdeurwaarder de opdracht gekregen om beslag te leggen. Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Indien klager het hier niet mee eens is, dan wel de rechtmatigheid van het beslag betwist en/of enige stuitingshandelingen ter discussie wil stellen, zal klager zich hiervoor moeten wenden tot de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.

5.1 Het loonbeslag is onterecht. De vorderingen zijn verjaard. Alimentatie verjaart op grond van de wet na vijf jaar;

5.2 Het verjaarde bedrag was € 4.326,66, en op het exploot van beslaglegging is het opgelopen naar € 4.673,39. Een jaar later is het hele bedrag in bezit van de gerechtsdeurwaarder en hoort het loonbeslag te worden opgeheven. Dit is niet gebeurd, het jaar 2023 is eraan toegevoegd en het loonbeslag loopt gewoon door met extra kosten tot € 6.380,82.

5.3 De gerechtsdeurwaarder heeft tweemaal het bedrag gewijzigd in het loonbeslag.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 5.2 en 5.3.

6.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.