ECLI:NL:TGDKG:2023:109 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/719708 / DW RK 22/261 EV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:109
Datum uitspraak: 20-12-2023
Datum publicatie: 21-12-2023
Zaaknummer(s): C/13/719708 / DW RK 22/261 EV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: berisping. Klaagster beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder, na een eerdere klacht, nog steeds niet de juiste beslagvrije voet hanteert. De discussie over wat de “juiste” beslagvrije voet is of zou moeten zijn hoort niet bij de tuchtrechter. De kamer stelt echter vast dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht in het proces aangaande de vaststelling van de beslagvrijevoet dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De vaststelling van de beslagvrije voet behoort immers tot een van de kerntaken van de gerechtsdeurwaarder.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/719708 / DW RK 22/261 EV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen het kantoor van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 september 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 november 2023 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 december 2023.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Klaagster is veroordeeld tot betaling van een vordering aan haar ex-partner.
  • Op of omstreeks 15 december 2020 is in opdracht van haar ex-partner eigenbeslag gelegd op de door haar te ontvangen kinderalimentatie.
  • Bij beslissing van 22 april 2022 heeft de kamer een klacht van klaagster tegen een andere gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, met betrekking tot de (te late) vaststelling van de beslagvrije voet, gegrond verklaard (zaaknummer C/13/697152 DW RK 21/54).
  • Bij e-mail van 9 mei 2022 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht de juiste beslagvrijevoet met terugwerkende kracht vanaf januari 2021 (tot en met 2022) vast te stellen. Tevens heeft klaagster verzocht de achterstallige kinderalimentatie aan haar te voldoen.
  • Bij e-mail van 16 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht bezig te zijn met de herberekening van de beslagvrije voet.
  • Bij e-mail van 17 mei 2022 (14:38) vanaf het e-mail adres [   ] is de uitkomst van die herberekening over 2021 aan klaagster gestuurd. Ook is medegedeeld dat, nu de zoon van klaagster meerderjarig is geworden, hij per 4 november 2021 zelfstandig vorderingsbevoegd is en klaagster dus vanaf die datum niet meer voor twee kinderen, maar voor één kind (rechtstreeks) alimentatie ontvangt. Omdat de alimentatie van één kind (en dus het inkomen van klaagster) thans lager is dan de beslagvrije voet, is een herberekening voor 2022 niet aan de orde. Diezelfde dag is om 15:04 uur een correctie op de eerdere mail gestuurd.
  • Bij e-mails van 17 mei 2022 (15:15 uur en 15:33 uur) wijst klaagster de gerechtsdeurwaarder op de onjuistheid van zijn berekeningen over 2021 en 2022.
  • Bij e-mail van 17 mei 2022 (15:45 uur) herhaalt de gerechtsdeurwaarder zijn standpunt dat een herberekening over 2022 niet aan de orde is, nu thans een inkomen wordt ontvangen onder de beslagvrije voet.
  • Bij e-mail van 17 mei 2022 (15:55 uur) merkt klaagster op dat de gerechtsdeurwaarder aan de ex-partner van klaagster over 2022 een beslagvrije voet van € 992,00 heeft vastgesteld zodat haar ex-partner over 2022 een aanzienlijk bedrag te weinig heeft betaald.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich – samengevat – over het volgende:

  1. klaagster heeft sinds december 2020 alle informatie gegeven aan de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de vaststelling van de beslagvrije voet en toch is de gerechtsdeurwaarder niet gekomen tot het (tijdig) vaststellen daarvan;  
  2. na de behandeling van de eerste (tucht)klacht heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder er weer op moeten wijzen wat de juiste beslagvrije voet zou moeten zijn vanaf januari 2021 (tot en met 2022);
  3. door toedoen van de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster € 1.139,00 aan kinderalimentatie is misgelopen. Klaagster wil dit geld alsnog hebben. Als de gerechtsdeurwaarder het niet terug haalt bij de ex-partner van klaagster, dan zal de gerechtsdeurwaarder dit zelf moeten betalen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet (hierna: Gdw) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. Nu klaagster in feite over hetzelfde klaagt als waarover in de eerdere beslissing van 22 april 2022 van de kamer is beslist, verzet het “ne bis in idem beginsel” zich er tegen dat klaagster zich opnieuw beklaagt bij de kamer over de reeds beoordeelde gedragingen. Klaagster dient daarom kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van dit klachtonderdeel.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. In de eerdere klacht (voornoemd), alsmede in de huidige, verschillen klaagster en de gerechtsdeurwaarder over de hoogte van de “juiste” vastgestelde beslagvrije voet. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter om zich te mengen in die discussie, die bevoegdheid komt de gewone civiele rechter toe.

4.4 Het verzoek van klaagster bij e-mail van 9 mei 2022 heeft aan het licht gebracht dat de gerechtsdeurwaarder niet de mate van zorgvuldigheid heeft betracht die bij de uitvoering van de vaststelling van de beslagvrije voet behoort. De omstandigheid dat hij pas in mei 2022 heeft geconstateerd dat van inhoudingen op de kinderalimentatie na 4 november 2021 geen sprake meer kon zijn, getuigt daarvan. Die inhoudingen zijn blijven plaatsvinden (al dan niet aangepast) tot in mei 2022. Het is aannemelijk dat dit heeft kunnen voortduren omdat een ophanden zijnde verandering aangaande de beslagvrije voet destijds niet onder aandacht is gebracht van de (gemachtigde van de) ex-partner. De kamer is zich ervan bewust dat een kennisgeving alleen – gelet op de geschiedenis die klaagster heeft omschreven met haar ex-partner – geen garanties had geboden dat het dan anders zou zijn gelopen, maar de gerechtsdeurwaarder had in elk geval gedaan wat van hem verwacht mocht worden op dat moment.

4.5 Vaste jurisprudentie heeft uitgemaakt dat de beslagvrije voet tot belangrijk doel heeft een beslagene een bestaansminimum te garanderen. De urgentie die dit impliceert verlangt daarom een hoge mate van zorgvuldigheid van de gerechtsdeurwaarder in alle facetten rondom (de vaststelling van) de beslagvrije voet. Niet in de laatste plaats omdat dit behoort tot een van de kerntaken van de gerechtsdeurwaarder. Dat gezegd hebbende realiseert de kamer zich dat het eigenbeslag een bijzonder soort beslag is. Na de vaststelling van de beslagvrije voet wordt de toepassing en de betaling daarvan aan de waarneming van de gerechtsdeurwaarder onttrokken. Maar juist deze omstandigheden vragen om een actieve gerechtsdeurwaarder die de vinger aan de pols houdt op die onderdelen die wel binnen zijn invloedsfeer liggen. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van de kamer onvoldoende gedaan. Dit klachtonderdeel is daarom terecht voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer als volgt. Het is vaste jurisprudentie dat, indien sprake is van de terugbetaling van ten onrechte (teveel) ingehouden gelden, de gerechtsdeurwaarder daartoe over moet gaan mits hij de gelden nog onder zich heeft. Daarvan is hier geen sprake geweest. De (beweerdelijk teveel aan) ingehouden gelden zijn, als gevolg van het eigen beslag, nooit terechtgekomen bij de gerechtsdeurwaarder voor doorbetaling aan klaagster. Ondanks deze omstandigheid blijkt uit de stukken dat de gerechtsdeurwaarder getracht heeft zijn opdrachtgever te bewegen om het geld aan klaagster te doen betalen. Dit is kennelijk niet gebeurd. Hoe onbevredigend dit moge zijn, het is het oordeel van de kamer dat dit de gerechtsdeurwaarder niet is aan te rekenen. Indien klaagster van mening blijft dat de gerechtsdeurwaarder wel toerekenbaar is tekortgeschoten en dat dit zou moeten leiden tot een schadevergoeding (van € 1.139,00), dan zal klaagster zich hiervoor moeten wenden tot de civiele rechter. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter hierover te oordelen.

4.7 Gelet op het voorgaande verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond en zal aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping worden opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan kosten van klaagster;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.2 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klaagster ten aanzien van klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;
  • verklaart klachtonderdeel b gegrond;
  • verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
  • legt voor het gegronde klachtonderdeel aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. A.W. Veth , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.