ECLI:NL:TDIVTC:2023:9 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/117

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:9
Datum uitspraak: 23-02-2023
Datum publicatie: 12-05-2023
Zaaknummer(s): 2021/117
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over een dierenarts die wordt verweten ten aanzien van een zieke Chihuahua onvoldoende onderzoek te hebben verricht en een te afwachtende houding te hebben aangenomen, waardoor de hond te lang en nodeloos heeft geleden. Ongegrond.

X en Y,  klaagsters,

tegen
 

Z,           beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 november 2022. Partijen waren daarbij aanwezig. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht aldus verstaan, in hoofdzaak en samengevat, dat beklaagde met betrekking tot de zieke hond van klaagsters onvoldoende onderzoek heeft verricht en een te afwachtende houding heeft aangenomen, waardoor de hond te lang en nodeloos heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1.Het gaat in deze zaak om de hond van klaagsters, een Chihuahua, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 6 jaar oud was.

3.2. Omstreeks 20 september 2021 viel het klaagsters op dat de hond bij aanraking piepende geluiden maakte en daarnaast braakte en niet wilde eten. Omdat er na enkele dagen geen verbetering optrad, is contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde werkzaam is. Op 22 september 2021 heeft een consult plaatsgevonden bij een collega-dierenarts van beklaagde. Deze collega heeft een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd en de (waarschijnlijkheids)diagnose gastro enteritis gesteld. Er is een symptomatische behandeling ingesteld met Cerenia (per injectie en in tabletvorm; tegen misselijkheid en braken) en Metacam (per injectie; ter verlichting van ontsteking en pijn). In de patiëntenkaart is over dit consult genoteerd:

“algemeen - anamnese :Braakt al 4 dagen alles uit, ook water;

wil nu ook niet meer eten

drinkt wel, maar braakt dat ook uit, faeces gisteren normaal

NIET GEVACCINEERD, maart laatste keer ontwormd

zijn geen bijzonderheden laatste jaren

Oogt niet heel ziek

bevindingen :T 39.3

A hijgen; longen gb

pols 80 kress

slvI iets te rood (bek, conjunctiva gb)

Inn gb

buikpalp; ietsje gespannen buik, maar wel diep door kunnen palperen; geen bijzonderheden

diagnose :Gastro-enteritis.

advies / therapie :mag niet door cerenia heen braken en moet weer gaan eten”

3.3. De volgende dag, op donderdag 23 september 2021, bleek er onvoldoende verbetering te zijn opgetreden, had de hond nog steeds geen eetlust en maakte hij nog steeds piepende geluiden bij aanraking. Om die reden is weer contact opgenomen met de praktijk en heeft nog diezelfde dag een consult bij beklaagde plaatsgevonden. Beklaagde heeft een anamnese afgenomen en een algemeen klinisch en een (beperkt) neurologisch onderzoek uitgevoerd. Beklaagde heeft in de stukken en ter zitting toegelicht dat de hond alert was, geen koorts had en rondliep in de praktijk. Bij palpatie van de rug viel vooral een pijnlijkheid in het lumbale gebied op en hiernaast bleek dat het bekken iets scheef stond. Op basis van deze bevindingen werd door beklaagde gedacht aan een hernia of een andere aandoening in het lumbale gebied. Gebleken is dat beklaagde, die tevens ervaring heeft als chiropractor, het scheefstaande bekken van de hond manueel heeft gecorrigeerd, per injectie Moderin (een langwerkend corticosteroïde) heeft toegediend en dat is besproken dat bij onvoldoende verbetering radiologisch onderzoek een volgende onderzoeksmogelijkheid betrof. In de patiëntenkaart is met betrekking tot dit consult vermeld:

“algemeen - anamnese: Niet eten, zielig hoopje

bevindingen :Soepele buik palpatie, wel iets gevoelig proximaal; T 38,5

Geen braken in anamnese, Geen eetlust, geen hoesten

Veel rillen, Pijn (?)

Met name erg pijnlijk in lage rug/ si overgang- apex rechts

diagnose :Pijn, niet eten

advies / therapie :Moderin om eetlust op te wekken en als pijnstilling

telefoongesprek- : Trilt, wil niet eten en drinken. Niet enthousiast, kijkt wel op als hij geroepen wordt.”

3.4. Op vrijdag 24 september 2021 is door klaagsters telefonisch contact opgenomen met de praktijk, omdat de hond nog steeds geen eetlust had en hij ook niet wilde lopen. Klaagsters stellen dat zij hebben gevraagd om pijnstillende medicatie en een röntgenonderzoek, maar dat de assistente na overleg met beklaagde aangaf dat zij geduld moesten hebben en het effect van de een dag eerder toegediende Moderin moesten afwachten. Beklaagde stelt dat de assistente tijdens dit telefoongesprek met klaagsters een afspraak heeft gemaakt voor een röntgenonderzoek op de praktijk op maandag 27 september 2021.

3.5. Op maandag 27 september 2021 heeft een consult bij een collega dierenarts van beklaagde plaatsgevonden. Het leek toen weliswaar iets beter te gaan, maar de hond had nog altijd weinig eetlust, trilde en had die ochtend ook (weer) gebraakt. Deze collega-dierenarts heeft geconstateerd dat de hond een lichaamstemperatuur van 38,3 °C had en dat de buik soepel aanvoelde. Er is bloedonderzoek verricht, waaruit een verhoogd aantal witte bloedcellen naar voren kwam. De collega dierenarts vermoedde een ontsteking in het maag-/darmgebied. Er is tijdens dit consult een halve tablet Mirtazipine (om de eetlust op te wekken) aan de hond toegediend. Er heeft op die dag geen röntgenonderzoek plaatsgevonden. Volgens het door klaagsters in het geding gebrachte zelf gemaakte verslag hebben zij na het consult op die dag nog telefonisch contact met de betrokken dierenarts opgenomen, die vervolgens ook een behandeling met Metacam (NSAID) heeft voorgeschreven.

3.6. De volgende dag, op 28 september 2021, zijn klaagsters met de hond naar de praktijk gekomen om de voorgeschreven Metacam op te halen. Omdat er nog altijd onvoldoende verbetering was opgetreden, de hond al dagenlang nauwelijks had gegeten, volgens klaagsters inmiddels ook niet meer dronk en pijn had, hebben klaagsters tijdens dit bezoek aan de praktijk aangedrongen op nader onderzoek. Beklaagde heeft vervolgens een algemeen klinisch onderzoek verricht, waaruit behoudens dat de hond rilde en pijn in het lumbale gebied had, geen overige afwijkingen naar voren kwamen. De hond liep volgens beklaagde zelf de spreekkamer in, was alert en had geen koorts. Niet in geschil is dat door beklaagde nog steeds werd gedacht aan een hernia of andere aandoening in het lumbale gebied en dat is gesproken over het maken van röntgenfoto’s als vervolgstap. Waarom er op die dag geen röntgenfoto’s op de praktijk van beklaagde zijn gemaakt is onduidelijk gebleven. Partijen hebben hierover verschillende lezingen gegeven. In de patiëntenkaart is over dit consult vermeld:

“agenda - afspraak: heeft niet gegeten gisteren, de hele dag niks. 0

algemeen - anamnese :Geen verbetering ondanks behandeling

bevindingen :T 38,0, rillen, gevoelig op (onder) rug; niet meer gebraakt, normale ontlasting, goed drinken,wel afgevallen.

diagnose :leuco’s verhoogd in bloed: ontstekingsreactie

Gezien de lage rug klachten hernia verdacht

advies / therapie :Advies röntgenfoto (kosten zijn een issue, DK Putten zou een goedkopere optie kunnen zijn) voorlopig op NSAID

Eventueel echo abdomen ivm braken

brief - BM: Nazorg operatie cavia/konijn

onderwerp: Nazorg operatie cavia/konijn

Details vindt u in bijlage 1

notitie - Mevrouw is geïrriteerd en denkt dat het met een antibioticakuur of prednison wel over gaat.

Maar daar is het probleem niet mee opgelost!

Röntgenfoto vindt mevrouw duur.

notitie - Kan wat van straat hebben opgepakt!

Is 2 weken geleden al begonnen met minder eten en slecht eten toen mevrouw op vakantie was. De hond is toen bij schoonfamilie geweest.”

3.7. De volgende dag, op 29 september 2021, hebben klaagsters contact gezocht met een andere dierenartspraktijk, waar zij direct met de hond voor onderzoek terecht konden. De betrokken dierenarts aldaar heeft na de anamnese een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd, waaruit behoudens een iets gespannen buik bij palpatie, geen afwijkingen naar voren kwamen. Hiernaast is röntgenologisch onderzoek verricht. De hond heeft pijnstillende medicatie in de vorm van Tramadol toegediend gekregen en de gemaakte röntgenfoto’s zijn ter beoordeling doorgestuurd naar een specialist-radioloog.

3.8. Na dit consult is een ernstige verslechtering in de gezondheidssituatie van de hond opgetreden (onder meer kreeg de hond bleke slijmvliezen en bleke oren). Op 30 september 2021 is besloten tot euthanasie. Er is geen sectie verricht. Wel heeft de radioloog die de op 29 september 2021 gemaakte röntgenfoto’s van de opvolgend dierenarts ter beoordeling toegestuurd had gekregen, ná het overlijden van de hond gerapporteerd dat er op basis van die foto’s een verdenking bestond op discopathie, van een vernauwing van de wervelruimte tussen L3 en L4 en van een vernauwing van het tussenwervelgat (foramen intervertebrale) ter hoogte van L1 en L2.

3.9. Na het overlijden van de hond hebben klaagsters contact opgenomen met de praktijk van  beklaagde en daarbij hun onvrede geuit over de aan de hond verleende veterinaire zorg. Een gesprek hierover met beklaagde heeft niet tot een vergelijk geleid. Hierna zijn klaagsters de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Hiernaast geldt in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagsters minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.3. Tot slot wordt voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klachten opgemerkt dat een dierenarts in tuchtrechtelijke zin alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden. Gelet hierop en nu de klacht specifiek is gericht tegen beklaagde, zal het college zich beperken tot een beoordeling van zijn veterinair handelen op 23, 24 en 28 september 2021, op welke dagen er respectievelijk een consult, een telefoongesprek en weer een consult hebben plaatsgevonden, waar beklaagde bij betrokken en verantwoordelijk voor is geweest.

Inhoudelijk

5.4. Tijdens het controleconsult op 23 september 2021 heeft beklaagde een algemeen klinisch onderzoek en een (beperkt) neurologisch onderzoek verricht. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat de hond op dat moment niet meer braakte, alert was, geen koorts had en rondliep in de spreekkamer. Wel bleek uit de anamnese dat de hond nog geen eetlust had en heeft beklaagde tijdens het klinisch en neurologisch onderzoek geconstateerd dat de hond bij palpatie pijn had in het lumbale gebied en dat het bekken iets scheef stond. Uitgaande van die onderzoeksbevindingen acht het college verdedigbaar dat beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose is uitgegaan van een hernia of van een andere aandoening in het lumbale gebied. Het college trekt verder niet in twijfel dat beklaagde een radiologisch onderzoek ter sprake heeft gebracht, maar dat er met instemming van klaagsters voor is gekozen om als eerste stap het bekken van de hond manueel te corrigeren en, in verband met de hernia-achtige klachten, een symptomatische behandeling met Moderin in stellen, om aldus - in combinatie met de een dag eerder reeds voorgeschreven Cerenia – te trachten de pijn te verlichten en de eetlust op te wekken. Ter zitting is gebleken dat daarbij is besproken om radiologisch onderzoek als eventuele volgende stap achter de hand te houden, in de situatie dat er geen verbetering zou optreden. Hoewel er ook -bij voorkeur- had kunnen worden gekozen voor korter werkende corticosteroïden, ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde met betrekking tot het door hem tijdens het consult ingestelde onderzoek en behandeling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het advies om te bezien of de behandeling tot herstel zou leiden is naar het oordeel van het college in dat stadium verdedigbaar geweest.

5.5. Voor zover klaagsters stellen dat beklaagde ten onrechte geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van het telefoongesprek op vrijdagavond 24 september 2021, waarbij volgens klaagsters aan de assistente is verteld dat de hond nog steeds geen eetlust had en niet wilde lopen en dat zij, klaagsters, om pijnmedicatie en eventueel een röntgenonderzoek hebben verzocht, bestaat er tegenspraak over hetgeen tijdens dit telefoongesprek door de assistente na overleg met beklaagde is gecommuniceerd. Als wordt uitgegaan van de lezing van beklaagde, die overigens strookt met de notities in de patiëntenkaart, dan is tijdens het telefoongesprek een afspraak gemaakt voor een röntgenonderzoek op maandag 27 september 2021, hetgeen impliceert dat beklaagde nader radiologisch onderzoek op korte termijn geïndiceerd achtte. Hiernaast was de vorige dag Moderin aan de hond toegediend en is voor het college niet duidelijk geworden wat er tijdens het gesprek precies aan klachten is gemeld en niet komen vast te staan dat de hond op die vrijdag 24 september 2021 in een zodanige conditie verkeerde dat beklaagde terstond nader onderzoek had moeten uitvoeren of anderszins direct verdere actie had moeten ondernemen. Overigens is onduidelijk gebleven waarom het (volgens beklaagde afgesproken) röntgenonderzoek tijdens het consult op maandag 27 september 2021, dat bij een collega van beklaagde heeft plaatsgevonden, niet is uitgevoerd.

5.6. Ook tijdens het consult op 28 september 2021 is beklaagde na onderzoek uitgegaan van een hernia ofwel een andere aandoening in het lumbale gebied, aangezien de hond nog steeds klachten had in het lage ruggebied. Hiernaast was uit het bloedonderzoek dat zijn collega de vorige dag had uitgevoerd een ontstekingsbeeld gebleken, met een verhoogd aantal witte bloedcellen, met een nog onbekende oorsprong. Het college trekt niet in twijfel dat beklaagde een nader röntgenonderzoek voorstond om het onderliggende ziektebeeld te achterhalen en een definitieve diagnose te kunnen stellen, echter is het voor het college niet mogelijk gebleken te reconstrueren waarom een dergelijk onderzoek op die dag niet door beklaagde is uitgevoerd. Klaagsters hebben gesteld dat zij tijdens dit consult hebben ‘gesmeekt’ om nader röntgenologisch onderzoek, maar dat beklaagde in reactie daarop zou hebben geantwoord dat er op zijn praktijk geen röntgenfoto’s konden worden gemaakt en dat klaagsters daarvoor naar een (op 40 minuten afstand gelegen) andere dierenkliniek moesten gaan, hetgeen voor hen geen optie betrof. Beklaagde heeft daarentegen gesteld dat zijn praktijk wel degelijk over röntgenapparatuur beschikt en dat hij direct röntgenfoto’s had kunnen maken, maar dat klaagsters dit na een prijsopgave te duur vonden, reden waarom hij klaagsters heeft gewezen op de mogelijkheid om dat onderzoek bij een andere hem bekende dierenkliniek tegen lagere kosten te laten uitvoeren. Gelet op deze tegenstrijdige lezingen is voor het college niet vast te stellen dat beklaagde debet is geweest aan het feit dat er die dag door hem geen röntgenonderzoek is verricht. Nu er nog geen diagnose was gesteld en de hond geen koorts had, is naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest dat beklaagde op dat moment (nog) geen antibiotica heeft voorgeschreven. Hetzelfde geldt voor de keuze van beklaagde om tijdens dit consult (nog) geen aanvullende pijnmedicatie in te zetten. Gebleken is dat zijn collega de vorige dag pijnmedicatie in de vorm van Metacam had voorgeschreven, welke medicatie door klaagsters in de ochtend van 28 september 2021 op de praktijk is opgehaald en waarvan het effect ten tijde van het consult op die dag nog niet bekend was. Gelet hierop is naar het oordeel van het college niet verwijtbaar geweest dat beklaagde er kennelijk vanuit is gegaan dat met die (nog toe te passen) medicatie de pijn zou kunnen worden bestreden en in de patiëntenkaart heeft genoteerd ‘voorlopig op NSAID’s’.

5.7. Tot slot verwijten klaagsters beklaagde tekort te zijn geschoten in zijn verslaglegging. Zij hebben in dat verband onder meer gesteld dat er verkeerde data in de patiëntenkaart staan genoteerd en dat met betrekking tot de daarin genoemde nazorgbrief ten onrechte de verkeerde diersoort is vermeld, te weten ‘cavia/konijn’. Het college gaat er echter niet vanuit dat beklaagde moedwillig onjuiste informatie in de patiëntenkaart heeft genoteerd. Verder betreft de notitie ‘brief - BM: Nazorg operatie cavia/konijn’ overduidelijk een vergissing. Voor een tuchtrechtelijke sanctie met betrekking tot de administratie wordt door het college onvoldoende aanleiding gezien, met de aanbeveling aan beklaagde om in zijn verslaglegging voor de toekomst zorgvuldiger te zijn.

5.8. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze betwist en niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.9. Het geheel overziend moet worden geconcludeerd dat er veel tegenspraak is over de feitelijke gang van zaken tijdens de hier in het geding zijnde consulten. Voor het college is echter onvoldoende kunnen blijken dat beklaagde in veterinaire zin niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. J.G. Neuteboom, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023