ECLI:NL:TDIVTC:2023:7 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/103

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:7
Datum uitspraak: 23-02-2023
Datum publicatie: 12-05-2023
Zaaknummer(s): 2021/103
Onderwerp:
  • Honden
  • Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de dierenarts tekort te zijn geschoten met betrekking tot een bij een Franse bulldog uitgevoerde keizersnede, met als gevolg dat de moederhond en haar pups zijn overleden. Ongegrond.

X,       klager,      

tegen:

Y,         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Klager en zijn gemachtigde, mr. J. Sinnige, zijn verschenen. De gemachtigde van beklaagde, mr. I.E. Boissevain, is verschenen tezamen met de praktijkmanager van beklaagde. Beklaagde is zelf niet ter zitting verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, in hoofdzaak, verweten tekort te zijn geschoten met betrekking tot een bij de hond van klager uitgevoerde keizersnede, met als gevolg dat de moederhond en haar pups zijn overleden. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna nog worden ingegaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Franse Bulldog, geboren op 28 juli 2017, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid hoogdrachtig was.

3.2. Op zondagavond 18 juli 2021 heeft klager diverse dierenartsenpraktijken telefonisch benaderd, omdat de hond erg hijgde en klager vanaf omstreeks 17:30 uur die middag een daling in lichaams­temperatuur van de hond had opgemerkt, op grond waarvan hij vermoedde dat de pups op komst waren. Volgens klager kon of wilde geen van de benaderde praktijken hulp bieden en heeft hij uiteindelijk contact gekregen met de spoed- en verwijskliniek waar beklaagde werkzaam is. Aan klager is verteld dat de gemelde symptomen erop wezen dat de partus binnen 24 uur zou beginnen en dat eerst een natuurlijke bevalling moest worden afgewacht. Klager stelt te hebben aangegeven dat een Franse Bulldog niet vaak op natuurlijke wijze bevalt en dat de hond ten tijde van het telefonisch contact hijgde en de lichaamstemperatuur verder daalde.

  3.3. In de daarop volgende nacht heeft klager om 03.30 uur opnieuw  telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en heeft hij aangegeven dat de hond op dat moment al een half uur tot een uur aan het persen was. Volgens klager heeft beklaagde toen geadviseerd om de hond nog een half uur te laten persen om een natuurlijke bevalling te bewerkstelligen, waarna het telefoongesprek is beëindigd. Klager stelt dat hij vrijwel direct hierna –binnen een minuut na beëindiging van het gesprek- opnieuw telefonisch contact met de praktijk heeft opgenomen en er bij beklaagde op heeft aangedrongen dat hij direct met de hond naar de praktijk kon komen omdat de reistijd vanaf zijn woning ongeveer een half uur bedroeg en de hond, als het advies om nog een half uur af te wachten zou worden gevolgd, dan in totaal veel meer dan een uur aan het persen zou zijn. Klager stelt dat hij eerst tijdens dit tweede telefoongesprek in de nacht en op zijn aandringen door beklaagde is uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen.

3.4. Na aankomst op de praktijk is door beklaagde vastgesteld dat er één pup vastzat in het geboortekanaal, die bleek te zijn overleden en manueel is verwijderd. Niet in geschil is dat beklaagde vervolgens met klager heeft besproken dat ervoor gekozen kon worden af te wachten om te bezien of de hond de overige pups nog op een natuurlijke wijze ter wereld kon brengen dan wel om over te gaan tot het uitvoeren van een keizersnede. Klager heeft voor die laatste optie gekozen en daarbij aangegeven dat de praktijk van zijn eigen dierenarts bij een keizersnede bij een Franse bulldog alleen de buik plaatselijk verdoofd en daarnaast enkel een middel toedient waarvan de hond slaperig wordt. Beklaagde heeft, conform het binnen de eigen praktijk gehanteerde anesthesieprotocol, op basis van het verrichte klinisch en pre anesthetisch onderzoek gekozen voor premedicatie met Methadon en Atropine en de hond onder narcose gebracht met behulp van Propofol, waarna de narcose is onderhouden met een lichte hoeveelheid Isofluraan en zuurstof.

3.5. Tijdens de ingreep ontstonden er bij de moederhond complicaties in de vorm van een dalende ademhaling en hartslag en uiteindelijk een hartstilstand. Toediening van antagonerende medicatie en reanimatie hebben niet mogen baten en de moederhond is overleden. Er zijn door beklaagde twee overleden pups uit de baarmoeder verwijderd. In geschil is wanneer tijdens de ingreep de complicaties zijn opgetreden en of de pups vóór of na de ontstane ademdepressie en het overlijden van de moederhonduit de baarmoeder zijn gehaald.

3.6. Klager is de onderhavige tuchtprocedure gestart, waarbij beklaagde wordt verweten tekort te zijn geschoten in de aan de hond en de pups verleende veterinaire zorg.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de aan de moederhond en de pups verleende veterinaire zorg, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van de beklaagde partij, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.3. De beoordeling van de zaak wordt voor het college bemoeilijkt omdat partijen met betrekking tot vrijwel alle klachtonderdelen tegenstrijdige lezingen hebben gegeven. Daarbij komt dat beklaagde, zonder voorafgaande schriftelijke aankondiging, niet zelf ter zitting is verschenen maar zich heeft laten vertegenwoordigen door de praktijkmanager, waardoor de waarheidsvinding en het feitenonderzoek ter zitting slechts beperkt mogelijk is geweest. De ter zitting verschenen gemachtigde en de praktijkmanager hebben met betrekking tot het feitelijk handelen van beklaagde met name meer algemeen verwezen naar gangbare protocollen en werkwijzen op de praktijk. In hoeverre die protocollen door beklaagde in het onderhavige geval ook daadwerkelijk zijn gevolgd is niet helder geworden en het college heeft beklaagde niet zelf kunnen bevragen om uit de eerste hand te vernemen wat de feitelijke gang van zaken die bewuste avond en nacht is geweest. Het staat een procespartij vrij om al dan niet ter zitting te verschijnen, maar in een zaak als de onderhavige, waarbij over vrijwel alle klachtonderdelen tegenspraak bestaat, heeft het niet de voorkeur van het college dat de beklaagde partij niet zelf verschijnt en zich laat vertegenwoordigen.

Met betrekking tot de telefonisch contacten en de beweerdelijke zorgweigering  

5.4. In de avond van 18 juli 2021 is er blijkens een in het geding gebracht overzicht door klager drie keer naar de praktijk van beklaagde gebeld, om 21:52, 21:53 en 22:13 uur. Vast staat dat er in ieder geval twee telefoongesprekken hebben plaatsgevonden. Naar het college heeft begrepen zijn die gesprekken gevoerd met een assistente, die met een dierenarts overleg heeft gevoerd. Ter zitting is onduidelijkheid ontstaan over de betrokkenheid van beklaagde bij deze telefoongesprekken in de avond. Op basis van de zich bij de stukken bevindende brief d.d. 1 september 2021 van beklaagde aan de rechtsbijstandverzekeraar van klager lijkt dit echter wel het geval te zijn geweest. Niet in geschil is dat er die avond met betrekking tot de symptomen die de hond had door klager telefonisch is gemeld dat de hond hijgde en dat er sinds het einde van de middag sprake was van een dalende lichaamstemperatuur. Blijkens de eigen stellingen van klager was er op dat moment nog geen sprake van weeën c.q. van een reeds ingezette partus. Daarvan uitgaande is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geweest dat in eerste instantie is geadviseerd af te wachten tot er persweeën waren en om de hond eerst de kans te geven op een natuurlijke wijze te bevallen. Daarbij neemt het college tevens in aanmerking dat het wettelijk gezien (vgl. artikel 2.8, eerste en tweede lid van de Wet dieren en artikel 3.4, tweede lid onder d, van het Besluit houders van dieren) niet geoorloofd is om op voorhand een keizersnede in te plannen en dat een bevalling zoveel mogelijk via de natuurlijke weg dient plaats te vinden, waarbij een keizersnede alleen wordt uitgevoerd wanneer dit medisch noodzakelijk is.

5.5. Omstreeks 03.30 uur in de nacht heeft klager opnieuw telefonisch contact met de praktijk opgenomen. Niet in geschil is dat klager toen beklaagde persoonlijk heeft gesproken. Klager heeft daarbij gemeld dat de hond op dat moment al ruim een half tot een uur aan het persen was en dat beklaagde vervolgens aangaf dat de hond eerst nog een half uur moest persen om te bezien of een natuurlijke bevalling mogelijk was en dat een bezoek aan de praktijk werd geweigerd. Ter zitting is namens beklaagde echter verklaard dat klager tijdens dit telefoongesprek om 3:30 uur door beklaagde direct is uitgenodigd om naar de praktijk te komen. Waarom in die situatie klager dan binnen een minuut na het beëindigen van het gesprek weer heeft teruggebeld, is niet duidelijk geworden. Hoe het ook zij, in ieder geval is klager tijdens een van de twee telefoongesprekken, die omstreeks 3:30 uur kort na elkaar plaatsvonden, door beklaagde uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen, ook al zou dit op initiatief en aandringen van klager en eerst in tweede instantie zijn gebeurd. Aldus kan naar het oordeel van het college niet worden gesproken van een zorgweigering en is er ook geen sprake geweest van wezenlijk tijdverlies in het nadeel van de hond. Dit klachtonderdeel wordt aldus ongegrond verklaard.

Met betrekking tot de narcose en de keizersnede

5.6. Er bestaat tussen partijen voorts tegenspraak over het aantal in de baarmoeder van de hond aanwezige pups aan het einde van de dracht. Klager stelt dat het op basis van een op de praktijk van zijn eigen dierenarts uitgevoerd echografisch onderzoek ging om vijf pups en dat er daarnaast sprake was van twee zogenoemde resorpties. Beklaagde stelt daarentegen dat zij die bewuste nacht na aankomst van de hond op de praktijk één overleden pup uit het geboortekanaal en tijdens de keizersnede twee overleden pups uit de baarmoeder heeft gehaald en dat er bij controle hierna geen andere pups meer in de baarmoeder of in het geboortekanaal aanwezig waren.

5.7.  De door klager in het geding gebrachte 5 echobeelden zijn op de praktijk van de eigen dierenarts gemaakt op 15 juni 2021. Op basis van die echobeelden kan door het college het exacte aantal pups aan het einde van de dracht niet met zekerheid worden bepaald. Behalve dat het echografisch onderzoek meer dan een maand voor de partus c.q. keizersnede heeft plaatsgevonden, zijn twee van die echobeelden met een tijdsinterval van twee tot vier seconden  gemaakt en kan niet worden uitgesloten dat deze beelden betrekking hebben op dezelfde foetus. Nu er ook geen sectie op het stoffelijk overschot van de moederhond is verricht, is niet duidelijk geworden of beklaagde, zoals haar wordt verweten, na het verwijderen van de drie overleden pups, nog twee pups in de baarmoeder van de hond heeft laten zitten.

5.8. Klager verwijt beklaagde voorts bij de toediening van de narcose niet te hebben gehandeld in overeenstemming met het advies en de werkwijze van de praktijk zijn eigen dierenarts, inhoudende dat bij het uitvoeren van een keizersnede bij een Franse bulldog alleen de buik lokaal wordt verdoofd en daarnaast enkel een slaapmiddel wordt toegediend. Het college overweegt dienaangaande dat het tot de eigen beleidsvrijheid van de behandelend dierenarts behoort om te bepalen op welke wijze en met welke middelen een dier voor een  keizersnede onder sedatie c.q. narcose wordt gebracht. Beklaagde was daarbij niet gebonden aan het voor haar onbekende narcoseadvies van de vaste dierenarts, welk advies overigens niet op schrift stond gesteld en tijdens het nachtelijke consult ook niet bij de eigen dierenarts kon worden opgevraagd en geverifieerd.Dat beklaagde er voor heeft gekozen om de hond volgens het protocol van haar eigen praktijk onder algehele narcose te opereren is daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geweest. Van belang is wel dat een diereigenaar over het narcoserisico wordt geïnformeerd, in dit geval eens te meer omdat het een brachycefale hond betrof.  Beklaagde heeft in haar schriftelijk verweer gesteld dat zij klager conform het vaste protocol van de praktijk heeft geïnformeerd over de aan de keizersnede verbonden kosten en over de risico’s, van welke voorlichting het verzwaarde narcoserisico bij brachycefale honden vast onderdeel uitmaakt. Gelet op deze tegenstrijdige lezingen en nu klager voor zijn stelling geen aanvullend bewijs heeft bijgebracht, is niet komen vast te staan dat beklaagde klager niet heeft geïnformeerd over het narcoserisico.

5.9. Met betrekking tot de narcose is schriftelijk toegelicht dat beklaagde op basis van het klinisch en pre anesthetisch onderzoek heeft gekozen voor de toediening van Methadon (0.5 mg/kg)  en Atropine (0.02 mg/kg) als premedicatie, waarna de narcose is geïnduceerd met Propofol (1-4 mg/kg) en is onderhouden met een lichte hoeveelheid Isofluraan en zuurstof. Die toegepaste narcosewijze kan in zijn algemeenheid niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Daarbij wordt door het college wél aangetekend dat van de zijde van beklaagde is volstaan met een verwijzing naar doseringen die volgens protocol en richtlijnen gangbaar zijn, maar dat geen patiëntverslaglegging in het geding is gebracht waaruit blijkt welke doseringen er in het onderhavige geval door beklaagde daadwerkelijk zijn toegediend. Door het gebrek aan informatie hierover kan niet worden geverifieerd of er in dit specifieke geval correcte doseringen zijn toegepast en of er bijvoorbeeld geen sprake is geweest van overdosering.

5.10. Voor het college is evenmin duidelijk geworden op welk moment tijdens de operatie de ademdepressie en hartstilstand bij de moederhond zijn opgetreden. Klager was zelf niet in de operatiekamer aanwezig, maar heeft gesteld dat beklaagde na het overlijden van de moederhond uit die ruimte naar hem toekwam en hem heeft verteld dat de ademdepressie direct na de toediening van de narcose en de inductie optraden, dat er vervolgens antagonerende medicatie is toegediend om de narcose gedeeltelijk ongedaan te maken, maar dat de hond hierna een hartstilstand kreeg en nog 15 minuten tevergeefs is gereanimeerd. Klager stelt op basis van die aan hem verstrekte informatie dat de ademhaling en hartslag al direct na de toediening van de narcose daalden en dat beklaagde eerst ná het overlijden van de moederhond de twee overleden pups uit de baarmoeder heeft gehaald. Klager heeft voorts gesteld dat de praktijkmanager achteraf, onder meer tijdens een gesprek de volgende ochtend, aangaf  ‘dat dit allemaal niet had mogen gebeuren’. Van de zijde van beklaagde is betwist dat die beweerdelijke uitlatingen zijn gedaan en is gesteld dat beklaagde bij het door haar uitgevoerde algemeen pre anesthetisch onderzoek niet op onregelmatigheden is gestuit, dat de toediening van de narcose probleemloos verliep, dat de hond tijdens de operatie isofluraan en zuurstof toegediend heeft gekregen en de hartslag en CO2 steeds zijn gemonitord en dat de problemen zich pas voordeden toen de operatie in een veel later stadium verkeerde, te weten bij het uitnemen van de overleden tweede pup uit de baarmoeder. Beklaagde stelt dat eerst op dat moment de hartslag en het CO2 gehalte in het bloed van de moederhond daalden, waarna direct reanimatie is gestart en narcose-antagonisten zijn toegediend, hetgeen niet heeft kunnen voorkomen dat de moederhond is overleden. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hierover hebben gegeven, is het voor het college niet mogelijk om vast te stellen wanneer en waardoor de complicaties bij de moederhond zijn opgetreden, noch dat de overleden pups eerst na het overlijden van de moederhond uit de baarmoeder zijn gehaald. Nu er ook geen sectie is verricht, kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de uitvoering van de narcose en de keizersnede.

Overige kwesties

5.11.  Beklaagde wordt verweten dat aan klager een andere versie van het patiëntendossier is toegezonden dan de patiëntenkaart die zijn eigen dierenarts heeft ontvangen. Klager doelt daarbij op twee versies van het chirurgieverslag, waarbij onder meer in het aan de eigen dierenarts verstuurde verslag met betrekking tot de leeftijd van de hond 3 jaar en 11 maanden staat vermeld, terwijl in het later aan klager verstuurde verslag een leeftijd 3 jaar en 12 maanden is vermeld. Namens beklaagde is toegelicht dat de leeftijd van de hond iedere volgende maand automatisch in het computersysteem wordt aangepast en dat een uitdraai van het patiëntenverslag de leeftijd weergeeft op het moment van het afdrukken van het verslag. Naar het oordeel van het college is daarmee een afdoende verklaring gegeven voor de afwijkende leeftijden in de twee bedoelde verslagen. Voor zover door klager is gesteld dat in het aan hem toegezonden verslag met betrekking tot de toegediende Propofol de woorden ‘langzaam op effect (IV)’  zijn toegevoegd, heeft beklaagde gesteld dat die, overigens beperkte, aanvulling niet door haar, maar door een assistente in dat verslag is genoteerd. Gelet hierop en mede indachtig het in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunt dat een dierenarts alleen verantwoordelijk is voor het eigen handelen, is niet komen vast te staan dat beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt treft met betrekking tot de bedoelde aanvulling in het aan klager toegezonden patiëntendossier.

5.12. De klacht met betrekking tot de onrespectvolle en onprofessionele wijze waarop de overleden moederhond en pups na hun overlijden aan klager zijn overgedragen, wordt door het college buiten de beoordeling gelaten. Naar vaste jurisprudentie kan niet worden geklaagd over de wijze waarop door een dierenarts met het stoffelijk overschot van een dier wordt omgegaan.

5.13. Tot slot heeft klager aan het college nog de vraag voorgelegd of de bij de operatie aanwezige assistente bevoegd was om bij het antagoneren van de hond per injectie Naloxon en Atropine (met de UDD-status) toe te dienen. Van de zijde van beklaagde is gesteld dat die injecties in opdracht en onder toezicht van beklaagde zijn toegediend. Het tegendeel is niet komen vast te staan en als van de door beklaagde geschetste gang van zaken wordt uitgegaan, is die werkwijze geoorloofd geweest.

5.14. De eindconclusie is dan dat door het college op basis van de inhoud van de processtukken en het besprokene ter zitting niet kan worden geoordeeld dat beklaagde met betrekking tot de aan de hond en de pups verleende veterinaire zorg veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J.G. Neuteboom en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.