ECLI:NL:TDIVTC:2023:50 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/34, 2022/35
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2023:50 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-12-2023 |
Datum publicatie: | 17-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 2022/34, 2022/35 |
Onderwerp: | Honden |
Beslissingen: | Ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Dierenarts sub 1 wordt verweten dat hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de toestand van haar hond na afloop van een consult. Klacht niet-ontvankelijk.Dierenarts sub 2 wordt verweten dat door de door haar uitgevoerde gebitsbehandeling en extractie van een kies bij een hond een gat van de bovenkaak naar de neusholte is ontstaan. Daarnaast wordt haar verweten dat er geen adequate informatieoverdracht heeft plaatsgevonden over de uitgevoerde behandeling. Klacht ongegrond. |
X, Klaagster
tegen:
dierenarts Y, beklaagde sub 1 (2022/34)
dierenarts Z, beklaagde sub 2 (2022/35)
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de
dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 september 2023. Tijdens deze
zitting zijn de onderhavige zaken en de zaak met nummer 2022/36 gelijktijdig, maar
niet gevoegd, behandeld. Bij de mondelinge behandeling waren beklaagde sub 1 en de
gemachtigde van beklaagde sub 2, mr. T.A.M. Oosterhout, aanwezig. Klaagster is niet
verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde sub 1 wordt naar het college begrijpt – kort samengevat – verweten dat hij
klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de toestand van de hond van klaagster
na afloop van het consult op 9 november 2021.
Beklaagde sub 2 wordt – kort samengevat – verweten dat door de op 9 november 2021
door beklaagde sub 2 uitgevoerde gebitsbehandeling en extractie van een kies bij de
hond van klaagster een gat van de bovenkaak naar de neusholte is ontstaan. Beklaagde
sub 2 wordt tevens verweten dat er geen adequate informatieoverdracht heeft plaatsgevonden
over de uitgevoerde behandeling.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een mannelijke Staffordshire-bulterriër
met de naam A, geboren op 7 augustus 2007.
3.2. Klaagster is op 8 november 2021 met A naar de dierenartsenpraktijk van beklaagden
te B gegaan wegens een bult op de kaak van A. Een collega van beklaagden heeft geconstateerd
dat de kies rechtsboven was ontstoken en dat er een aanwijzing was van osteomyelitis
van het kaakbot. De collega heeft in samenspraak met klaagster besloten om op 9 november
2021 een gebitsbehandeling met extractie van de kies rechtsboven in te plannen bij
beklaagde sub 2.
3.3. Beklaagde sub 2 heeft op 9 november 2021 een gebitsbehandeling uitgevoerd bij
de hond van klaagster. Zij heeft bij de orale inspectie geconstateerd dat er sprake
was van een gevorderd stadium van parodontitis en dat er een aanwijzing was van osteomyelitis
van het kaakbot. Beklaagde sub 2 heeft vervolgens de kies rechtsboven getrokken. Daarnaast
heeft zij de epulide verwijderd bij de hoektand boven in de hoop dat de pocket van
de hoektand dicht granuleert.
3.4. Beklaagde sub 2 is in de middag van 9 november 2021 naar de andere vestiging
te C gegaan en was daardoor niet betrokken bij het mee naar huis geven van A. De paraveterinair
heeft A aan klaagster meegegeven en de gegevens die beklaagde sub 2 in de patiëntenkaart
heeft geschreven aan klaagster doorgegeven. Er is na de behandeling – op verzoek van
beklaagde sub 2 – een controleafspraak ingepland op 30 november 2021 zodat beklaagde
sub 2 kon controleren of het proces van genezing naar wens verliep. Klaagster is niet
verschenen op de controleafspraak.
3.5. Klaagster heeft op 28 december 2021 telefonisch contact opgenomen met de dierenartsenpraktijk
van beklaagden, omdat er helder roze vocht uit de neus van A kwam sinds de operatie.
3.6. Per 1 januari 2022 is de dierenartsenpraktijk gesplitst. Beklaagde sub 1 werkt
sinds deze datum alleen nog voor de praktijk te B en beklaagde sub 2 werkt alleen
nog voor de praktijk te C.
3.7. Klaagster is op 10 januari 2022 met A naar de dierenartsenpraktijk te B gegaan,
nadat zij in het voorafgaande weekend op 8 januari 2022 contact heeft opgenomen met
beklaagde sub 1, omdat bij A bloed meekwam tijdens het niezen. Beklaagde sub 1 heeft
de hond op 10 januari 2022 onderzocht en behandeld.
3.8. Klaagster is overgestapt naar een nieuwe dierenarts. Bij deze dierenarts is A
– om voor beklaagden onbekende reden – ingeslapen.
4. HET VERWEER
Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknr. 2022/34)
5.1. Het college concludeert op basis van de stukken dat klaagster beklaagde sub 1
verwijt dat hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de toestand van de hond
van klaagster na afloop van het consult op 9 november 2021.
5.2. Het college heeft geen feiten of omstandigheden vast kunnen stellen waaruit blijkt
dat beklaagde sub 1 contact heeft gehad met klaagster op 9 november 2021 over de door
beklaagde sub 2 uitgevoerde behandeling. Uit het dossier blijkt dat de paraveterinair
de hond aan klaagster heeft meegegeven na afloop van de behandeling. In het veterinair
tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen
veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een
collega. Beklaagde sub 1 kan zodoende niet verantwoordelijk worden gehouden voor het
veterinair handelen van de paraveterinair en/of beklaagde sub 2.
5.3. Het college heeft op basis van het dossier en de verklaringen van beklaagde sub
1 ter zitting geconstateerd dat beklaagde sub 1 A slechts op 10 januari 2022 heeft
behandeld. Klaagster heeft geen klacht ingediend die ziet op specifiek deze behandeling.
5.4. Gelet op het voorgaande is er geen klacht ingediend die ziet op het veterinair
handelen van beklaagde sub 1. De klacht tegen beklaagde sub 1 is derhalve niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknr. 2022/35)
5.5. In het geding is de vraag of beklaagde sub 2 tekort is geschoten in de zorg die
zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster,
met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in
artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording
van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg
is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien
binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hiernaast
geldt in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor
zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair
handelen van een collega.
5.6. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt voorts dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken
over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet
kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking
tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet
op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van de
beklaagde dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke
verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn
grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen
worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en
omstandigheden worden gebaseerd.
5.7. Ten aanzien van de klacht over het ontstaan van een gat van de bovenkaak naar
de neusholte tijdens de extractie van de kies door beklaagde sub 2 overweegt het college
als volgt. Gelet op de vele onduidelijkheden en het gebrek aan informatie over de
gebitsbehandeling, is voor het college onvoldoende vast komen te staan dat door de
door beklaagde sub 2 uitgevoerde gebitsbehandeling een gat is ontstaan van de bovenkaak
naar de neusholte. Dit betekent dat de eerste klacht afstuit op een gebrek aan voldoende
bewijs en ongegrond zal worden verklaard.
5.8. Ten aanzien van de informatieoverdracht overweegt het college als volgt. In de
patiëntenkaart staat een korte notitie met daarin een tekst die de paraveterinair
van beklaagde sub 2 aan klaagster moest doorgeven als klaagster haar hond op kwam
halen. In deze notitie staat een korte omschrijving van hetgeen beklaagde sub 2 heeft
gedaan tijdens de gebitsbehandeling en dat zij na drie weken een controleafspraak
wilde inplannen. Daarnaast staat in de notitie dat beklaagde sub 2 het liefst een
röntgenfoto wil laten maken wegens aanwijzingen van osteomyelitis. Het college oordeelt
dat beklaagde sub 2 klaagster voldoende heeft ingelicht over de behandeling en de
toestand van A door het laten doorgeven van deze informatie. Het college ziet, bij
gebrek aan bewijs voor het tegendeel, geen aanleiding om in twijfel te trekken dat
deze informatie bij het meegeven van A op 9 november 2021 aan klaagster is doorgegeven.
De tweede klacht tegen beklaagde sub 2 is gelet op het voorgaande ongegrond.
6. DE BESLISSING
Het college:
In de zaak met nummer 2022/34 tegen beklaagde sub 1;
verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
In de zaak met nummer 2022/35 tegen beklaagde sub 2;
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. C.J. van Woudenbergh
en J.A.M. van Gils, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.