ECLI:NL:TDIVTC:2023:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/85

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:5
Datum uitspraak: 30-01-2023
Datum publicatie: 02-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/85
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten koeien van klager stelselmatig op een onjuiste wijze, te weten lateraal in de bil, te hebben gevaccineerd met Bovalis Rotavec Corona. In de visie van klager heeft deze onjuiste toedieningswijze tot plekken en ontstekingen aan de zijkant van de bil van de betreffende koeien geleid en tot ernstige aandoeningen en het gedwongen moeten afvoeren en euthanaseren van dieren. Ongegrond.

X,      klager,

tegen
 

Y,       beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift met een nadere aanvulling en van het verweerschrift. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 oktober 2022. Partijen waren daarbij aanwezig. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij koeien van klager stelselmatig op een onjuiste wijze, te weten lateraal in de bil, heeft gevaccineerd met Bovilis Rotavec Corona (REG NL 9696; hierna Rotavec). In de visie van klager heeft deze onjuiste toedieningswijze tot (kale) plekken en ontstekingen aan de zijkant van de bil van de desbetreffende koeien geleid en tot ernstige aandoeningen als kreupelheid, trillen, slecht of niet drachtig worden en vermagering. Klager stelt dat tengevolge hiervan 19 koeien gedwongen moesten worden afgevoerd en er 4 koeien moesten worden geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Klager heeft een melkveehouderij, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 130 melkkoeien had.

3.2. Vanaf mei 2017 werden er koeien op het bedrijf, hoofdzakelijk door beklaagde, tegen het rotavirus gevaccineerd met het middel Rotavec. Dat gebeurde op individueel niveau bij (hoog)drachtige koeien. Omdat deze vaccinatie tussen de twaalfde en de derde week voor het kalveren dient plaats te vinden, werd maandelijks beoordeeld welke koeien hiervoor in aanmerking kwamen. In 2020 hebben er blijkens het door klager overgelegde overzicht elke maand diverse runderen de Rotavec-vaccinatie toegediend gekregen. Uit dat overzicht volgt dat er ook in januari 2021 en februari 2021 en vervolgens in september 2021 nog koeien op het bedrijf tegen het rotavirus zijn gevaccineerd. Op enig moment hierna is de klantrelatie met de praktijk van beklaagde opgezegd.

3.3. Beklaagde heeft in de stukken en ter zitting gesteld dat zij met betrekking tot de vaccinaties volgens een vast protocol te werk ging en toegelicht dat de groep ‘droge’ koeien daartoe werd vastgezet aan het voerhek. Vervolgens liep zij met klager of diens broer voor de koeien langs om het nummer van de halsband van de koe af te lezen. Klager dan wel zijn broer controleerde daarna aan de hand van een lijst met afkalfdata of de desbetreffende koe voor vaccinatie in aanmerking kwam. Beklaagde stelt dat zij de vaccinaties bij de aan het voerhek vastgebonden koeien altijd in de nek heeft toegediend. Incidenteel kwam het volgens beklaagde voor dat er een koe moest worden gevaccineerd die niet aan het voerhek stond. Deze loslopende koeien werden volgens beklaagde ofwel in de nek ofwel caudaal in de bil gevaccineerd. Hiernaast is het volgens beklaagde één keer voorgekomen dat een koe in de melkrobot caudaal in de bil is gevaccineerd. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting verklaard dat op jaarbasis niet meer dan 5% van de koeien in de bil (caudaal) is gevaccineerd. In (de aanvulling op) het klaagschrift heeft klager gesteld dat de koeien altijd c.q. hoofdzakelijk aan de zijkant van de bil werden gevaccineerd. Ter zitting heeft klager dit standpunt genuanceerd door te verklaren dat de vaccinaties op jaarbasis bij ongeveer 50% van de koeien lateraal in de bil plaatsvond.

3.4. Partijen hebben verder verschillende lezingen gegeven over het moment waarop de eerste huidplekken aan het licht zijn gekomen. Klager stelt dat in augustus 2020 is geconstateerd dat er koeien waren met ‘rare’ plekken c.q. ontstekingen aan de zijkant van de bil. Beklaagde stelt daar tegenover dat zij voor het eerst tijdens een bedrijfsbezoek op 17 november 2020 heeft geconstateerd dat veel koeien kleine plekken op de zijkant van de bil hadden, die klager op dat moment zelf nog niet had opgemerkt en dat zij, beklaagde, vervolgens foto’s van die huidplekken heeft gemaakt. Deze foto’s bevinden zich bij de processtukken.

3.5. Klager heeft beschreven dat er bij diverse koeien een paar maanden na de Rotavec-vaccinatie kale plekken ontstonden op de zijkant van de bil, zijnde de locatie waar de vaccinatie volgens hem is gezet. Klager stelt zich op het standpunt dat die huidplekken een reactie op de enting zijn geweest. Bij sommige koeien was alleen een kale plek zichtbaar. Bij andere koeien ontstond volgens klager op de kale plek een ontsteking en/of ontstonden andere gezondheidsproblemen als kreupelheid, trillen, slecht of niet meer drachtig worden en vermagering. Dit heeft volgens klager geleid tot de noodgedwongen afvoer van 19 koeien en de euthanasie van 4 koeien.

3.6. Beklaagde heeft in verweer aangevoerd dat door klager geen koppelbrede problematiek bij haar is gemeld en dat zij het door klager geschetste dramatische beeld niet zelf heeft opgemerkt in de in het geding zijnde periode. Beklaagde heeft verwezen naar haar beschrijving van de gezondheidstoestand van de dieren in het koekompas van 26 augustus 2020, het koekompas van 21 september 2021 en in visitebrieven. Verder heeft beklaagde erop gewezen dat geen van de geëuthanaseerde koeien voor sectie is aangeboden, dat onbekend is wat de reden is geweest van de afvoer van de 19 koeien en dat er ook geen onderzoek is gedaan naar de aard en onderliggende oorzaak van de huidplekken en overige gezondheidsproblemen. Beklaagde stelt zelf onderzoek naar de huidplekken te hebben aangeboden, hetgeen strookt met de notities in het koekompas van 21 september 2021 en met het aan klager althans zijn familie verstuurd e-mailbericht d.d. 10 februari 2022, waarin beklaagde aandringt op nader onderzoek naar de oorzaak van de (kale) plekken, zonodig met inschakeling van een deskundige. Beklaagde heeft verder tegenover klager aangegeven te vermoeden dat de huidplekken niet door de vaccinaties zijn veroorzaakt, maar door het liggen van de koeien in de ligbox (drukplekken).

3.7. In december 2021 is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart. In het klaagschrift is vermeld dat er op dat moment nog 24 koeien op het bedrijf aanwezig waren met (grote) kale plekken c.q. ontstekingen aan de zijkant van de bil.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft  gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koeien van klager, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Verder wordt voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klachten opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan ook van een oordeel onthouden.

Inhoudelijk

5.3. Met betrekking tot de vraag of beklaagde de vaccinaties op onjuiste wijze heeft toegediend geldt dat in de bijsluiter van het Rotavec-vaccin staat vermeld dat de aanbevolen injectieplaats de ‘zijde van de nek’ is. Verder vermeldt de bijsluiter dat de injectie intramusculair dient te worden toegediend in een schoon, droog stuk huid, met de benodigde voorzorgsmaatregelen om contaminatie te voorkomen.

5.4. Beklaagde stelt dat zij de koeien die aan het voerhek vaststonden altijd, conform de gangbare praktijk, in de nek-/halsregio heeft gevaccineerd en daarnaast bij uitzondering en dus incidenteel een enkele koe (maximaal 5%) caudaal in de bilspier heeft gevaccineerd, terwijl klager stelt dat de toediening in ongeveer 50% van de gevallen aan de zijkant van de bil heeft plaatsgevonden, op de locatie waar nadien de huidplekken zijn ontstaan. Gelet op de tegenspraak hierover tussen partijen en nu klager voor zijn stelling onvoldoende verifieerbaar bewijs heeft bijgebracht, kan door het college niet worden geconcludeerd dat de vaccinaties lateraal in de bil hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat in de bijsluiter van het vaccin de nek als ‘aanbevolen’ injectieplaats wordt genoemd, hetgeen impliceert dat andere locaties op het lichaam niet zijn uitgesloten en dat, ook als beklaagde de intramusculaire vaccinatie in de bil zou hebben toegediend, hetgeen zij stelt incidenteel (en caudaal) te hebben gedaan, dit op zichzelf geoorloofd is geweest. Op grond van het voorgaande treft beklaagde in ieder geval niet het verwijt dat zij het vaccin in strijd met de bijsluiter aan de desbetreffende koeien heeft toegediend.

5.5. Ook het door klager vermeende causale verband tussen enerzijds de Rotavec-vaccinaties en anderzijds de (kale) plekken op de huid en de overige gezondheidsproblemen kan, althans op basis van de ingebrachte stukken, niet bewezen worden geacht. Daarbij wordt door het college betekenis toegekend aan het feit dat i) beklaagde al sinds mei 2017 koeien op het bedrijf vaccineerde met Rotavec, waarbij er nimmer eerder plekken op de bil zijn ontstaan, ii) de (kale) plekken volgens de eigen stellingen van klager eerst maanden na de vaccinatie zichtbaar werden, iii) van dit vaccin geen bijwerkingen als de onderhavige bekend zijn, iv) in de bijsluiter als mogelijke bijwerking wel een lichte zwelling (tot 1 cm) op de injectieplaats wordt genoemd die gewoonlijk binnen 14 tot 21 dagen verdwijnt, terwijl het hier ging om haarverlies, gevolgd door pigmentverlies en in sommige gevallen een ontsteking, v) niet is aangetoond dat de door kale plekken en andere gezondheidsproblemen getroffen dieren (op de plaats van de huidplek) in de bil zijn gevaccineerd, vi) beklaagde erop heeft gewezen dat een van de koeien met een kale plek op de bil volgens de overgelegde lijst nimmer een Rotavec-vaccinatie toegediend heeft gekregen, vii) er geen sectie op de geëuthanaseerde koeien is verricht en niet bekend is wat de precieze oorzaak van de afvoer van de 19 koeien is geweest, en dat viii) geen nader onderzoek is gedaan naar de precieze aard en onderliggende oorzaak van de opgetreden huidplekken en andere gezondheidsproblemen bij de betreffende koeien.

5.6. De door klager in het geding gebrachte foto’s van 17 koeien zijn naar het oordeel van het college evenmin toereikend om te kunnen dienen als afdoende bewijs voor het door klager gestelde causale verband. De foto’s zijn onduidelijk en bovendien niet gedateerd en uit die foto’s kan enkel worden afgeleid dat de desbetreffende koeien op enig moment geen plek op de bil hadden en op een ander moment wel. Wat de tijdspanne is geweest tussen de vaccinaties en het ontstaan van de in sommige gevallen ernstige huidplekken zoals die op de foto’s te zien zijn, is ongewis. Op basis van deze foto’s kan ook niet worden vastgesteld of deze koeien behoren tot het gedeelte van de dieren (volgens klager 50%, volgens beklaagde maximaal 5%) dat in de bil is gevaccineerd.

5.7. Alles overziend kan op basis van hetgeen klager ter onderbouwing van zijn stellingen in het geding heeft gebracht, door het college geen bewezen verband worden aangenomen tussen de Rotavec-vaccinaties en de opgetreden plekken op de huid van de koeien en de andere gezondheidsproblemen, noch kan op basis daarvan worden geconcludeerd dat de bewuste vaccinaties zijn toegediend op de locatie waar later de kale plekken c.q. ontstekingen zijn ontstaan. De klacht stuit aldus af op een gebrek aan toereikend bewijs en zal om die reden ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. B.G. Tillema, drs. J.A.M. Van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M. Lockhorst, en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.