ECLI:NL:TDIVTC:2023:48 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/71

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:48
Datum uitspraak: 30-11-2023
Datum publicatie: 10-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/71
Onderwerp: Overige klachten, subonderwerp: -
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaar zaak. Dierenarts wordt verweten dat hij tijdens een onvoorwaardelijke schorsing beroepsmatig diergeneeskundige handelingen heeft verricht. De klachtambtenaar heeft verzocht de dierenarts te ontzeggen van de bij of krachtens de wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen. Klacht niet-ontvankelijk.

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar,

tegen

dierenarts X,

hierna: beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen beklaagde, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K.J. Breedijk, alsook de gemachtigde van de klachtambtenaar, mr. L. Schleeper. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt – kort samengevat – verweten dat hij in de periode van 13 november 2020 tot en met 3 maart 2021 tijdens een onvoorwaardelijke schorsing beroepsmatig diergeneeskundige handelingen heeft verricht. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde te ontzeggen van de bij of krachtens de wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, zoals bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet Dieren.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het college heeft beklaagde op 27 februari 2020[1] onvoorwaardelijk geschorst in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen voor een periode van een jaar, overeenkomstig artikel 8:31, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Dieren. Daarnaast heeft het college een onvoorwaardelijke boete van € 8.500 opgelegd. Het Veterinair Beroepscollege heeft de uitspraak van het college bevestigd bij uitspraak van 6 november 2020[2] en bepaald dat de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing zal ingaan op 13 november 2020.

3.2. Begin januari 2021 kwam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA) een signaal binnen dat beklaagde mogelijk toch diergeneeskundige handelingen heeft verricht gedurende zijn onvoorwaardelijke schorsing als bedoeld in onderdeel 3.1. De NVWA is naar aanleiding van dit signaal een onderzoek genaamd ‘ADELAIDE’ gestart.

3.3. In januari en februari 2021 zijn twee dierenartsen van andere dierenartsenpraktijken gehoord als getuige. Zij verklaren dat zij op 31 december 2020 door beklaagde zijn benaderd met de vraag of zij hem een diergeneesmiddel konden leveren.

3.4. Op 3 maart 2021 zijn medewerkers gehoord van de dierenartsenpraktijk waar beklaagde mede-eigenaar van is en zijn drie vermoedelijke klanten van beklaagde gehoord. Op 3 maart 2021 is eveneens inzage, afschrift en uitlevering gevorderd bij de dierenartsenpraktijk van beklaagde. Ook is op die datum de telefoon van beklaagde inbeslaggenomen.

3.5. Op basis van de Whatsapp- en telefoongesprekken van beklaagde zijn op 2 en 6 april 2021 vijf getuigen gehoord. Deze getuigen verklaren - kort samengevat -  dat beklaagde in de onderhavige periode diergeneeskundige handelingen heeft verricht. Van de bevindingen zijn processen-verbaal opgemaakt. Uit de processen-verbaal komt naar voren dat beklaagde de volgende handelingen heeft verricht tijdens de schorsing:

1. Het voorschrijven van het diergeneesmiddel Rimadyl 100 mg tabletten op 1 maart 2021;

2. Het euthanaseren van een geitje te A op 27 februari 2021;

3. Het voorschrijven en toepassen van een diergeneesmiddel door het injecteren van een pony met het antimicro bacteriële middel Penstrep-ject en het achterlaten van dit middel bij de houder van deze pony te B op 27 februari 2021;

4. Het voorschrijven van een diergeneesmiddel (antibiotica) Clavaseptin 500 mg tabletten op 27 februari 2021;

5. Het verwijderen van meerdere wolfsklauwen te A op 1 maart 2021;

6. Het enten van twee katten en injecteren van elf paarden met het diergeneesmiddel ProteqFlu-Te te C op 23 februari 2021;

7. Het euthanaseren van een hond te D op 28 februari 2021;

8. Het injecteren van een pony te A op 1 maart 2021;

9. Het injecteren van een paard te A op 25 februari 2021;

10. Het verwijderen van bulten/bultjes bij twee verschillende honden, het castreren van een hond en het steriliseren van een dier te A op 24 februari 2021; en

11. Het castreren van twee honden te A op 2 maart 2021. 

3.6. Beklaagde is strafrechtelijk vervolgd voor het diergeneeskundig handelen ten tijde van de schorsing. De rechtbank Overijssel acht bij vonnis van 13 april 2023[3] bewezen dat beklaagde - kort samengevat - medicijnen heeft afgeleverd, terwijl deze handeling niet was toegestaan. Hetgeen bewezen is verklaard levert echter geen strafbaar feit op, waardoor beklaagde door de rechtbank wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Beklaagde is van de hem ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 (zie 3.5) vrijgesproken.

3.7. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA geconcludeerd dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing door het college en het Veterinair Beroepscollege en een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten de onderhavige tuchtprocedure te starten.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Beklaagde stelt zich allereerst op het standpunt dat de klachtambtenaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 8.15, eerste lid, van de Wet Dieren. Het inhoudelijke verweer van beklaagde komt erop neer dat hij betwist dat hij gedurende de schorsing diergeneeskundige werkzaamheden heeft uitgevoerd.

5. DE BEOORDELING

5.1. Een strafrechtelijke vrijspraak mag, wegens de onschuldpresumptie, niet worden tegengesproken of in twijfel worden getrokken.[4] Beklaagde is door de strafkamer van de rechtbank Overijssel van de hem ten laste gelegde feiten 1 tot en met 4 vrijgesproken. Het college zal zich derhalve enkel uitlaten over de gedragingen waarover de rechtbank Overijssel niet heeft geoordeeld. Deze gedragingen zijn:

5. Het verwijderen van meerdere wolfsklauwen te A op 1 maart 2021;

6. Het enten van twee katten en injecteren van elf paarden met het diergeneesmiddel ProteqFlu-Te te C op 23 februari 2021;

7. Het euthanaseren van een hond te D op 28 februari 2021;

8. Het injecteren van een pony te A op 1 maart 2021;

9. Het injecteren van een paard te A op 25 februari 2021;

10. Het verwijderen van bulten/bultjes bij twee verschillende honden, het castreren van een hond en het steriliseren van een dier te A op 24 februari 2021; en

11. Het castreren van twee honden te A op 2 maart 2021. 

5.2. Gelet op de in het berechtigingsrapport opgenomen verslagen van door beklaagde gevoerde telefoon- en WhatsAppgesprekken bestaat er bij het college geen twijfel dat hij tijdens de schorsingsperiode de handelingen 5 tot en met 11 heeft verricht. Het college stelt vast dat de bovengenoemde handelingen kwalificeren als diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder 3, van de Wet Dieren.

5.3. Het college overweegt dat uitoefening van de diergeneeskunde tijdens een periode van schorsing die is opgelegd krachtens artikel 8.31, eerste lid, onderdeel e, van de Wet dieren, op zichzelf geen tuchtvergrijp oplevert in de zin van artikel 4.2, tweede lid, van de Wet Dieren. Het uitoefenen van de diergeneeskunde tijdens de schorsing levert immers niet zonder meer op dat beklaagde door zijn handelen tekort schiet in de zorg die hij ten opzichte van één of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen behoort te verlenen, dan wel dat hij op andere wijze in zodanige mate te kort schiet in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mag worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan. Dit betekent niet dat er geen sanctie is gesteld op de uitoefening van de diergeneeskunde tijdens een schorsing. Gelet op het bepaalde in artikel 8.13 van de Wet Dieren is het verrichten van diergeneeskundige handelingen gedurende een (tuchtrechtelijke) schorsing strafbaar gesteld in artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het samenstel van bepalingen, zoals hiervoor geschetst, moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever de uitoefening van de diergeneeskunde tijdens een schorsing niet onder de werking van het tuchtrecht heeft willen brengen.[5]

5.4. De handelingen genoemd in overweging 5.1 zijn weliswaar verricht ten tijde van de schorsing, maar het college kan niet vaststellen dat beklaagde bij (een van) de genoemde gedragingen is tekort geschoten in de zorg die hij ten opzichte van één of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen behoort te verlenen. Gelet op het voorgaande verklaart het college de klacht niet-ontvankelijk.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. C.J. van Woudenbergh en drs. J.A.M. van Gils en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023.                       

[1] Veterinair Tuchtcollege 27 februari 2020, ECLI:NL:TDIVTC:2020:4.

[2] Veterinair Beroepscollege 6 november 2020, ECLI:NL:TDIVBC:2020:10.

[3] Zie rechtbank Overijssel 13 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1332.

[4] vgl. Europese Hof voor de Rechten van de Mens 23 oktober 2014, nr. 27785/10 (Melo Tadeu tegen Portugal).

[5] vgl. Veterinair Beroepscollege 2 november 2005, ECLI:NL:TDIVBC:2005:6, r.o. 4.2.1.