ECLI:NL:TDIVTC:2023:47 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/75

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:47
Datum uitspraak: 30-11-2023
Datum publicatie: 10-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/75
Onderwerp: Katten, subonderwerp: Onderzoek
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat een dierenarts zonder toestemming vergaande medische behandelingen heeft uitgevoerd op een kat, waardoor deze kat heeft geleden, en dat de euthanasie van de kat niet naar behoren is uitgevoerd. Klacht ongegrond.

X,                                            klaagster

tegen:

dierenarts Y,                          beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 juni 2023, maar hebben zich voor de zitting afgemeld. De zaak is door het college in raadkamer besproken. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde zonder toestemming van klaagster vergaande medische behandelingen heeft uitgevoerd op haar kat, waardoor de kat vreselijk heeft geleden, en dat beklaagde de euthanasie van de kat niet naar behoren heeft uitgevoerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een mannelijke, 11 jaar oude, Europese korthaar, met de naam Z.

3.2. Op 8 augustus 2022 heeft klaagster haar kat naar beklaagde gebracht, omdat zij deze eerder die dag had aangetroffen in een vijver. De kat leek door het incident verlamd te zijn en kon niet meer staan of lopen.

3.3. Beklaagde heeft de kat onderzocht en stelde vast dat de kat niet reageerde op pijnprikkels op de achterpoten, wat zou kunnen wijzen op een parese van de achterhand. Daarnaast was de kat onderkoeld. Beklaagde heeft aan klaagster medegedeeld dat er een minimale kans op herstel was. Klaagster wilde deze minimale kans toch aangrijpen en heeft beklaagde verzocht om te doen wat hij nodig acht om de kat te genezen, mits het geen lijdensweg zou zijn. De kat is vervolgens opgenomen in de dierenkliniek van beklaagde.

3.4. Beklaagde heeft op 9 augustus 2022 meerdere, aanvullende onderzoeken verricht om de oorzaak van de parese van de achterhand van de kat te achterhalen. Beklaagde heeft onder andere bloed afgenomen en een echo gemaakt. Voor deze onderzoeken moest de vacht op de buik en de hals geschoren worden.

3.5. Op de ochtend van 10 augustus 2022 was de kat kortademig en erg suf. Beklaagde en klaagster hebben in gezamenlijk overleg besloten om de kat te euthanaseren. Na de sedatieprik heeft beklaagde de ruimte verlaten en is klaagster alleen achtergebleven samen met haar kat. Klaagster wilde bij het toedienen van het euthanasiemiddel niet aanwezig zijn. De kat is vervolgens overleden.

3.6. Klaagster heeft op 16 augustus 2022 een brief gestuurd naar de dierenkliniek van beklaagde waarin zij haar onvrede uitte over de handelswijze van beklaagde. Vervolgens hebben partijen telefonisch met elkaar gecommuniceerd, maar zijn er samen niet uitgekomen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat hij zonder toestemming van klaagster vergaande medische behandelingen heeft uitgevoerd. Klaagster maakt uit de kale plekken op de buik en de hals van de kat op dat hij vreselijk heeft geleden. 

5.3. Het college kan niet anders dan op basis van de stukken in het dossier concluderen dat er toestemming is gegeven door klaagster aan beklaagde om de medische handelingen te verrichten die hij nodig acht om de kat te genezen. Dat de kat vreselijk heeft geleden blijkt niet uit het patiëntendossier. Van andersluidende feiten en omstandigheden is het college op basis van de stukken niet gebleken. Overigens is het college van oordeel dat de medische behandelingen die beklaagde heeft uitgevoerd, gelet op de medische toestand van de kat, begrijpelijk zijn en niet tot een tuchtrechtelijk verwijt kunnen leiden.

5.4. Tussen partijen is niet in geschil dat er in samenspraak tot euthanasie is besloten. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of beklaagde de euthanasie naar behoren heeft uitgevoerd. Volgens klaagster heeft beklaagde na het toedienen van de sedatieprik de ruimte verlaten om een telefoongesprek te voeren. Toen beklaagde de ruimte weer binnenkwam, heeft hij zonder gebruik te maken van een stethoscoop geconcludeerd dat de kat was overleden. Het is klaagster niet duidelijk of haar kat een tweede prik (het euthanasiemiddel, de T61-prik) heeft gekregen.

5.5. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vragen of beklaagde de T61-prik heeft toegediend en of beklaagde op een juiste wijze de dood van de kat heeft vastgesteld. Uit het patiëntendossier maakt het college op dat beklaagde de T61-prik heeft toegediend zonder dat klaagster daarbij aanwezig was. Het college acht voldoende aannemelijk dat de kat de T61-prik heeft gehad. Het is echter niet duidelijk of beklaagde een stethoscoop heeft gebruikt bij het vaststellen van de dood van de kat. Het college acht, op basis van de stukken, voldoende aannemelijk dat beklaagde de hartslag van de kat heeft gecontroleerd bij het vaststellen van de dood van de kat. Dat beklaagde na het toedienen van de sedatieprik wellicht naar een andere ruimte ging om een telefoongesprek te voeren doet aan het voorgaande niet af. Het opnemen van de telefoon ten tijde van het uitvoeren van de euthanasie kan weliswaar als onbehoorlijk worden ervaren, echter deze gedraging heeft er niet toe geleid dat de kat meer heeft geleden.

5.6.  De eindconclusie is dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met toestemming van klaagster de medische behandelingen heeft uitgevoerd zonder dat de kat daaronder ernstig heeft geleden en dat beklaagde de euthanasie naar behoren heeft verricht. Gelet hierop is het college van oordeel dat er geen sprake is geweest van een veterinair tekortschieten door beklaagde dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, Y. Elte en J.A.M. van Gils, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.