ECLI:NL:TDIVTC:2023:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/77, 2022/78

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:45
Datum uitspraak: 30-11-2023
Datum publicatie: 10-04-2024
Zaaknummer(s): 2022/77, 2022/78
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: De klacht tegen dierenarts sub 1 houdt in dat zij tijdens een consult klaagster zou hebben gediscrimineerd en zou hebben aangedrongen om haar hond te laten euthanaseren. Niet-ontvankelijk.De klacht tegen dierenarts sub 2 houdt in dat deze zonder toestemming van klaagster de hond heeft geëuthanaseerd. Ongegrond.

X,                                                                                           klaagster

tegen:

dierenarts Y,                                                                         beklaagde sub 1 (2022/77)

dierenarts Z,                                                                         beklaagde sub 2 (2022/78)

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, de aanvulling op het klaagschrift en het verweerschrift. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde behandeling, die plaatsvond op 31 augustus 2023. Daarbij is klaagster verschenen. Beklaagden zijn eveneens verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. V. Daniëls. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht tegen beklaagde sub 1 houdt – kort samengevat – in dat beklaagde sub 1 gedurende het consult op 15 juli 2022 klaagster zou hebben gediscrimineerd en dat beklaagde sub 1 bij klaagster zou hebben aangedrongen om de hond van klaagster te laten euthanaseren. De klacht tegen beklaagde sub 2 houdt – kort samengevat – in dat beklaagde sub 2 zonder toestemming van klaagster de hond van klaagster heeft geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een teef met de naam A, geboren op 1 oktober 2008.

3.2. Klaagster is op 23 mei 2022 met A naar de dierenartspraktijk van beklaagden gegaan. Een collega van beklaagden heeft de diagnose pyometra gesteld. Er is een behandeling met amoxicilline – clavulaanzuur voorgeschreven. Er is aan klaagster vermeld dat de collega van beklaagden A het liefst wilde opereren als de situatie dit ook toelaat, maar dat de operatie – gelet op de toestand van A – gepaard gaat met (meer) risico’s.

3.3. Op 14 juli 2022 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de dierenartspraktijk van beklaagden, omdat A een verminderde eetlust en uitvloeiing uit de vulva had. Gelet op de ernst van de klachten is klaagster geadviseerd om zo snel mogelijk een afspraak te maken.  

3.4. Op 15 juli 2022 is klaagster met A naar de dierenartspraktijk gegaan. Volgens klaagster was A sinds twee tot drie dagen ziek. Toen A op de onderzoekstafel werd gelegd, bleef ze op haar buik liggen en deed ze geen poging om van houding te veranderen. Uit het algemeen lichamelijk onderzoek kwam naar voren dat A erg sloom was, een verminderde bespiering had (BCS 3/9) en een uitgesproken bolle, pijnlijke en gespannen buik had. Er was ook sprake van hypothermie (36,9 °C). De pols van A was zwak en traag en de auscultatie van het hart gaf reine tonen. Haar ademhaling was oppervlakkig en hoog in frequentie. De achterkant van A was zeer bevuild met purulente uitvloeiing afkomstig uit haar vulva. Gelet op deze klinische kenmerken is geconcludeerd dat A een recidive had van de pyometra en dat haar lichaam in shock verkeerde.

3.5. Aan klaagster zijn twee opties voorgelegd: een operatie of euthanasie. Hierbij is aangegeven dat opereren in deze toestand een groot risico vormt en dat er een reële kans bestaat dat A de operatie niet zou overleven. Na overleg met een vriend heeft klaagster besloten om A te laten opereren. Aan klaagster is uitgelegd dat er kosten zijn verbonden aan de operatie, ook als A zou komen te overlijden. Klaagster heeft de mogelijkheid gekregen om voor de operatie afscheid te nemen van A.

3.6. In de voorbereidingsruimte zijn aan A subcutaan injecties met meloxicam en ampicilline toegediend. Een collega van beklaagden heeft een IV-infuus aangelegd en opgestart met 0,9% NaCl-oplossing waarna A in een verwarmd opnamehok is geplaatst met een warme kruik. A is toen overgedragen aan beklaagde sub 2, die de operatie zou gaan uitvoeren.

3.7. Na ongeveer twee uur is besloten om A onder narcose te brengen. In de patiëntenkaart is vermeld dat beklaagde sub 2 het narcosemiddel (Anesketin 100 gr/ml en Sedadex 0,5 mg/ml) heeft toegediend. De assisterende paraveterinair is daarna onder toezicht van beklaagde sub 2 begonnen met de voorbereidende handelingen op de operatie, waaronder het scheren en wassen. In de patiëntenkaart staat vermeld dat A tijdens deze voorbereidende handelingen een ademstilstand kreeg. A is vervolgens gereanimeerd door middel van borstcompressies waarna A is in de voorbereidingskamer uiteindelijk is komen te overlijden.

3.8. Op 29 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden op de dierenartspraktijk tussen beklaagden en klaagster, die werd vergezeld door de eerder genoemde vriend. Beklaagde sub 1 heeft aangegeven dat zij degene is geweest die klaagster te woord heeft gestaan op 15 juli 2022. Klaagster heeft echter aangegeven dat beklaagde sub 1 niet degene was die haar te woord heeft gestaan, maar haar collega. Klaagster heeft tijdens het gesprek tevens aangegeven dat haar hond zonder toestemming is geëuthanaseerd, hetgeen beklaagden gedurende het gesprek hebben betwist. Partijen zijn er tijdens het gesprek niet onderling uitgekomen.

4. HET VERWEER

Beklaagde sub 1 heeft aangegeven dat zij degene was die het gesprek met klaagster heeft gevoerd op 15 juli 2022. Beklaagde sub 1 betwist dat zij klaagster gedurende dit gesprek heeft gediscrimineerd en dat zij heeft aangedrongen om A te laten euthanaseren. Beklaagde sub 1 wilde slechts duidelijk uitleggen wat de mogelijkheden waren en welke kosten en risico’s deze mogelijkheden met zich mee zouden kunnen brengen.

Beklaagde sub 2 heeft aangegeven dat A is gestorven wegens een ademstilstand. Zij heeft geprobeerd A te reanimeren, maar dit mocht niet baten. Beklaagde sub 2 stelt dat zij A niet heeft geëuthanaseerd. Volgens beklaagde sub 2 zou zij nooit tot euthanasie overgaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar.

5. DE BEOORDELING

Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknr. 2022/77)

5.1. Klaagster heeft in het klaagschrift en in haar aanvulling daarop van 25 augustus 2022 aangegeven dat zij een klacht heeft willen indienen tegen een collega van beklaagden. Volgens klaagster was de collega van beklaagden degene bij wie ze het consult heeft gehad op 15 juli 2022. Klaagster heeft ter zitting, na daartoe te zijn bevraagd, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat zij geen klacht heeft willen indienen tegen beklaagde sub 1.

5.2. Aangezien klaagster niet heeft bedoeld om een klacht in te dienen tegen beklaagde sub 1, is het college van oordeel dat de klacht tegen beklaagde sub 1 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het college komt derhalve niet toe aan de klacht van klaagster voor zover deze klacht ziet op de eventueel discriminerende uitlatingen gedurende het gesprek op 15 juli 2022, omdat deze klacht blijkbaar niet op beklaagde sub 1 ziet.

Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknr. 2022/78)

5.3. In het geding is de vraag of beklaagde sub 2 tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hiernaast geldt in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een collega.

5.4. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt voorts dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van de beklaagde dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.5. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde sub 2 A zou hebben geëuthanaseerd zonder toestemming van klaagster. Beklaagde sub 2 heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.

5.6. Het college overweegt als volgt. A is onder de hoede van beklaagde sub 2 aan het infuus aangesloten en onder narcose gebracht, ter voorbereiding op de operatie. Uit de patiëntenkaart blijkt dat A tijdens de voorbereidingshandelingen een ademstilstand kreeg. Beklaagde sub 2 is overgegaan tot reanimatie door middel van borstcompressies, maar A is desondanks overleden. Het college kan uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht in hun stukken en tijdens de hoorzitting niet afleiden dat beklaagde sub 2 A heeft geëuthanaseerd. Gelet op de medische toestand van A die blijkt uit de patiëntenkaart en de beschrijvingen van de toestand van A (zie onderdeel 3.4) en die van de zijde van klaagster ook niet is bestreden, is een natuurlijk overlijden wegens een ademstilstand naar het oordeel van het college een reële mogelijkheid. A’s toestand was blijkens de stukken en de verklaringen ter zitting kritiek, waardoor een operatie gepaard gaat met meer risico’s en een grote kans op overlijden. Dit kan beklaagde sub 2 niet worden verweten. Het college trekt ook niet in twijfel dat beklaagde sub 2 heeft geprobeerd om A te redden door middel van reanimatie.

5.7. Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat er geen sprake is geweest van een veterinair tekortschieten door beklaagde sub 2 dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. De klacht tegen beklaagde sub 2 wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaak met nummer 2022/77 tegen dierenarts sub 1;

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

In de zaak met nummer 2022/78 tegen dierenarts sub 2;

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. C.J. van Woudenbergh en J.A.M. van Gils, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.