ECLI:NL:TDIVTC:2023:43 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022-38

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:43
Datum uitspraak: 31-08-2023
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): 2022-38
Onderwerp: Katten, subonderwerp: Nazorg
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij voorafgaande aan een bij een kat uitgevoerde sterilisatie onvoldoende onderzoek heeft verricht en tekort is geschoten in de verleende nazorg. Klacht gegrond, waarschuwing volgt.

X,                                                                   klaagster,

tegen

dierenarts Y,                                                 beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling van de zaak is alleen klaagster verschenen. Na de hoorzitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij voorafgaande aan een bij de kat van klaagster uitgevoerde sterilisatie onvoldoende onderzoek heeft verricht en tekort is geschoten in de verleende nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 8 maanden oud was.

3.2. Op woensdag 18 mei 2022 hebben klaagster en haar partner de kat naar de praktijk van beklaagde gebracht voor een afgesproken sterilisatie. In het klaagschrift staat vermeld dat de kat uit haar mand is gehaald en dat beklaagde vrijwel direct een narcose-injectie aan de kat heeft toegediend zonder enig voorafgaand onderzoek. De kat is voor de operatie op de praktijk achtergelaten.

3.3. De partner van klaagster heeft omstreeks 13:30 uur naar de praktijk gebeld. Aan hem werd toen verteld dat de kat kon worden opgehaald. Klaagster heeft gesteld dat de kat mee naar huis is gegeven enkel met het advies om het dier warm te houden en erop te letten of de kat at en dronk. Thuis gekomen was de kat nog weinig actief. De volgende dag bleek het beter te gaan met de kat, maar een dag later (op vrijdag) zat de kat veel op één plek in huis en reageerde ze traag en sloom.

3.4. Op zaterdag 21 mei 2022 verslechterde de gezondheidstoestand van de kat, die pijn leek te hebben en een versnelde ademhaling had. Volgens klaagster heeft haar partner die middag telefonisch contact opgenomen met beklaagde, die tijdens het telefoongesprek aangaf dat hij alleen op de praktijk was en op dat moment geen tijd had en binnen een uur terug zou trachten te bellen. Na beëindiging van dit telefoongesprek heeft de partner van klaagster na ongeveer een kwartier opnieuw telefonisch contact met beklaagde opgenomen omdat de kat veel pijn had, waarna de kat naar de praktijk mocht worden gebracht.

3.5. In het klaagschrift is beschreven dat beklaagde de kat klinisch heeft onderzocht, waarbij de bek, vacht en nieren zijn beoordeeld, de lichaamstemperatuur is gemeten en het hart en de longen zijn beluisterd. Beklaagde heeft aan klaagster gevraagd of zij haar kat op de praktijk wilde achterlaten voor opname, waarmee is ingestemd.

3.6. Omstreeks 19:30 uur heeft beklaagde telefonisch aan klaagster althans haar partner bericht dat de kat op de praktijk was overleden. De partner van klaagster is vervolgens naar de praktijk gekomen. Klaagster stelt dat beklaagde aan haar partner heeft uitgelegd dat er aan de kat onder meer vocht was toegediend en dat er sprake was geweest van longoedeem en onderkoeling, mogelijk ten gevolge van shock.

3.7. Klaagster stelt dat er door beklaagde veel vragen over de behandeling van de kat niet zijn opgehelderd en heeft hierin aanleiding gezien de onderhavige tuchtprocedure te starten.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college stelt in dit verband allereerst vast dat er geen sectie op het stoffelijk overschot van de kat is verricht, waardoor ongewis is gebleven wat uiteindelijk de precieze doodsoorzaak van het dier is geweest.

5.2. Voor zover beklaagde wordt verweten geen pre-anesthetisch onderzoek te hebben uitgevoerd, heeft klaagster gesteld dat beklaagde, nadat de kat op de praktijk werd aangeboden voor de operatie, tevoren geen klinisch onderzoek heeft verricht en vrijwel direct een narcosemiddel heeft toegediend. Volgens klaagster heeft beklaagde bijvoorbeeld niet geluisterd naar het hart en de longen, geen lichaamstemperatuur gemeten, geen bek- of ooginspectie verricht en de kat ook niet gewogen. Beklaagde heeft dit in verweer niet bestreden, althans niet op die stelling gereageerd en ook in het door hem in het geding gebrachte verslaglegging staat niets vermeld over een pre-anesthetisch onderzoek. In de patiëntenkaart staat met betrekking tot het consult op 18 mei 2022 slechts vermeld:

 “Operatie sterilisatie standaard

  Geen bijzonderheden

  Gezond mee naar huis”.

5.3. Gelet op de onbestreden gebleven stelling van klaagster dienaangaande, gaat het college ervan uit dat beklaagde bij de kat geen pre-anesthethisch onderzoek heeft uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek met controle van de klinische parameters behoort naar het oordeel van het college tot het gebruikelijke (voor)onderzoek voorafgaande aan de narcose en een operatie als hier aan de orde. Dit klachtonderdeel wordt gegrond bevonden.

5.4. Met betrekking tot de verleende nazorg zijn er vrijwel geen notities terug te vinden in de overgelegde uiterst summier ingevulde patiëntenkaart. Er is niet genoteerd welke instructies er zijn gegeven toen de kat na de operatie werd opgehaald en ook is niet duidelijk geworden wat de klinische onderzoeksbevindingen waren en welke behandeling beklaagde precies heeft ingezet na opname van de kat op 21 mei 2022 . In de patiëntenkaart slechts genoteerd:

telefonisch contact

 opname kat

 shock behandeling

 desondanks is de kat overleden”.

5.5. Het college kan niet anders dan vaststellen dat door de gebrekkige en uiterst marginale verslaglegging en het feit dat beklaagde ter zitting niet is verschenen, niet te verifiëren valt hoe de nazorg is verlopen en of de tijdens de opname ingestelde behandeling adequaat is geweest. In de patiëntenkaart is enkel genoteerd ‘shock behandeling’. Het college mist informatie over de klinische onderzoeksbevindingen na opname en ook is niet duidelijk geworden waar de genoemde shockbehandeling precies uit heeft bestaan. Naar het oordeel van het college dient dergelijke basale informatie in patiëntenverslaglegging te worden vastgelegd. Door hierover vrijwel niets te administreren is beklaagde tekortgeschoten in zijn verslaglegging, hetgeen het toetsen van zijn diergeneeskundig handelen bemoeilijkt en tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt bevonden. Zeker in een situatie als de onderhavige, waarin daags na een operatie complicaties optreden en het dier vervolgens in opname binnen een erg kort tijdsbestek overlijdt, had het in de rede gelegen dat beklaagde administratief had vastgelegd wat er zich tijdens de opname en met betrekking tot de postoperatief verleende zorg had voorgedaan. Dit overigens ook omdat bij diereigenaren die met een dergelijke fatale afloop worden geconfronteerd veel vragen kunnen leven en dit bij klaagster en haar partner het geval was. Beklaagde heeft hierover onvoldoende duidelijkheid verstrekt en het feit dat hij ook ter zitting niet is verschenen voor een nadere toelichting dient naar het oordeel van het college voor eigen risico te komen.

5.6. Op grond van het voorgaande wordt de klacht gegrond verklaard. Na te melden maatregel acht het college passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. A. Van der Bas en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.