ECLI:NL:TDIVTC:2023:42 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022-58

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:42
Datum uitspraak: 31-08-2023
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): 2022-58
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: Diagnose
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat beklaagde tekort is geschoten in zijn diagnosestelling c.q. de beoordeling van door hem gemaakte röntgenfoto’s van het rechtervoorbeen van een veulen en dat hij een onjuist behandeladvies heeft gegeven. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing volgt.

X,                                                                  klaagster,

tegen:

dierenarts Y,                                                beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2023. Alleen klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde tekort is geschoten in zijn diagnosestelling c.q. de beoordeling van door hem gemaakte röntgenfoto’s van het rechtervoorbeen van het veulen van klaagster  en dat hij een onjuist behandeladvies heeft gegeven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het veulen van klaagster, een Fries met de naam Z, geboren op vrijdag 8 juli 2022. Het veulen en de merrie waren ondergebracht bij een stalhouderij. Omdat het spenen vlak na de geboorte moeizaam op gang kwam, heeft het veulen op advies van een dierenarts, niet zijnde beklaagde, via een fles biest toegediend gekregen, waarbij er melk in de longen terecht is gekomen. Het veulen werd hierdoor kortademig en is die vrijdagavond opgenomen bij de universiteitskliniek. Na een behandeling met antibiotica is het veulen op maandagochtend 11 juli 2022 weer teruggegaan naar de stalhouderij, alwaar het nog twee dagen op stal heeft verbleven en vanaf 13 juli 2022 samen met de merrie overdag onder toezicht van de stalhouder in een afgezonderd deel in de wei heeft gestaan.

3.2. Op vrijdag 15 juli 2022 nam de stalhouder waar dat het veulen in de wei bij het rennen ten val kwam. Toen de stalhouder de merrie en het veulen ’s avonds uit de wei naar de stal wilde halen, constateerde hij dat het veulen rechtsvoor kreupel liep. Klaagster, die op dat moment op de stalhouderij aankwam, is hierover door de stalhouder geïnformeerd. Niet uitgesloten werd dat het veulen zich had verzwikt. Besloten is om de situatie gedurende het weekend aan te zien en het been te koelen en in te smeren met Traumeel S (een homeopatische gel).

3.3. Op maandagochtend 18 juli 2022 heeft de stalhouder telefonisch contact met klaagster opgenomen en voorgesteld om beklaagde, die op die dag naar de stal zou komen voor een röntgenonderzoek bij een ander paard, ook röntgenfoto’s te laten maken van het rechter voorbeen van het veulen van klaagster, omdat de kreupelheid niet was afgenomen. Klaagster heeft hiermee ingestemd. Beklaagde heeft het veulen in de middag onderzocht en vier röntgenfoto’s van de rechter voorknie c.q. het pijpbeen en een röntgenfoto van de schouder c.q. de elleboog rechtsvoor gemaakt.

3.4. Beklaagde heeft met betrekking tot zijn onderzoeksbevindingen beschreven dat het veulen gemengd kreupel was en dat het rechter voorbeen een deviatie naar lateraal vertoonde. Uitwendig was er geen sprake van beschadigingen of van crepitatie bij palpatie en het buigen van het voorbeen. De gevoeligheid bij het buigen was niet extra pijnlijk. Wel was de voorzijde van de carpus door vochtophoping verdikt, was er sprake van een buiging in de metacarpus en was er een afwijking in de diafyse zichtbaar. Verder stelde beklaagde vast dat de ondervoet volledig scheef ging staan en dat de kwaliteit van de beenderen afwijkend was. Voor wat betreft de schouder c.q. elleboog heeft beklaagde geen afwijkingen waargenomen, met de aantekening dat de groeischijven nog ver open stonden.

3.5. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen sloot beklaagde een ontsteking c.q. zwelling van de weke delen niet uit. Per saldo heeft beklaagde geconcludeerd dat de oorzaak van de kreupelheid gelegen was in het scheefgroeiende pijpbeen en dat er geen sprake was van een botbreuk in de rechter voorknie of schouder.

3.6. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde heeft geadviseerd het veulen 2 maal daags 10 minuten aan de hand te laten stappen en haar zoveel mogelijk weidegang te geven. Beklaagde heeft betwist dat hij tot weidegang heeft geadviseerd en gesteld dat hij enkel heeft voorgesteld het veulen rustig te houden en, omdat dit in de stalbox niet goed mogelijk was, enkele keren met haar te stappen op een harde, vlakke bodem. Beklaagde heeft er vanwege het warme weer op dat moment en om aantasting van de huid door bijvoorbeeld smetten te voorkomen vanaf gezien om het been te spalken. Wel is een afspraak gemaakt om ter controle opnieuw röntgenfoto’s te maken. Volgens klaagster was dit om te bezien hoe het been verder zou groeien en zouden die röntgenfoto’s eerst elf dagen later worden gemaakt en is die termijn op haar verzoek met een week vervroegd. Beklaagde stelt daarentegen dat het zijn bedoeling was die controle enkele dagen later te doen plaatsvinden. Op diezelfde maandag, 18 juli 2022, heeft een hoefsmid, naar klaagster stelt op advies van beklaagde, de rechter voorhoef bijgevijld in de hoop dat het veulen weer wat rechter op de scheefstaande ondervoet zou gaan staan.

3.7. Omdat klaagster eraan twijfelde of de kreupelheid wel werd veroorzaakt door het  scheefgroeiende pijpbeen, heeft zij daarover de volgende dag, op 19 juli 2022, telefonisch contact opgenomen met de universiteitskliniek en de door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s per e-mail ter beoordeling doorgestuurd. Volgens klaagster werd haar nog diezelfde dag door een dierenarts van de faculteit telefonisch gemeld dat de kreupelheid niet door het scheefgroeiende pijpbeen werd veroorzaakt en dat het veulen acute boxrust moest hebben en niet de wei in mocht. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat vanuit de universiteit werd aangegeven dat er mogelijk sprake kon zijn van een fractuur. Klaagster stelt dat zij op advies van de universiteitskliniek het veulen direct uit de wei heeft gehaald en boxrust op de stal heeft gegeven en dat het betreffende voorbeen dagelijks is gekoeld en behandeld met Traumeel S. Aan de uitnodiging om het veulen voor verder onderzoek en behandeling op de universiteitskliniek aan te bieden, heeft klaagster vanwege weers- en andere omstandigheden eerst op 22 juli 2022 gevolg gegeven. Tijdens het consult op de universiteitskliniek op die dag is bij het monsteren vastgesteld dat het veulen in stap op de harde bodem in rechte lijn rechtsvoor 3-4/5 kreupel liep. Er heeft orthopedisch en röntgenologisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij een met een breuk overeenkomende verandering in het intercarpaal gewricht rechtsvoor is waargenomen en waarbij een infectieus proces niet werd uitgesloten. De conclusie met betrekking tot het op de universiteitskliniek uitgevoerde röntgenonderzoek luidt volgens de verslaglegging als volgt:

‘Changes of the palmar tubercle of the radial carpal bone consistent with a traumatic bone injury such as a compression and/or slab fracture with ischemic necrosis. Infectious process cannot be ruled out. Small chip fracture of the palmar proximal aspect of the carpal bone III or less likely carpal bone II. Non-specific likely intra and extracapsular soft tissue swelling of the carpal region: inflammatory or infectious.’

Met betrekking tot de diagnose is vermeld:

‘Fractuur os carpi radiale en chipfracture os carpale III’

3.7. Ter behandeling is het intercarpaal gewricht rechtsvoor gedurende twee weken geïmmobiliseerd met behulp van een zogenoemde sleeve cast en heeft het veulen pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie (Metacam) toegediend gekregen. Op 5 augustus 2022 is op de faculteit opnieuw röntgenonderzoek uitgevoerd en is geconcludeerd dat de prognose uitermate ongunstig was, zonder reëel perspectief op herstel en is in overleg met klaagster besloten het veulen te laten inslapen.

3.8. Klaagster is op enig moment hierna de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagde gestart, stellende dat hij op basis van zijn onderzoek ten onrechte geen kniefractuur heeft vastgesteld en dat hij een onjuist behandeladvies heeft gegeven.

4. HET VERWEER  

Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het veulen van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college merkt vooraf op dat het vaste rechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten of omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen.

5.3. Op maandag 22 juli 2022 heeft beklaagde het veulen onderzocht omdat er sprake was van kreupelheid rechtsvoor. Voor het college is niet duidelijk geworden of door klaagster, zoals zij heeft gesteld, aan beklaagde voorafgaande aan het onderzoek is verteld dat het veulen de voorgaande vrijdag in de wei was gevallen. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat zij dit wel aan beklaagde heeft gemeld. In het patiëntenverslag is hierover echter niets vermeld.

5.4. Bij zijn klinisch en röntgenologisch onderzoek constateerde beklaagde dat het veulen gemengd kreupel was en dat het rechter voorbeen een deviatie naar lateraal vertoonde. Ook stelde hij vast dat er uitwendig geen sprake was van beschadigingen of van crepitatie bij palpatie en het buigen en dat de gevoeligheid bij het buigen niet extra pijnlijk was. Wel was de voorzijde van de carpus door vochtophoping verdikt en waren een buiging in de metacarpus en een afwijking in de diafyse zichtbaar. Beklaagde heeft vier röntgenfoto’s van de rechter voorknie c.q. het pijpbeen en een röntgenfoto van de rechter schouder c.q. elleboog gemaakt en vastgesteld dat het ondervoet volledig scheef was gaan staan en dat de kwaliteit van de beenderen afwijkend was. Voor wat betreft de schouder c.q. elleboog was er geen sprake van afwijkingen. Per saldo heeft beklaagde geconcludeerd dat de kreupelheid werd veroorzaakt door het scheefgroeiende pijpbeen en dat er geen sprake was van een fractuur.

5.5.  Het college heeft de door beklaagde in het geding gebrachte röntgenfoto’s beoordeeld,  waarvan er drie van goede kwaliteit zijn en waarop geen duidelijke botbreuk zichtbaar is. Niettemin is beklaagde er naar het oordeel van het college voorbarig en te stellig van uitgegaan dat de kreupelheid werd veroorzaakt door de scheefstand van de ondervoet. Gezien het klinische beeld, het feit dat de kreupelheid acuut was ontstaan, de dikke gezwollen carpus in combinatie met de leeftijd van het veulen, was die diagnose naar het oordeel van het college onwaarschijnlijk en kon een fractuur niet worden uitgesloten. Naar het oordeel van het college had het in de rede gelegen dat beklaagde in dat kader zelf direct nog nader onderzoek had ingesteld of het veulen voor nader onderzoek had verwezen naar een andere kliniek om zeker te weten of er al dan niet sprake was van een fractuur. Het nalaten daarvan kan beklaagde worden verweten. In zoverre is de klacht gegrond.

5.6. Voor wat betreft overige verwijten, zoals over de door beklaagde al dan niet toegediende pijnstillende medicatie in de hals van het veulen en het behandeladvies (wel of geen weidegang), hebben partijen tegenstrijdige lezingen gegeven. Bij gebrek aan aanvullend bewijs van de zijde van klaagster kunnen de feiten over deze kwesties door het college niet worden vastgesteld en kunnen deze verwijten niet gegrond worden bevonden.

5.7. Gelet op het vorenstaande is de klacht (deels) gegrond. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING  

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als hiervoor beschreven onder 5.5;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. A.C.M. van Heuven-van Kats, drs. J.A.M. van Gils en drs. A. van der Bas en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.