ECLI:NL:TDIVTC:2023:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022-46
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2023:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-08-2023 |
Datum publicatie: | 27-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 2022-46 |
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: Diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Dierenarts wordt verweten, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij als dienstdoend dierenarts tijdens een nachtelijk telefoongesprek een in nood verkerende hond geen hulp heeft geboden. Klacht ongegrond. |
X, klaagster,
tegen
dierenarts Y, beklaagde.
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de
dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2023. Beklaagde
is verschenen. Vanwege een ongeval op weg naar de zitting was het voor klaagster niet
mogelijk de zitting bij te wonen en was namens haar aanwezig mevr. Z. Ter zitting
is beklaagde gehoord en de beslissing op de klacht aangehouden. Aan klaagster is vervolgens
het proces-verbaal van de zitting toegezonden en gevraagd aan te geven of zij nog
een nadere mondelinge behandeling wenste dan wel nog schriftelijk wenste te reageren.
Klaagster heeft de griffie van het college telefonisch laten weten dat de zaak schriftelijk
kon worden afgedaan. Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij als dienstdoend
dierenarts tijdens een nachtelijk telefoongesprek de in nood verkerende hond van klaagster
geen hulp heeft geboden.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Siberische husky met de naam
A, geboren op 24 juni 2009. In het klaagschrift is zijdelings ook benoemd dat er door
beklaagde eerder onjuist zou zijn gehandeld met betrekking tot een andere hond van
klaagster (met de naam B), echter is gebleken dat deze kwestie geen geschilpunt betreft
in de onderhavige procedure.
3.2. Op 17 mei 2022 heeft klaagster de praktijk van beklaagde geconsulteerd omdat
de hond pijnklachten had. De hond is door een collega dierenarts van beklaagde onderzocht.
In de patiëntenkaart staat onder meer vermeld dat de hond pijn leek te hebben in de
buik, die wel soepel aanvoelde, dat de slijmvliezen wat bleek waren en dat de lichaamstemperatuur
38,5 °C bedroeg. Er is een röntgenfoto gemaakt waarop te zien was dat het colon (dikke
darm) en het rectum overvuld waren, dat de milt en lever wat vergroot waren en dat
er sprake was van beginnende spondylose. Op verzoek van klaagster is later op die
dag bloedonderzoek verricht, waaruit geen noemenswaardige bijzonderheden naar voren
zijn gekomen. Per saldo kon geen oorzaak worden gevonden voor de klachten die de hond
had. Geadviseerd werd tot de inzet van pijnstillende en laxerende medicatie en in
dat verband is Meloxidolor, Novacam, Microlax en Laxatract voorgeschreven. De hond
heeft gedurende de daarop volgende dagen klysma’s toegediend gekregen, waarna de obstipatieklachten
leken te zijn verholpen. In verband met blijvende pijn aan de rechter voorpoot is
op enig moment overgegaan tot de inzet van een andere NSAID (Previcox).
3.3. Uit de stukken is gebleken dat klaagster de afspraak had gemaakt om op 1 juni
2022 bij een andere kliniek, gespecialiseerd in diagnostiek met betrekking tot het
bewegingsapparaat, nader onderzoek te laten doen naar de oorzaak van de klachten van
de hond.
3.3. Naar het college heeft begrepen heeft klaagster in de nacht van zaterdag 28 mei
2022 op zondag 29 mei 2022 omstreeks 1:00 uur naar de praktijk van beklaagde gebeld.
Dit omdat haar hond had gegild en daarna had gebraakt, slomer werd en in de visie
van klaagster pijn had. Klaagster heeft die nacht telefonisch gesproken met beklaagde,
die op dat moment dienst had, en de voorgeschiedenis toegelicht en aangegeven welke
pijnmedicatie de hond kreeg.
3.4. Volgens klaagster zou beklaagde haar niet serieus hebben genomen en hebben aangegeven
dat haar hond zich aanstelde en enkel het advies hebben gegeven om te stoppen met
het gebruik van pijnstillende medicatie (NSAID’s) en de door haar reeds gemaakte afspraak
bij de betreffende andere kliniek op woensdag 1 juni 2022 af te wachten.
3.5. Kaagster heeft diezelfde nacht contact opgenomen met een andere dienstdoende
dierenartsenpraktijk. De hond is aldaar die nacht onderzocht (klinisch, kreupelheidsonderzoek,
rectumcontrole) en er is onder meer geconcludeerd dat er sprake was van kreupelheid
van de rechter voorpoot, buikpijn als waarschijnlijke bijwerking van het gebruik van
NSAID’s, obstipatie en mogelijk virale gastro enteritis. Omdat het weekend was, was
het uitvoeren van radiologisch onderzoek niet mogelijk. Het gebruik van NSAID’s is
gestaakt en er is onder meer andere pijnstillende medicatie toegediend en voorgeschreven
(Buprenorfine en Tramadol) en medicatie tegen braken en misselijkheid (Prevomax en
Cerenia). Klaagster is met de hond naar huis gegaan met de afspraak om op maandag
30 mei 2022 terug te komen voor nader (radiologisch) onderzoek. Aangezien de gezondheidstoestand
van de hond tussentijds echter ernstig verslechterde is op 30 mei 2022 besloten tot
euthanasie.
3.6. Uit de stukken volgt dat klaagster per e-mail haar beklag bij de praktijk heeft
gedaan over het handelen van beklaagde tijdens het telefoongesprek in de nacht van
28 mei op 29 mei 2022. De reactie daarop heeft de bij klaagster bestaande onvrede
daarover niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige procedure
gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij
als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met
betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel
8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat
het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar
om de vraag of het veterinair handelen van de dierenarts binnen de grenzen van de
redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, de omstandigheden van het geval
in aanmerking genomen.
5.2. Het college stelt voorop dat naar vaste rechtspraak geldt dat, wanneer partijen
elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld
van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het betreffende
klachtonderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting
dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op
het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het
veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden
in feiten of omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen.
5.3. Over de wijze waarop het bedoelde nachtelijke telefoongesprek precies is verlopen
hebben partijen tegenstrijdige lezingen gegeven. Waar klaagster stelt dat beklaagde
zou hebben gezegd dat de hond zich ‘aanstelde’ en dat hij desgevraagd zou hebben aangegeven
dat er niets was waarop klaagster hoefde te letten en dat zijn enige advies was om
te stoppen met pijnstillende medicatie en de afspraak bij de andere kliniek op 1 juni
2022 af te wachten, heeft beklaagde dit met klem betwist. Er is van de zijde van klaagster
geen nader bewijs ingebracht waaruit kan worden opgemaakt dat beklaagde de beweerdelijke
uitlatingen heeft gedaan.
5.4. Naar het oordeel van het college kan ook niet worden geconcludeerd dat beklaagde
bewust een in nood verkerende hond geen hulp heeft willen bieden en dat hij de situatie
niet serieus heeft genomen. Daarbij geldt dat het niet zo is dat een dienstdoend dierenarts
te allen tijde gehouden is een dier op verzoek van een bezorgde diereigenaar naar
de praktijk te laten komen. Dit zal met name afhangen van de telefonische anamnese
en juist daarover lopen de lezingen uiteen. Vast staat wel dat de hond vanwege pijnklachten
(in de buik en aan de rechter voorpoot) eerder op de praktijk was onderzocht waarbij
er geen duidelijke oorzaak voor de klachten werd gevonden, dat de hond ten tijde van
het telefoongesprek symptomatisch werd behandeld met Previcox (een NSAID) en dat klaagster
een afspraak had gemaakt op 1 juni 2022 bij een andere kliniek, gespecialiseerd in
diagnostiek met betrekking tot het bewegingsapparaat. Niet in geschil is verder dat
tijdens het telefoongesprek aan de orde is geweest dat de hond die nacht had gegild
en daarna direct had gebraakt en (na het kwijtraken van zijn voedsel) weer rustig
was geworden en weer was gaan slapen. Het college heeft begrepen dat dit gedrag zich
niet voordeed ten tijde van het telefoongesprek.
5.5. Het college kan op zichzelf volgen dat beklaagde op basis van de aan hem verstrekte
informatie in eerste instantie vermoedde dat het gillen in combinatie met braken veeleer
werd veroorzaakt door misselijkheid dan door pijn en dat hij de situatie nog niet
direct als alarmerend heeft ingeschat. Het advies om in verband met het braken eerstens
te stoppen met het gebruik van NSAID’s was naar het oordeel van het college in de
gegeven situatie begrijpelijk. Beklaagde stelt verder te hebben geadviseerd om de
situatie af te wachten, nu het beschreven incidentele gedrag (gillend, direct gevolgd
door braken en daarna weer rustig worden en gaan slapen) zich de voorgaande nacht
op identieke wijze had voorgedaan en van voorbijgaande aard kon zijn en dat hij tevens
heeft aangegeven dat klaagster weer telefonisch contact kon opnemen als de situatie
zou aanhouden of verslechteren.
5.6. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen daarover hebben gegeven, is
voor het college niet helder geworden hoe het telefoongesprek precies is verlopen.
Als zou worden uitgegaan van de lezing van beklaagde, dan treft hem naar het oordeel
van het college geen tuchtrechtelijk verwijt door op basis van de verstrekte informatie
te adviseren om het gebruik van NSAID’s te staken, de situatie eerst nog even aan
te zien en, als het gedrag zich opnieuw zou voordoen en bleef aanhouden, weer telefonisch
contact op te nemen, hetgeen klaagster niet heeft gedaan. Op grond van het vorenstaande
stuit de klacht af op een gebrek aan toereikend bewijs om aan te kunnen nemen dat
beklaagde bewust heeft geweigerd hulp te bieden aan een in nood verkerende hond en
kan aldus niet tot een gegrondverklaring van de klacht worden gekomen.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden drs. M. Lockhorst, drs. A.C.M. van Heuven-van Kats, drs. J.A.M. van Gils en
drs. A. van der Bas en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.