ECLI:NL:TDIVTC:2023:37 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022-18

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:37
Datum uitspraak: 27-07-2023
Datum publicatie: 26-03-2024
Zaaknummer(s): 2022-18
Onderwerp: Overige diersoorten, subonderwerp: -
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten in de behandeling van een ezel met het overlijden van de ezel tot gevolg. Klacht ongegrond.

X,                                                                   klaagster,             

tegen:

dierenarts Y,                                                beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling op 20 april 2023 waren beide partijen aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde tekort is geschoten in de behandeling van de ezel van klaagster, met het overlijden van de ezel tot gevolg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de (vrouwelijke) ezel van klaagster, genaamd Z, geboren op 1 mei 2000.

3.2. Op 25 november 2021 heeft klaagster omstreeks 22.30 uur telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts, omdat de ezel volgens klaagster beginnende gaskoliek had. Klaagster heeft verzocht om een visite af te leggen.

3.3. Beklaagde was ongeveer twintig minuten later ter plaatse. Klaagster stelt tijdens het consult aan beklaagde te hebben gemeld dat de ezel een slecht gebit had, waarvoor ze werd behandeld door een paardentandarts en dat ze hierdoor soms problemen had met eten en drinken en al enkele keren eerder koliek had gehad, die door collega’s van beklaagde adequaat was verholpen middels de toediening van vocht.

3.4. In de zich bij de stukken bevindende visitebrief heeft beklaagde genoteerd dat hij bij zijn klinisch onderzoek heeft vastgesteld dat de ezel een lichaamstemperatuur van 38º Celsius en een regelmatige polsfrequentie van 50 slagen per minuut had, dat de slijmvliezen roze van kleur waren en dat de ezel zich weliswaar ‘niet happy’ voelde, maar niet zweette. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij de buik heeft beluisterd en maaggeluiden (borborygmi) heeft gehoord en de ezel ook rectaal heeft opgevoeld en daarbij geen bijzonderheden heeft vastgesteld. In de (overigens later opgemaakte) visitebrief staat tevens vermeld dat de ezel twee keer eerder gaskoliek had gehad en toen volgens de eigenaresse goed was opgeknapt met Buscopan en pijnstillende medicatie. Klaagster heeft betwist dat zij dit laatste tegen beklaagde heeft gezegd.

3.5. Beklaagde heeft een behandeling voorgesteld met Buscopan compositum en eventueel pijnstillende medicatie (Metacam) en om ook vocht aan de ezel toe te dienen. Beklaagde is begonnen met de toediening van een injectie Buscopan. Bij die toediening ontstonden er direct complicaties. De ezel viel neer, kreeg hersenverschijnselen, spartelde op de grond, maakte ongecontroleerde bewegingen en kon niet meer overeind komen. Beklaagde heeft vastgesteld dat er ook sprake was van tachycardie, een te snel hartritme. Of er ook sprake was van nystagmus is tussen partijen in geschil.

3.6. De behandeling is hierna gestaakt en het college heeft uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrepen dat de verschijnselen zijn blijven aanhouden. De ezel bleef onrustig, kon niet overeind komen en kreeg niet meer de controle over haar lichaam. Beklaagde heeft nog voorgesteld om de ezel te verwijzen naar een kliniek en/of nog pijnstillende medicatie (Metacam) of iets tegen shock toe te dienen, echter is hiermee niet ingestemd. In onderling overleg is besloten af te wachten of er spontaan verbetering zou optreden en bij het uitblijven daarvan de ezel de volgende ochtend te euthanaseren. Beklaagde heeft verklaard dat, als de ezel ondraaglijk zou lijden en klaagster het niet meer aan kon zien, zij hem ook eerder kon benaderen voor euthanasie. In de loop van de nacht is de ezel komen te overlijden.

3.7. Hierna hebben partijen geen contact meer met elkaar gehad. Op enig moment is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde zonder het medisch dossier of het logboek te hebben geraadpleegd en zonder overleg met eerdere behandelaars intra arterieel een te hoge dosering Buscopan in een te hoog tempo aan de ezel heeft toegediend, terwijl haar feitelijke hulpvraag uitsluitend de toediening van vocht betrof, aangezien dit eerder een bewezen beproefd concept was gebleken bij de koliekklachten die de ezel had.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de ezel van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Verder is het vaste rechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het betreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten of omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen.

5.2. Het college stelt vast dat er geen sectie op het stoffelijk overschot van de ezel heeft plaatsgevonden, hetgeen meebrengt dat er geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak.

5.3. Op 25 november 2021 heeft klaagster omstreeks 22.30 uur telefonisch contact opgenomen met beklaagde als de op dat moment dienstdoende dierenarts, omdat de ezel niet meer dronk en klaagster er op basis van eerdere ervaringen vanuit ging dat de ezel beginnende (gas)koliek had. Niet in geschil is dat klaagster om een visite heeft verzocht en om dan tevens een veulensonde mee te brengen. Klaagster heeft beschreven dat de ezel al enkele keren eerder koliek had gehad, die door praktijkcollega’s van beklaagde met de toediening van vocht adequaat was verholpen.

5.4. Beklaagde heeft de ezel ter plaatse klinisch onderzocht. Hij heeft beschreven dat de ezel een lichaamstemperatuur van 38ºC en een regelmatige polsfrequentie van 50 slagen per minuut had en dat de slijmvliezen roze van kleur waren. De visitebrief vermeldt dat de ezel ook niet zweette en ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij darmgeluiden heeft gehoord, dat hij de ezel ook rectaal heeft opgevoeld en daarbij geen bijzonderheden heeft vastgesteld en dat de ezel niet uitgedroogd was.

5.5. Op basis van de onderzoeksbevindingen gaat het college er vanuit dat er ten tijde van de visite geen sprake was van ernstige koliekklachten en dat de ezel niet ernstig ziek oogde of uitgedroogd was. In dat verband wordt ook in aanmerking genomen dat is gebleken dat klaagster erover twijfelde om die avond reeds een dierenarts te laten komen of om daarmee te wachten tot de volgende dag, hetgeen impliceert dat de klachten ten tijde van de hulpvraag (nog) redelijk mild van aard waren.

5.6. Voor zover klaagster beklaagde verwijt geen gevolg te hebben gegeven aan haar enkele hulpvraag om aan de ezel vocht toe te dienen, net zoals collega’s van beklaagde dat eerder hadden gedaan, overweegt het college dat het tot de eigen beleidsvrijheid van de dierenarts behoort om na de anamnese en het klinisch onderzoek, de aard en de ernst van de gezondheidsklachten vast te stellen en te bepalen welke behandeling het meest aangewezen is. Daarbij is de dierenarts niet per definitie gehouden om de wens van een diereigenaar te volgen. Verder geldt dat beklaagde werd benaderd om ter plaatse te komen in verband met koliek en is voorstelbaar geweest dat hij zo spoedig mogelijk een visite heeft afgelegd om de ernst van de koliek te kunnen beoordelen, op grond waarvan het college niet verwijtbaar acht dat hij het medisch dossier tevoren niet heeft geraadpleegd. Daarbij komt dat de in de visie van klaagster relevante informatie over de ezel door haar mondeling aan beklaagde is medegedeeld na zijn aankomst ter plaatse.

5.7. De door beklaagde na zijn onderzoek voorgestelde behandeling bestond uit het per injectie intraveneus toedienen van Buscopan compositum , eventueel in combinatie met pijnstillende medicatie en het via een neussonde toedienen van vocht. Gelet op de klachten die de ezel had, was die voorgestelde behandeling naar het oordeel van het college verdedigbaar. De ezel was echter onrustig en had mogelijk pijn en het college acht verdedigbaar dat beklaagde eerstens is begonnen met de toediening van Buscopan compositum om daarmee de ezel rustig te krijgen, de darmperistaltiek te bevorderen en het sonderen te vergemakkelijken.

5.8. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde een te hoge dosis Buscopan compositum heeft toegediend, hebben partijen hierover tegenstrijdige lezingen gegeven en kan dit door het college niet worden vastgesteld. Waar klaagster heeft gesteld dat beklaagde een injectiespuit van 30 tot 50 ml heeft gebruikt, heeft beklaagde dit betwist en gesteld dat hij een (driedelige) injectiespuit van 20 ml met een roze naald heeft gebruikt, die met 15 ml Buscopan compositum was gevuld. Bij gebrek aan nader bewijs van de zijde van klaagster, gaat het college ervan uit dat beklaagde een injectiespuit met daarin 15 ml Buscopan heeft gebruikt. Ook over het gewicht van de ezel lopen de lezingen uiteen. Waar klaagster stelt dat de ezel 125 kilogram woog, heeft beklaagde gesteld dat de ezel naar zijn inschatting 250 tot 300 kilogram woog. Het college kan het gewicht van de ezel niet met zekerheid vaststellen en heeft in het procesdossier slechts de beschikking over enkele foto’s. Op een van die foto’s staat de ezel in een box, naast een stalbox met daarin een Shetlander pony. Klaagster heeft verklaard dat de deuren van die boxen op maat zijn gemaakt en 90 cm hoog zijn. Op de foto is te zien is dat de ezel daar ruim overheen kon kijken. Gelet op de ogenschijnlijke schofthoogte in combinatie met het feit dat uit de patiëntenadministratie is gebleken dat de ezel door collega’s van beklaagde eerder met 5 ml Meflosyl was behandeld, kan het college enkel vaststellen dat de toegepaste dosering van 15 ml wellicht aan de hoge kant is geweest, maar wordt onwaarschijnlijk geacht dat de opgetreden complicaties door een overdosering zijn veroorzaakt. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat het per acuut ontstaan van hersen­verschijnselen in de bijsluiter van het middel niet wordt genoemd en dat de complicaties ontstonden op een moment dat de injectiespuit nog niet volledig was geleegd, in welk verband beklaagde heeft gesteld dat er per saldo ongeveer 13 ml Buscopan is geïnjecteerd.

5.9. Beklaagde stelt dat hij de injectie intraveneus in de vena jugularis heeft toegediend en met de injectienaald eerst tevoren bloed heeft opgezogen. Beklaagde stelt er zeker van te zijn dat hij op de juiste locatie, in de vena jugularis, heeft geïnjecteerd. Tijdens de toediening van de injectie viel de ezel ‘aan de naald’ neer en traden de verschijnselen op, waarna de behandeling is gestaakt. Mede gelet op het feit dat de verschijnselen direct optraden, acht het college het alleszins begrijpelijk dat bij klaagster de gedachte heeft postgevat dat beklaagde de injectie abusievelijk intra arterieel heeft toegediend. Echter is dit door beklaagde uitdrukkelijk betwist en kan het college dit niet met zekerheid aannemen. Er kan ook sprake zijn geweest van een anafylactische shockreactie, stress of van bijvoorbeeld een herseninfarct of -bloeding en overigens is uit het dossier gebleken dat de op leeftijd zijnde ezel ongeveer een jaar eerder, na de toediening van een injectie Meflosyl, ook neerviel, zij het dat ze toen na enige tijd weer gewoon opstond. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hierover hebben gegeven is voor het college ook niet vast te stellen dat beklaagde het middel te snel heeft geïnjecteerd en dat dit heeft bijgedragen aan de ontstane verschijnselen.

5.10. Dat beklaagde na het optreden van de verschijnselen de bijsluiter niet meer heeft geraadpleegd, acht het college in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij jarenlange ervaring heeft met de toepassing van Buscopan compositum en tevoren ook op de hoogte was van de doseringsvoorschriften, waar de hier opgetreden verschijnselen niet in de bijsluiter worden benoemd, noch wordt daarin beschreven hoe bij het optreden van dergelijke verschijnselen te handelen. Het raadplegen van de bijsluiter had in dit geval dan ook geen meerwaarde gehad, hetgeen naar het oordeel van het college tevens geldt met betrekking tot het nog raadplegen van collegae. Niet in geschil is verder dat klaagster, nadat de verschijnselen waren opgetreden, om haar moverende redenen niet meer wilde dat de ezel nog met medicatie werd behandeld, zoals beklaagde heeft voorgesteld, of om de ezel te verwijzen naar een kliniek.

5.11. In die gegeven situatie restte beklaagde weinig anders dan af te wachten of er alsnog spontaan herstel zou intreden en om, als de situatie zou verslechteren en ondraaglijk zou worden, de ezel te euthanaseren, hetgeen hij heeft aangeboden. Onder de geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt treft met betrekking tot de nazorg. Overige verwijten zijn betwist en niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.12. Resumerend is het college van oordeel dat de door beklaagde voorgestane behandeling met betrekking tot de koliekklachten van de ezel verdedigbaar is geweest en is niet vast te stellen of de opgetreden complicaties door ondeskundig handelen zijn veroorzaakt, waar ook met betrekking tot de nazorg niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde verwijtbaar nalatig heeft gehandeld, althans niet zodanig dat dit een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. A.H.A. Steentjes en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.