ECLI:NL:TDIVTC:2023:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/111

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:34
Datum uitspraak: 27-07-2023
Datum publicatie: 22-03-2024
Zaaknummer(s): 2021/111
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak. Dierenarts treft het verwijt met betrekking tot het afleveren van antibiotica in strijd te hebben gehandeld met de vigerende wet- en regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening. Volgt onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen
 

dierenarts X,                         beklaagde.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. Er heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden op 22 april 2023. Beklaagde was aanwezig, tezamen met zijn gemachtigde, mr. L.J.L. Heukels. De gemachtigde van de klachtambtenaar, mr. L. Schleeper, is eveneens verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 november 2019 met betrekking tot het afleveren van antibiotica in strijd heeft gehandeld met de vigerende wet- en regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening. Namens de klachtambtenaar is verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke boete op te leggen van € 5.000.

3. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna worden ingegaan.

4. DE VOORGESCHIEDENIS

4.1. De onderhavige zaak vindt zijn oorsprong in een (strafrechtelijk) onderzoek van de NVWA naar het handelen in en het afleveren van antimicrobiële diergeneesmiddelen aan een veehouderij met meerdere vestigingen. Beklaagde had destijds met de vestingen van deze veehouderij in Y en in Z een zogenoemde ‘1-op-1-overeenkomst’ en was de vaste begeleidend dierenarts op deze bedrijfsvestigingen. Op 17 september 2019 heeft bij de veehouderij door de NVWA een administratieve doorzoeking plaatsgevonden, waarbij een deel van de administratie in beslag is genomen en er digitale bestanden veilig zijn gesteld. Op enig moment tijdens het onderzoek is ook een verdenking jegens beklaagde ontstaan met betrekking tot het in strijd met de wettelijke voorschriften leveren van antibiotica aan de twee genoemde vestigingen waar hij de ‘1-op-1’-dierenarts is.

4.2. Op 18 november 2019 heeft bij de dierenartsenpraktijk van beklaagde een doorzoeking en inbeslagneming van administratieve gegevens plaatsgevonden. Daarbij zijn ook foto’s gemaakt van de inhoud van diverse gegevensdragers, met onder meer Outlook-agenda’s en WhatsApp-berichten. De NVWA heeft hiernaast tijdens het onderzoek de beschikking gekregen over visitebrieven, logboekformulieren, facturen en over opgevraagde historische verkeersgegevens (zendmastgegevens) van de 06-nummers van beklaagde en een collega-dierenarts, teneinde de locatie van deze telefoons op bepaalde data en tijdstippen na te kunnen gaan.

4.3. Op basis van de verzamelde informatie heeft de NVWA met betrekking tot de twee genoemde vestigingen waar beklaagde de ‘1-op-1’-dierenarts is geconcludeerd dat er visitebrieven valselijk waren opgemaakt en dat bij de levering van de in die brieven vermelde antibiotica niet was voldaan aan de geldende voorschriften, in die zin dat er voorafgaande aan de levering van antibiotica voor een koppelbehandeling geen bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren en een diagnosestelling had plaatsgevonden. Daarbij is verwezen naar visitebrieven van 5 september 2019 (vestiging Z) en 6 september 2019 (vestiging Y), waarin koppelbehandelingen met de antibiotica Doxylin 50% WSP (REG NL 8753) zijn voorgeschreven en naar een visitebrief van 13 september 2019 (vestiging Z) waarin een evaluatie van een behandeling met Doxylin 50% WSP is beschreven.  

4.4. Op 15 februari 2020 is beklaagde door de NVWA gehoord. Beklaagde heeft daarbij onder meer verklaard dat voorafgaand aan een koppelbehandeling altijd een bedrijfsvisite werd afgelegd waarbij een klinische inspectie plaatsvond en een diagnose werd gesteld. Ook heeft hij verklaard dat i) hij de in het geding zijnde visitebrieven zelf heeft opgemaakt en ondertekend, ii) hij op 5 en 6 september 2019 zelf de bedrijfsvisites heeft afgelegd, maar dat de in de visitebrieven genoemde tijdstippen kunnen afwijken van de feitelijke tijdstippen waarop hij die dagen op de betreffende vestigingen is geweest, omdat de brieven niet altijd op de dag van het bezoek maar achteraf werden opgemaakt en dat hij iii) niet wist waarom zijn mobiele telefoon geen zendmast in de buurt van de vestigingen had aangestraald. Voor wat betreft de visitebrief van 13 september 2019 heeft beklaagde verklaard dat de evaluatie telefonisch heeft plaatsgevonden.

4.5. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten de onderhavige tuchtprocedure te starten. Gebleken is dat met betrekking tot hetzelfde onderliggende feitencomplex door het Openbaar ministerie ook een strafrechtelijk traject is ingezet. Dat traject was ten tijde van de mondelinge behandeling in deze tuchtprocedure nog lopende.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in hetgeen van hem in de uitoefening van zijn beroep als diergeneeskundige mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8:15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Namens beklaagde is gesteld dat er nog diverse strafrechtelijke onderzoeken lopende zijn, waarvan de uitkomsten ook voor de onderhavige tuchtprocedure relevant zouden kunnen zijn. Om die reden heeft beklaagde het college verzocht de tuchtprocedure aan te houden totdat de resultaten van deze onderzoeken bekend zijn. Dienaangaande wordt overwogen dat op basis van eerdere jurisprudentie geldt dat bij een samenloop met andere rechtsgebieden (het strafrecht, het bestuursrecht), geen strijdigheid wordt aangenomen met het ‘ne bis in idem’, noch met het ‘una via’ beginsel. In eerdere uitspraken is overwogen dat een tuchtprocedure, anders dan een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure, niet als punitief van aard en niet als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het EVRM wordt gezien en dat het tuchtrecht, dat betrekking heeft op het individueel handelen van beroepsgenoten, een afzonderlijk en specifiek doel dient, te weten het bewaken, borgen en bevorderen van de goede en zorgvuldige beroepsuitoefening. Daarbij kunnen in een tuchtprocedure alle facetten die eigen zijn aan de uitoefening van het vak en het handelen als goed beroepsbeoefenaar aan de orde komen. Gelet op het voorgaande is het verzoek om aanhouding van de tuchtprocedure afgewezen.

Algemeen

5.3. In het hierna volgende wordt voor wat betreft de voor de onderhavige zaak van belang zijnde wettelijke voorschriften verwezen naar artikelen zoals van toepassing in de hier in het geding zijnde periode.

5.4. In het licht van de resistentieproblematiek en het tegengaan van onnodig, overmatig en onverantwoord antibioticagebruik, hebben antibiotica al geruime tijd de UDD-kanalisatiestatus (vgl. artikel 2.17 en artikel 10.5a van de Regeling diergeneesmiddelen). Hoofdregel is dat antibiotica slechts bij dieren mogen worden toegepast door de dierenarts zelf en dat veehouders geen antibiotica op hun bedrijf voorradig mogen hebben.

5.5. Op deze hoofdregel zijn door de wetgever onder strikte voorwaarden uitzonderingen toegestaan. In afwijking van artikel 2.17 van de Regeling diergeneesmiddelen mogen op grond van artikel 2.18, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen juncto bijlage 1, vijfde lid, onderdeel k, van die regeling, antibiotica onder verantwoordelijkheid van de dierenarts door de veehouder zelf worden toegepast en mag daartoe een beperkte voorraad antibiotica op het bedrijf aanwezig zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen. De wetgever heeft in dat verband vrij gedetailleerd en bindend vastgelegd waar dierenartsen tezamen met veehouders aan moeten voldoen.

5.6. Voor koppelbehandelingen geldt dat ze altijd vooraf worden gegaan door tenminste een bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren door de dierenarts, waarbij een diagnose met betrekking tot de waarschijnlijke bacteriële infectie wordt gesteld en vervolgens antibiotica kunnen worden geleverd voor een eenmalige behandeling (conform bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen).

5.7. Meer algemeen wordt overwogen dat in eerdere jurisprudentie meermaals is uitgedragen dat van de dierenarts wordt verwacht alleen dan tot de inzet van antibiotica te besluiten als daartoe een onderbouwde veterinaire noodzaak bestaat, gebaseerd op voorafgaande diagnostiek en blijkend uit een adequate en controleerbare verslaglegging. Vaste jurisprudentie is voorts dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen dient te geschieden in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling, die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat.

Inhoudelijk

5.8. De klachtambtenaar verwijt beklaagde dat er ten aanzien van twee koppelbehandelingen met antibiotica geen voorafgaande bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren en een diagnosestelling heeft plaatsgevonden en dat daarmee niet is voldaan aan bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen. Verder verwijt de klachtambtenaar beklaagde dat in de visitebrief die van de evaluatie op 13 juni 2019 is opgemaakt, de suggestie wordt gewekt dat er sprake is geweest van een fysiek bedrijfsbezoek om 17:30 uur, terwijl beklaagde blijkens de zendmastgegevens die dag niet in de buurt van de desbetreffende vestiging is geweest. De klachtambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de visitebrieven valselijk zijn opgemaakt. Verwezen is naar de volgende bevindingen uit het onderzoek van de NVWA:

1. Visitebrief van 5 september 2019: Daarin wordt een aankomsttijd op het bedrijf vermeld van 17:00 uur en een vertrektijd van 17:15 uur en onder meer een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP voorgeschreven, terwijl de NVWA heeft vastgesteld dat de mobiele telefoon van beklaagde geen zendmasten in de buurt van de betreffende vestiging heeft aangestraald. Hiernaast is in de administratie van de veehouder een logboekformulier aangetroffen waarop staat vermeld ‘ordertype: bezorgdienst’ en een aflevertijd van 15:01 uur. Ook zijn in de mobiele telefoon van beklaagde WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen hem en de veehouder van de vestiging. Om 13:57 uur heeft de veehouder aan beklaagde een bericht gestuurd met de volgende (letterlijk geciteerde) tekst: ‘Goedemiddag Hans, ik heb 160 kalveren staan daar voor zou ok graag doxycuur bestellen’. In reactie daarop heeft beklaagde die dag om 14:13 uur een WhatsApp-bericht naar de veehouder terug gestuurd met de tekst: ‘Oké regel ik’.

2. Visitebrief van 6 september 2019: Daarin wordt een aankomsttijd op het bedrijf vermeld van 12:00 uur en een vertrektijd van 12:15 uur en onder meer een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP voorgeschreven, waarbij de NVWA heeft vastgesteld dat de mobiele telefoon van beklaagde geen zendmasten in de buurt van de betreffende vestiging heeft aangestraald. Uit de Outlook-agenda van beklaagde en uit e-mailberichten is verder gebleken dat beklaagde op die dag van 13:00 uur tot 16:00 uur op een bijeenkomst aanwezig was die werd gehouden op een locatie gelegen op ongeveer 130 km van de betreffende bedrijfsvestiging.

3. Visitebrief 13 september 2019 : Daarin wordt een aankomsttijd op het bedrijf vermeld van 17:30 uur en een vertrektijd van 17:40 uur en verslag gedaan van een evaluatie van een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP, terwijl de mobiele telefoon van beklaagde geen zendmasten in de buurt van de betreffende vestiging heeft aangestraald.

5.9. In de stukken en ter zitting hebben beklaagde en zijn gemachtigde toegelicht dat de visitebrieven door drukte achteraf zijn opgesteld, waardoor de in die brieven vermelde tijdstippen niet overeenkomen met de daadwerkelijke momenten waarop de bedrijfsvisites door beklaagde zijn afgelegd. Ten aanzien van de visitebrieven van 5 en 6 september 2019 heeft beklaagde gesteld dat hij de vestigingen op die dagen zelf – voorafgaande aan de koppelbehandeling – heeft bezocht, maar dat het mogelijk is dat de in de visitebrieven vermelde tijdstippen niet overeenkomen met de feitelijke bezoekmomenten. Ten aanzien van de visitebrief van 13 september 2019 heeft beklaagde verklaard dat de beschreven evaluatie telefonisch heeft plaatsgevonden en dat het computersysteem van de praktijk het niet mogelijk maakt om dit anders dan in een visitebrief vast te leggen. Verder stelt beklaagde dat de door de NVWA van de veehouder verkregen informatie onjuistheden kan bevatten en dat zendmastgegevens niet als betrouwbaar bewijs kunnen dienen voor de conclusie dat hij voorafgaand aan de koppelbehandelingen op 5 en 6 september 2019 geen bedrijfsvisite heeft afgelegd. Per saldo komt het verweer erop neer dat de bedoelde visitebrieven niet valselijk zijn opgemaakt omdat beklaagde voorafgaand aan het voorschrijven en leveren van antibiotica voor een koppelbehandeling wel degelijk bedrijfsvisites heeft afgelegd met een klinische inspectie en een diagnosestelling en dat met betrekking tot een evaluatie van een antibioticakuur geen fysieke aanwezigheid op het bedrijf vereist is.

5.10. Het college kan niet anders dan concluderen dat de door de NVWA ingebrachte visitebrieven, Outlook-gegevens, WhatApp-berichten, overige stukken en de via zendmasten verkregen informatie over waar beklaagde op bepaalde data en tijdstippen verbleef, in zijn nadeel pleiten. De visitebrieven wekken de suggestie dat beklaagde op bepaalde data en specifiek genoemde tijdstippen bedrijfsvisites heeft afgelegd waarbij antibiotica zijn voorgeschreven c.q. een evaluatie van een behandeling heeft plaatsgevonden, terwijl de onderzoeksbevindingen van de NVWA op het tegendeel wijzen. Hetgeen beklaagde tegen de conclusies van de NVWA heeft ingebracht, is voor het college op geen enkele wijze verifieerbaar en onvoldoende overtuigend. Zo valt niet goed in te zien waarom in de visitebrieven kennelijk willekeurige, maar wel specifieke tijdstippen worden vermeld en waarom, als op 13 september 2019 een telefonische evaluatie heeft plaatsgevonden, dit niet op enigerlei wijze in de gebruikte visitebrief tot uitdrukking had kunnen worden gebracht. Aan dit laatste doet niet af de stelling van beklaagde dat er met betrekking tot de evaluatie van een koppelbehandeling geen fysieke aanwezigheid op het bedrijf vereist is. Beklaagde heeft ook geen nader bewijs aangeboden in de vorm van bijvoorbeeld het horen van getuigen of het inbrengen van een kilometeradministratie, op basis waarvan mogelijk had kunnen blijken dat beklaagde niet, zoals de NVWA in wezen stelt, een papieren werkelijkheid heeft gecreëerd, maar op 5 en 6 september 2019 voorafgaande aan de koppelbehandelingen daadwerkelijk op de betreffende vestigingen is geweest. De oorzaak van de niet opgehelderde onduidelijkheden is in belangrijke mate gelegen in de onzorgvuldige wijze van administreren. In het licht van de resistentieproblematiek heeft de wetgever uitdrukkelijk voorwaarden gesteld aan het gebruik van antibiotica en van de dierenarts wordt verwacht om in dat kader een adequate, correcte en transparante administratie te voeren, zodat het ook voor toezichthoudende instanties mogelijk is om te controleren of op de juiste wijze aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de inzet van antibiotica wordt voldaan, in dit geval met betrekking tot koppelbehandelingen. De nalatige handelwijze in deze ondermijnt de kwaliteitsbewaking van de Nederlandse diergezondheidszorg, hetgeen door het college onverantwoordelijk wordt bevonden en waarmee ook het vertrouwen in de beroepsgroep wordt geschaad. Het college acht de klacht in die zin gegrond en na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

legt aan beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 1.000, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. A.H.A. Steentjes en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.