ECLI:NL:TDIVTC:2023:33 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/32

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:33
Datum uitspraak: 29-06-2023
Datum publicatie: 04-08-2023
Zaaknummer(s): 2022/32
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten niet adequaat te hebben gereageerd op een verzoek om spoedhulp met betrekking tot een paard dat in een zwembad was gevallen. Ongegrond.

X,        klaagster,

tegen

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een akte van dupliek in te dienen. Bij de mondelinge behandeling is klaagster verschenen. Beklaagde is niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij niet adequaat heeft gereageerd op een verzoek om spoedhulp met betrekking tot het paard van klaagster, dat in een zwembad was gevallen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, geboren op 10 juni 2004.

3.2 Op zaterdag 16 april 2022 is het paard op ongelukkige wijze in het zwembad bij de woning van klaagster terecht gekomen. Klaagster heeft hierover telefonisch contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde werkzaam is en met beklaagde gesproken. Klaagster heeft beklaagde verzocht om langs te komen om het paard, dat erg onrustig was, te sederen zodat het uit het zwembad kon worden getakeld.

3.3 Beklaagde heeft tijdens dit telefoongesprek aangegeven dat zij op dat moment niet kon komen en dat er niemand anders van de praktijk beschikbaar was. Beklaagde heeft aan klaagster voorgesteld om een andere dierenarts van een andere praktijk te benaderen of een sederende pasta bij haar praktijk op te halen.  

3.4 Klaagster heeft toegelicht dat het zonder interventie van een dierenarts is gelukt om met de hulp van bekenden en een loonwerker het paard uit het zwembad te takelen. Volgens klaagster had het paard toen een verlaagde lichaamstemperatuur van 34,2 °Celsius en heeft een ter plaatse aanwezige vriendin nog enkele keren tevergeefs gepoogd om beklaagde telefonisch te bereiken. Blijkens de stukken heeft beklaagde deze vriendin later teruggebeld, echter was de hulp van beklaagde toen niet meer nodig, omdat er inmiddels al contact was gelegd met een andere dierenarts.

3.5 Hierna heeft klaagster aan beklaagde haar onvrede geuit over de gang van zaken. De contacten hierover hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2 Uitgangspunt in de jurisprudentie is dat een dierenarts die met betrekking tot een in nood verkerend dier om medische hulp wordt gevraagd, in principe gehouden is die hulp te verlenen. Van de dierenarts mag bij een dergelijk hulpverzoek worden verwacht middels de  anamnese duidelijk te krijgen of er sprake is van een spoedsituatie. Indien dat het geval blijkt te zijn, dan dient de dierenarts ofwel zelf spoedhulp te bieden dan wel, in het belang van het dier, de meest aangewezen medische vervolgstap te bepalen.

5.3 Voldoende gebleken is dat hier sprake was van een spoedsituatie. Het paard was in een met koud water gevuld zwembad gevallen, was erg onrustig en stond, naar het college heeft begrepen, tot aan de hals in het water. 

5.4 Het college ziet geen aanleiding om in twijfel te trekken dat beklaagde, toen klaagster telefonisch om haar hulp vroeg, op weg was naar een ander spoedgeval en om die reden niet in staat was om naar het paard te komen. Hier was naar het oordeel van het college sprake van een overmachtsituatie, waardoor beklaagde zelf niet direct aan de hulpvraag tegemoet heeft kunnen komen. Het college ziet overigens onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden aan het feit dat er tijdens dat er die zaterdag geen achtervang binnen de eigen praktijk aanwezig was. Wel is het de vraag of beklaagde, nadat bleek dat zij zelf niet ter plaatse kon komen, voldoende heeft ondernomen om het paard toch hulp te kunnen bieden.

5.5  Uit de stukken volgt dat beklaagde aan klaagster heeft voorgesteld om contact op te nemen met een dierenarts van een andere praktijk en/of een sederende pasta op te halen bij haar praktijk. Gebleken is dat er in de buurt van de woonplaats van klaagster andere dierenartsenpraktijken gevestigd zijn. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat zij aan klaagster desgevraagd ook een naam van een te benaderen buurtcollega heeft doorgegeven, welke naam in het verweerschrift specifiek is vermeld. Dat beklaagde, onderweg naar een ander spoedgeval, daar kennelijk geen telefoonnummer bij heeft genoemd, acht het college in dit geval tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Van klaagster of van de overige ter plaatse aanwezigen mocht in redelijkheid worden verwacht dit telefoonnummer zelf te kunnen achterhalen. Door in de gegeven (overmacht)situatie in voldoende mate alternatieven te bieden in de vorm van het benaderen van een met naam genoemde buurtcollega en/of het ophalen van een sederende pasta bij de praktijk, is het college van oordeel dat het veterinair handelen van beklaagde binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J.W.J. Nienhuis-Koppes, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023.