ECLI:NL:TDIVTC:2023:28 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/30

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:28
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 04-08-2023
Zaaknummer(s): 2022/30
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak. Noodslachting rund. Dierenarts  treft het verwijt ten onrechte te hebben geconcludeerd dat er geen beletselen waren voor de noodslachting en toelating tot de voedselketen. Volgt geldboete van € 1.000, waarvan de helft voorwaardelijk.

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

dierenarts X,

hierna: beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling is beklaagde verschenen, alsook de gemachtigde van de klachtambtenaar, mr. L. Schleeper. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij ten onrechte heeft geconcludeerd dat een rund voor noodslachting in aanmerking kwam en dat hij met betrekking tot de zogeheten ‘ante mortem’ keuring en de invulling van de verklaring voor noodslachting (‘certificaat in geval van noodslachting’) onjuist en onzorgvuldig heeft gehandeld. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke boete op te leggen van € 2.000.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de koe met het identificatienummer NL 582 735 103, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid bijna 7 jaar oud was. Beklaagde is de zogenoemde 1-op-1-dierenarts van de veehouderij waar de koe verbleef.

3.2. Uit onder meer het logboek van de veehouder kan worden afgeleid dat de koe op 19 oktober 2021 is behandeld met Ketofen 10% (REG NL 8784), een NSAID ter behandeling van koorts bij luchtweginfecties, spier- en skeletaandoeningen en aandoeningen aan het uier. Voor Ketofen geldt een wachttijd voor de slacht van 4 dagen.

3.3. Op zaterdag 23 oktober 2021 heeft een op de praktijk van beklaagde werkzame collega-dierenarts een visite afgelegd aan de veehouderij, omdat enkele koeien op het bedrijf sinds een aantal dagen weinig eetlust en dunne ontlasting hadden. In de visitebrief heeft deze dierenarts genoteerd dat er twee runderen, waaronder de hier in het geding zijnde koe met identificatienummer NL 582 735 103, ziek waren. Deze koe lag in de box, kreunde, had dunne ontlasting en een lichaamstemperatuur van 37,7 °C. Deze collega dierenarts heeft aan de koe vocht toegediend (drenchen), een magneet ingebracht en pijnstillende medicatie in de vorm van Niglumine (REG NL 101828) toegediend, een NSAID met de werkzame stof flunixine. Voor dit diergeneesmiddel geldt een wachttermijn voor de slacht van 4 dagen, hetgeen in de door de collega dierenarts opgemaakte visitebrief is vermeld.  

3.4. Enkele dagen later, op dinsdag 26 oktober 2021, is beklaagde door de veehouder gevraagd om naar het bedrijf te komen in het kader van een verzoek om noodslachting van de koe. Beklaagde heeft in verweer toegelicht dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn collega-dierenarts in het daaraan voorafgaande weekend een bedrijfsvisite had afgelegd en aan de toen zieke koe medicatie had toegediend. Beklaagde is naar de veehouderij gekomen en heeft na aankomst geconstateerd dat de koe buiten lag en ‘niet meer in de benen kon komen’. Na de anamnese en een lichamelijk onderzoek heeft beklaagde geconcludeerd dat de koe voor noodslachting in aanmerking kwam en is hij daartoe overgegaan. In de noodslachtverklaring is door beklaagde als (vermoedelijke) diagnose met betrekking tot het ongeval genoteerd: ‘rugbeschadiging, verrekking spieren/zenuwen’.

3.5. Bij de post mortem keuring op het slachthuis heeft een toezichthoudend dierenarts geconstateerd dat de koe drie spuitplekken in de linker buikwand ter hoogte van het bloedvat bij het uier had, terwijl op het bijgeleverde VKI-formulier, met dagtekening 26 oktober 2021, geen vermeldingen stonden van toegediende diergeneesmiddelen gedurende de laatste 35 dagen voor de slacht. Ook heeft de toezichthoudend dierenarts vastgesteld dat er geen verdere lichamelijke afwijkingen – aan de rug of anderszins – aan de koe te zien waren. Nadat de toezichthoudend dierenarts melding had gemaakt van een dubieus VKI-formulier, heeft de veehouder diezelfde middag een (tweede) VKI-formulier aangeleverd, met dagtekening 28 oktober 2021, waarop het op 19 oktober 2021 toegediende middel Ketofen stond vermeld. Het gebruik van Niglumine op 23 oktober 2021 stond overigens niet op het formulier vermeld. De toezichthoudend dierenarts heeft vervolgens een melding bij de NVWA gedaan, waarbij is verzocht nader onderzoek uit te voeren bij de veehouder en de dierenarts op basis van het vermoeden dat er valsheid in geschrifte was gepleegd, dan wel dat niet aan de voorwaarden voor noodslachting was voldaan.

3.6. Op 5 november 2021 is beklaagde door de NVWA gehoord. Ook de veehouder en de collega-dierenarts die de bedrijfsvisite op zaterdag 23 oktober 2021 had afgelegd zijn gehoord. Tijdens de verhoren heeft beklaagde bevestigd dat hij de verklaring voor noodslachting heeft ingevuld en ondertekend. Verder heeft hij volgens het berechtingsrapport onder meer verklaard dat i) de koe buiten lag en niet meer in de benen kon komen, ii) de koe niet meer ziek was en de mest ook niet dun was, iii) hij door drukte op de praktijk niets heeft gevraagd aan de veehouder en dat iv) hij daardoor ook niet wist dat de koe was behandeld door een collega-dierenarts met medicatie waarvoor nog een wachttermijn gold voor de slacht. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA geconcludeerd dat niet was voldaan aan de vereisten voor een noodslachting en is een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten de onderhavige tuchtprocedure te starten.

3.7. De NVWA heeft met betrekking tot hetzelfde onderliggende feitencomplex ook een proces-verbaal opgemaakt voor het Openbaar Ministerie. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het tuchtcollege was nog niet duidelijk of er ook strafrechtelijke vervolging is ingesteld of dat de zaak op andere wijze is of nog wordt afgedaan (via bijv. een transactie of een seponering).

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn verweer komt er op neer dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, dat de koe ten tijde van het ante mortem onderzoek niet ziek was en voldeed aan de eisen voor een noodslachting, waarbij hij geen weet had van de enkele dagen voor de noodslachting aan de koe toegediende medicatie.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe in kwestie, dan wel of hij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. In eerdere jurisprudentie is bepaald dat deze artikelen ook betrekking hebben op het handelen of nalaten van dierenartsen, voor zover dit implicaties heeft voor de volksgezondheid en de afzet van dierlijke producten.

5.2. Uit de Verordening (EG) nr. 853/2004 van 29 april 2004 volgt, samengevat, dat vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren die een noodslachting buiten het slachthuis hebben ondergaan, alleen tot de voedselketen wordt toegelaten indien het een voor het overige gezond dier betreft dat een ongeval heeft gehad, waardoor het om welzijnsredenen niet naar het slachthuis kan worden vervoerd. Voorafgaande aan een noodslachting dient het betrokken dier ter plaatse en nog in leven te zijn (goed)gekeurd door de dierenarts, middels de zogenoemde ‘ante mortem’ keuring. De dierenarts dient voorts tezamen met de dierhouder een verklaring voor noodslachting op te stellen, waarmee het dier naar het slachthuis kan worden vervoerd en aldaar alsnog kan worden geaccepteerd voor de slacht en menselijke consumptie.

5.3. Een verklaring voor noodslachting (hierna ook: de verklaring) bestaat uit twee gedeelten, te weten het bovenste deel dat door de veehouder dient te worden ondertekend en het onderste deel, in te vullen en te ondertekenen door de dierenarts. De veehouder is verantwoordelijk voor het bovenste gedeelte van de verklaring, waarin dient te worden vermeld wat de reden voor het verzoek tot noodslachting is. In het onderste gedeelte van de verklaring vult de dierenarts de vermoedelijke diagnose van het ongeval in. Middels de ondertekening van het formulier verklaart de dierenarts dat een anamnese is afgenomen, dat het dier is onderzocht en dat is geconstateerd dat het een voor het overige gezond dier betrof, dat noodgedwongen ten gevolge van een ongeval ter plaatse is gedood om het dier aldus nog te kunnen vervoeren en aan te kunnen bieden voor de slacht en dat hem geen beletselen uit het oogpunt van de volksgezondheid bekend waren om de koe geschikt te verklaren voor menselijke consumptie. 

5.4. In de onderhavige zaak gaat het om een noodslachting waarbij door de veehouder blijkens de verklaring ‘besprongen’ als reden is opgegeven en als datum en tijdstip van het ongeval ‘24 oktober 2021 om 15:00 uur’. Beklaagde heeft in de verklaring als (vermoedelijke) diagnose voor het ongeval ingevuld: ‘Rugbeschadiging, verrekking spieren/zenuwen’. Met betrekking tot het ante mortem verrichte lichamelijke onderzoek heeft beklaagde in de verklaring zijn bevindingen genoteerd met betrekking tot de ademhaling (30), slijmvliezen (‘gb’), pols (70), lichaamstemperatuur (38,6), lymfeknopen (‘gb’) en de algemene indruk (‘goed’).

5.5. Het college stelt vast dat de met betrekking tot de ante mortem keuring door beklaagde in de verklaring genoteerde parameters niet wijzen in de richting van een ziek dier. Dat de koe enkele dagen eerder, op 23 oktober 2021, ziek was, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat beklaagde ziekteverschijnselen tijdens de ante mortem keuring op 26 oktober 2023 heeft gemist, waar terzijde overigens geldt dat een zieke koe kan herstellen. Meer algemeen wordt overwogen dat een toezichthoudend dierenarts op een slachthuis bij een post mortem keuring een hangend dier c.q. karkas beoordeelt en niet te maken heeft met beperkingen tijdens de ante mortem keuring bij een veelal liggend dier, waardoor het niet opmerken van bepaalde aanwijzingen (zoals spuitplekken) tijdens de ante mortem keuring niet per definitie verwijtbaar hoeft te zijn. Dat de toezichthoudend dierenarts op het slachthuis geen uitwendig zichtbaar letsel aan de rug of poten heeft geconstateerd, hoeft ook nog niet te betekenen dat beklaagde bij zijn klinisch onderzoek had moeten concluderen dat de liggende koe, die niet meer overeind kon komen, geen ongeval had gehad. Niet elk ongeval laat zichtbare sporen na. Beklaagde heeft verder betwist dat de veehouder tijdens het verhoor bij de NVWA zou hebben verklaard dat de koe geen ongeval had gehad en ter zitting is niet duidelijk geworden of de veehouder met de inhoud van diens in het berechtingsrapport opgenomen verklaring akkoord is gegaan. Alles bijeengenomen kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde met betrekking tot de uitgevoerde ante mortem keuring als zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hem kan worden verweten dat hij bij zijn klinisch onderzoek ten onrechte niet heeft vastgesteld dat de koe algemeen ziek was en geen lichamelijk trauma had opgelopen.

5.6. Beklaagde wordt ook verweten de verklaring ten onrechte te hebben afgegeven, omdat de koe als gevolg van de nog geldende wachttermijn van Niglumine niet voor noodslachting en toelating tot de voedselketen in aanmerking kwam. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde dit achteraf erkent. Aan het college ligt ter beoordeling voor of beklaagde het verwijt treft dat hij van het medicijngebruik klaarblijkelijk niet op de hoogte was.

5.7. Beklaagde heeft gesteld dat de veehouder hem niet heeft verteld dat de koe ziek was geweest en in het voorgaande weekend was behandeld door een collega-dierenarts. Beklaagde heeft toegelicht dat hij bij aankomst op de veehouderij aan de veehouder heeft gevraagd i) wat er aan de hand was, waarop de veehouder zou hebben gezegd dat de koe niet in de benen kwam, ii) wat er gebeurd was, waarop de veehouder zou hebben gezegd dat hij vermoedde dat de koe besprongen was en iii) of de koe weg kon, hetgeen de veehouder zou hebben bevestigd. Naar het oordeel van het college had beklaagde – mede gelet op het door de veehouder blijkens de verklaring zeer specifiek genoemde tijdstip waarop het ongeval zou hebben plaatsgevonden, te weten op 24 oktober 2021 om 15:00 uur – nader uitvraag kunnen doen naar de toedracht van het ongeval en ook behoren te vragen of de koe recentelijk ziek was geweest c.q. met medicatie was behandeld.  Door dit na te laten en op basis van de melding van de veehouder dat de koe was besprongen per saldo alleen te vragen of de koe ‘weg kon’, heeft beklaagde verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld. Het valt ook niet goed in te zien waarom beklaagde, mede in zijn rol als de 1-op-1 dierenarts op het bedrijf, voorafgaande aan het bedrijfsbezoek er kennelijk ook via de interne praktijkadministratie niet van op de hoogte was dat enkele dagen eerder aan de toen zieke koe medicatie was toegediend, waarvoor nog een wachttermijn voor de slacht gold, hetgeen in dit geval een beletsel vormde voor de noodslachting.

5.8. Samenvattend kan beklaagde worden verweten ten onrechte te hebben geconcludeerd dat er geen beletselen waren voor de noodslachting en toelating tot de voedselketen. Daarmee is het risico geschapen dat er een dier voor humane consumptie zou worden geslacht dat daar als gevolg van nog in het lichaam aanwezige geneesmiddelenresiduen niet geschikt voor was, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de voedselveiligheid. Dat dit risico zich door de interventie van de toezichthoudend dierenarts op het slachthuis niet daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, doet hier niet aan af. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

legt aan beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 500 en daarnaast een voorwaardelijke geldboete van € 500, met een proeftijd van twee jaar overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, juncto het vijfde en zesde lid van de Wet dieren, waarbij de proeftijd ingaat vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden..

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. A.C.M. van Heuven-van Kats en drs. M.J. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.