ECLI:NL:TDIVTC:2023:27 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/17

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:27
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 04-08-2023
Zaaknummer(s): 2022/17
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat de dierenarts met betrekking tot een uitgevoerde kruisbandoperatie bij een hond en gedurende het vervolgtraject ernstig tekort is geschoten, met als gevolg dat de hond blijvend kreupel is geworden. Deels gegrond. Waarschuwing.

X,       klagers                 

tegen:

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling zijn klagers verschenen met hun gemachtigde, mr. V.J.R. Tjien-Fooh. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, naar de kern genomen, dat beklaagde met betrekking tot een uitgevoerde kruisbandoperatie bij de hond van klagers en gedurende het vervolgtraject ernstig tekortisgeschoten, met als gevolg dat de hond blijvend kreupel is geworden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klagers, een Old English Bulldog, geboren op 10 november 2015.

3.2. Na verwijzing door de eigen dierenarts heeft er op 16 januari 2019 een eerste consult bij beklaagde plaatsvonden. Bij de anamnese bleek dat de hond linksachter al ongeveer twee jaar ‘startkreupel’ en sinds drie weken nagenoeg voortdurend kreupel liep. Beklaagde heeft op basis van een kreupelheidsonderzoek, inclusief een schuifladetest onder sedatie, geconcludeerd dat er sprake was van een scheuring van de voorste kruisband (een kruisband­laesie). Besloten is tot een TTA Rapid operatie.

3.3. Op 21 januari 2019 heeft de operatie plaatsgevonden. Tijdens de operatie is bij het maken van de zaagsnede de crista tibia doorgebroken. Beklaagde heeft de losgeraakte crista tibia met de plaatsing van een extra schroef verankerd in het bot en vervolgens een kooi van 7,5 mm op de tibia geplaatst.

3.4. Het herstel en de revalidatie verliepen niet naar behoren, ondanks dat de hond na de operatie conform instructies geruime tijd hoofdzakelijk in een bench heeft verbleven en minimaal is uitgelaten. Volgens de patiëntenkaarthebben klagers meermaals telefonisch gemeld dat de hond nog mank liep, maar zijn zij anderzijds niet ingegaan op een uitnodiging om met de hond op consult te komen. Klagers hebben echter gesteld dat zij meerdere keren contact met beklaagde hebben opgenomen omdat de hond niet goed herstelde en duidelijk pijn bleef houdenen dat beklaagde steeds zou hebben benadrukt dat het herstel tijd zou vergen.

3.5. Bij een consult op 18 april 2019 heeft beklaagde blijkens de patiëntenkaart vastgesteld dat de hond inderdaad nog wat mank liep en de geopereerde poot bij het lopen en bij het zitten iets naar buiten zette. Beklaagde heeft een röntgenfoto gemaakt, waaruit bleek dat de crista tibia goed was vastgegroeid, maar iets naar proximaal was verplaatst. Beklaagde gaf aan dat de hond in principe alles weer mocht doen en heeft Novacam (een NSAID) voorgeschreven om te bezien of dit de pijnklachten zou verlichten. In de patiëntenkaart staat genoteerd dat klagers na tien tot veertien dagen contact zouden opnemen over het verloop.

3.6. Op 27 mei 2019 is door klagers telefonisch gemeld dat de hond nog steeds pijn aan de poot had, gromde en fel reageerde naar hun andere hond, dat hij nog steeds niet goed met de geopereerde poot liep en veel aan de knie likte, maar dat het wel beter ging na gebruik van Novacam. Tijdens het telefoongesprek werd afgesproken om op 4 juni 2019 opnieuw een röntgenfoto te maken.

3.7. Bij het consult op 4 juni 2019 is blijkens de patiëntenkaart geconstateerd dat de hond linksachter nog wat kreupel liep en dat de geopereerde poot in rust nog steeds werd ontlast. De hond liep wel beter na het gebruik van Novacam. Afgesproken werd om de beweging langzaam op te bouwen en door te gaan met Novacam en bij het uitblijven van voldoende verbetering de knie opnieuw te opereren om de meniscus te beoordelen. Ter zitting hebben klagers verklaard dat zij gedurende de daarop volgende periode tot aan 19 september 2019 diverse keren contact hebben opgenomen met zowel de eigen dierenarts als met beklaagde omdat de hond pijn bleef houden en de betreffende poot niet goed functioneerde. Beklaagde reageerde daarop volgens klagers steeds met de mededeling dat klagers geduld moesten hebben, terwijl de vaste dierenarts alleen pijnstillende medicatie kon voorschrijven.

3.8. Op 19 september 2019 hebben klagers opnieuw telefonisch contact opgenomen met beklaagde en daarbij hun ongenoegen geuit over het behandelbeleid, omdat de hond nog steeds last had van zijn linker achterpoot. Ook zou de hond veel aan de geopereerde knie knagen. Omdat beklaagde op dat moment vakantie had, is een afspraak gemaakt voor een consult op 1 oktober 2019. Tijdens dat consult is bij de anamnese gebleken dat de hond nog steeds niet goed liep. Ook werd de knie bij het zitten niet volledig gebogen en blijkens de patiëntenkaart likte de hond lateraal aan de tibia, distaal van de kooi. Verder gromde de hond af en toe naar de andere hond van klagers. Volgens klagers had de hond ongeveer 6 weken voor het consult na een verstappingplotseling erg veel pijn, hetgeen zich uitte in piepen en het omhoog houden van de poot, maar waren deze klachten een dag later weer over. Bij het klinisch onderzoek constateerde beklaagde dat de ROM (Range of Motion) volledig normaal was en dat de hond hierbij geen pijn toonde. Beklaagde heeft voor tien dagen Tralieve voorgeschreven en afgesproken werd om, als de hond ondanks die medicatie toch pijnklachten bleef houden, opnieuw röntgenfoto’s te maken en eventueel tot een operatie over te gaan.

3.9. Op 2 oktober 2019 heeft beklaagde besloten om alle bij de operatie genomen stappen opnieuw te doorlopen en is hij op basis van een herberekening tot een groter formaat kooi (van 11 mm) gekomen dan de kooi die hij had aangebracht (7,5 mm). Tijdens een telefoongesprek op 3 oktober 2019 is door klagers aangegeven dat het voorgeschreven middel Tralieve niet hielp, waarop beklaagde heeft aangeboden de hond kosteloos opnieuw te opereren. Klagers zijn niet onmiddellijk op dit aanbod ingegaan. Op 16 oktober 2019 heeft beklaagde aan klagers geadviseerd een grotere kooi te plaatsen en ook de crista weer iets naar distaal terug te plaatsen, in de verwachting dat daarmee de kreupelheid en pijn zouden kunnen worden verholpen. Ook zou tijdens deze operatie de meniscus worden beoordeeld. Daarbij zou alleen voor medicijn- en verbandkosten een bedrag van € 100, - in rekening worden gebracht. Klagers hebben met de operatie ingestemd.

3.10. Op 5 november 2019 is de hond opnieuw geopereerd. Bij die operatie zijn de schroeven verwijderd, waarbij volgens beklaagde de bij de eerste operatie geplaatste extra schroef in de crista tibia muurvast bleek te zitten en afbrak. De initieel geplaatste kooi is vervangen door een kooi van 10,5 mm. Bij inspectie van de meniscus is geconstateerd dat deze onbeschadigd was. Na de operatie is de hond weer met klagers mee naar huis gegaan en is medicatie in de vorm van Novacam, Tralieve en Clavubactin voorgeschreven.

3.11. Op 18 november 2019 hebben klagers desgevraagd telefonisch aangegeven dat de hond de geopereerde poot sinds enkele dagen redelijk kon belasten, zich weer een stuk beter voelde en graag van alles wilde doen, maar toch nog veel in de bench lag. In de patiëntenkaart is vermeld: “Eig is tot nu toe tevreden”. Bij een controle op 21 november 2019 is vastgesteld dat de wond er goed uitzag en dat de hond bij het zitten de linker achterpoot beter gebruikte dan na de eerste operatie en ook de knie beter boog. Afgesproken werd dat klagers na ongeveer zes weken zouden laten weten hoe het met de hond ging.

3.12. Al enkele dagen later, te weten op 25 november 2019, werd door klagers telefonisch aan beklaagde gemeld dat de hond nauwelijks op de poot kon lopen, duidelijk pijn had en niet meer at. Beklaagde heeft opnieuw Novacam en Tralieve voorgeschreven. Uit de stukken leidt het college af dat er op of omstreeks 14 januari 2020 nog telefonisch contact tussen partijen heeft plaatsgevonden over de vraag of de hond meer beweging mocht hebben.

3.13. Enkele maanden nadien, op 7 april 2020, heeft weer een consult bij beklaagde plaatsgevonden omdat de hond een forse bult c.q. zwelling op de knie van de geopereerde poot had. Beklaagde constateerde dat de hond goed op de poot liep. Beklaagde heeft de zwelling aangeprikt, waarbij er geen vocht vrijkwam. Beklaagde heeft ter controle een röntgenfoto gemaakt, waaruit bleek dat de kniepees verdikt was. Er is, naast Novacam en Tralieve, ook Clavaseptin (een antibioticum) voorgeschreven.

3.14. Blijkens de patiëntenkaart heeft er op 22 april 2020 opnieuw een consult plaatsgevonden omdat de bult c.q. zwelling was gesprongen en daaruit wat bloed en pus vloeide. Bij de anamnese bleek de hond in toenemende mate pijn te hebben aan de geopereerde knie. De hond gromde naar de andere hond in huis en strekte hij bij het liggen de rechterachterpoot steeds naar caudaal. Omdat beklaagde vermoedde dat er sprake was van een fistel naar de proximale crista tibia toe, heeft hij een kweek (een Speed Biogram) uit het fistelkanaal afgenomen en in afwachting van de kweekuitslag het antibioticum Sulfatrim voorgeschreven. Op 24 april 2020 is aan klager telefonisch doorgegeven dat er op basis van die kweek geen bacterie was aangetroffen.

3.15. Wat er zich in de periode nadien heeft voorgedaan is uit de patiëntenkaart niet duidelijk geworden, behoudens dat er op 29 september 2020 Sulfratim is voorgeschreven en dat er weer veel later, op 30 augustus 2021, door klagers telefonisch aan beklaagde is gemeld dat de hond al vijf tot zes keer een bult c.q. zwelling ter plaatse van de operatieve ingreep had gehad, die dan openging en waar vocht uitkwam, dat de zwelling op dat moment weliswaar gesloten was, maar wel dik bleef. Beklaagde heeft klagers uitgenodigd voor een consult, waaraan klagers aanvankelijk geen gevolg gaven, omdat zij geen nieuwe ingreep wilden. Op 15 september 2021 heeft weer een consult plaatsgevonden. Beklaagde is er na onderzoek vanuit gegaan dat de zwelling het gevolg was van een chronisch geïnfecteerd litteken en hij heeft voorgesteld het litteken operatief te verwijderen.

3.16. Op 22 september 2021 is de (derde) operatie uitgevoerd ter verwijdering van het operatielitteken. Tijdens deze operatie trof beklaagde onder dat litteken een fistelkanaal aan dat leidde naar de twee schroeven waarmee de kooi was vastgezet. Naast het litteken zijn beide schroeven en het fistelkanaal verwijderd. Beklaagde heeft beschreven dat tijdens de operatie bleek dat de infectie niet alleen in het litteken zat, maar dieper gelegen ook naar het titaniumimplantaat doorliep.Er iseen swab afgenomen voor bacteriologisch onderzoek om te achterhalen om welke bacterie het ging. Op 23 september 2021 is door klagers telefonisch doorgegeven dat het goed ging met de hond, dat de wondpleister eraf was, dat de hond niet aan de wond likte en ook alweer dronk en at. Uit de stukken kan worden afgeleid dat hierna tussen partijen een discussie is ontstaan over de betaling van een of meer facturen en het vrijgeven van de uitslag van het bacteriologische onderzoek. Op 29 september 2021 is nog Cefabactin voorgeschreven. Het college heeft begrepen dat partijen hierna geen contact meer met elkaar hebben gehad.

3.17. Klagers hebben toegelicht dat de kreupelheids- en pijnklachten onverminderd zijn blijven bestaan. Op 13 juli 2022 heeft er een consult bij een tweedelijnskliniek plaatsgevonden waarbij is gesproken over de nog openstaande behandelopties en de daaraan verbonden voor- en nadelen, risico’s en kosten. Uit de stukken volgt dat dit een langdurig, voor de hond belastend traject inhield. Klagers stellen dat de hond een recidiverende infectie zal blijven houden en de rest van zijn leven van ontstekingsremmende en pijnstillende medicatie en antibiotica afhankelijk zal blijven. Ter zitting hebben klagers verklaard dat de hond al enkele keren een zodanig slechte periode heeft doorgemaakt, dat zij niet uitsluiten dat zij er voor zullen kiezen de hond te laten inslapen om hem verder lijden te besparen.    

4. HET VERWEER   

  Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klagers, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergenees­kundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Niet ter discussie staat dat het behandel- en hersteltraject na de operaties niet naar behoren zijn verlopen en het college heeft te beoordelen of het ontstaan van de complicaties tuchtrechtelijke consequenties voor beklaagde zou moeten hebben.

5.3. Het college stelt voorop dat met betrekking tot de hier in het geding zijnde aandoening, een gescheurde kruisband, operatief ingrijpen geïndiceerd was om daarmee te trachten de kreupelheid te verhelpen en de pijn op te heffen. Daarvoor bestaan meerdere operatie­technieken, waarvan de TTA rapid methode en de TPLO methode de meest gangbare zijn. Het behoort tot de eigen beleidsvrijheid van de behandelend dierenarts om te kiezen voor die methode waarmee hij of zij de meeste en beste ervaring heeft. Beklaagde heeft gesteld over de genoemde twee technieken met klagers te hebben gesproken en dat hij zelf gebruik maakt van de TTA rapid methode. Dat door beklaagde op basis van zijn ervaring voor deze operatietechniek is gekozen, is naar het oordeel van het college begrijpelijk en niet verwijtbaar geweest. In dat kader is het overigens geen usance om alle mogelijke operatietechnieken en de daaraan verbonden voor- en nadelen met een diereigenaar te moeten bespreken. Aldus wordt onvoldoende aanleiding gezien om klagers te volgen in hun verwijt dat beklaagde hen onvoldoende heeft geïnformeerd over de verschillende behandelmogelijkheden met betrekking tot gescheurde kruisbanden en dat hij heeft gekozen voor de TTA rapid methode, waar ook meer algemeen niet kan worden gezegd dat de ene methode per definitie de voorkeur verdient boven de andere en tevoren ook nimmer een succesvolle afloop -bij welke verkozen operatietechniek dan ook- kan worden gegarandeerd.

5.4. Bij de eerste operatie op 21 januari 2019 is de distale cortex doorgebroken. Hoewel het bij een TTA rapid operatie de bedoeling is dat de crista tibia (de voorste bovenrand van het scheenbeen) niet in zijn geheel wordt doorgezaagd maar distaal verbonden blijft met het scheenbeen, is dit botdeel toch doorgebroken. Dit betreft echter een vaker voorkomende complicatie bij deze operatie. Beklaagde heeft deze complicatie naar het oordeel van het college op correcte wijze verholpen door de losgeraakte crista tibia met een extra schroef in het bot te verankeren. Uit een op een later moment, op 18 april 2019, gemaakte röntgenfoto is ook gebleken d at de crista tibia weer goed was vastgegroeid en er weer stabiliteit was verkregen, zij het dat deze iets naar proximaal was verplaatst.

5.5. De hond herstelde na de operatie niet naar behoren en bleef kreupel lopen en pijn houden. Voldoende gebleken is dat partijen hierover geregeld contact hebben gehad, maar dat klagers ook afzagen van een uitnodiging om op consult te komen. Aangezien het herstel na een TTA operatie tijd vergt, acht het college het aanvankelijk afwachtende beleid van beklaagde niet onbegrijpelijk, waarbij in het kader van de pijnbestrijding geëigende medicatie is voorgeschreven, naast dat er röntgenfoto’s zijn gemaakt en bewegingsadviezen zijn verstrekt. Toen medio september 2019 bleek dat er nog steeds sprake was van onvoldoende herstel, heeft beklaagde begin oktober 2019 besloten alle genomen stappen bij de operatie aan de hand van het dossier en de gemaakte röntgenfoto’s opnieuw te doorlopen, waarbij ook de berekening van het formaat van de geplaatste kooi bij de knie van 7.5 mm opnieuw is beoordeeld. Beklaagde kwam op basis van een herberekening tot een iets groter formaat kooi en tot de conclusie dat de operatie niet voldoende goed was uitgevoerd. Beklaagde heeft hier in alle openheid met klagers over gecommuniceerd en daarin verantwoordelijkheid genomen. In de overtuiging dat dit de oorzaak was van het slechte lopen en dat met het vervangen van de kooi een betere stabiliteit kon worden gerealiseerd en de pijn zou verminderen, heeft beklaagde tot een heroperatie geadviseerd. Hoewel het voor het college de vraag blijft of met de initieel geplaatste kleinere kooi niet ook nog voldoende stabiliteit had kunnen worden verkregen, acht het college de keuze van beklaagde om de kooi te vervangen aanvaardbaar. Opmerking verdient in dit verband dat het na die tweede operatie ook enkele weken beter ging met de hond. Weliswaar heeft beklaagde het formaat van de kooi in eerste instantie niet goed berekend, maar gelet op zijn transparante communicatie hierover en zijn aanbod om kosteloos opnieuw een groter exemplaar te plaatsen, ziet het college onvoldoende aanleiding voor een tuchtrechtelijke sanctie met betrekking tot het initieel onjuist berekend formaat kooi en zijn keuze om deze omissie met een tweede operatie te herstellen.Daarbij komt dat, zoals hierna zal blijken, voor het college niet is komen vast te staan dat de nadien opgetreden recidiverende zwelling op de knie c.q. wondinfectie als gevolg van de tweede operatie is ontstaan.

  5.6. Bij die tweede operatie op 5 november 2019 is een nieuwe kooi van 10,5 mm geplaatst.

Bij inspectie van de meniscus bleek deze intact en is deze ongemoeid gelaten. Vast staat dat er tijdens de operatie in ieder geval één schroef is afgebroken en in het bot is achtergebleven Volgens beklaagde betrof dit de schroef die bij de eerste operatie is gebruikt om de doorgebroken crista tibia met het bot te verankeren en zat deze schroef dusdanig vast dat deze bij het verwijderen is afgebroken. Beklaagde betwist, zoals klagers stellen, dat hij tegen hen heeft aangegeven dat er twee schroeven waren afgebroken. Hoe het ook zij, met beklaagde is het college van oordeel dat het afbreken van een schroef van een implantaatnormaliter geen nadelige invloed op het genezingsproces hoeft te hebben en in dit geval is ook niet gebleken dat de afgebroken schroef debet is geweest aan de nadien ontstane complicaties.

  5.7. Op 7 en 22 april 2020 hebben er consulten bij beklaagde plaatsgevonden omdat de hond op de geopereerde knie c.q. de operatieplek een zwelling had gekregen. Bij het consult op 22 april 2020 bleek dat de zwelling was open gesprongen en dat daaruit bloed en pus kwam. O mdat beklaagde vermoedde dat er sprake was van een fistel naar de proximale crista tibia, heeft hij een kweek uit het fistelkanaal genomen en in afwachting van de kweekuitslag, naast de eerder voorgeschreven Novacam en Tralieve, ook Clavaseptin en vervolgens Sulfatrim, zijnde antibiotica, voorgeschreven. Op 24 april 2020 heeft beklaagde telefonisch aan klagers doorgegeven dat de uitslag van de kweek negatief was.

5.8. Op 30 augustus 2021 hebben klagers telefonisch contact opgenomen met beklaagde omdat de hond al vijf tot zes keer een zwelling had gekregen bij de operatiewond, die dan open ging en waaruit vocht kwam. Op 15 september2021 heeft er vervolgens weer een consult bij beklaagde plaatsgevonden, die uit is gegaan van een chronisch geïnfecteerd litteken. Voor zover klagers menen dat de zwelling c.q. wondinfectie is ontstaan als gevolg van de op 5 november 2019 uitgevoerde (tweede) operatie, staat dit voor het college niet vast, in aanmerking genomen het verstreken tijdsverloop tussen de tweede operatie (op 5 november 2019) en het moment waarop de zwelling op de knie zich voor het eerst manifesteerde, te weten 5 maanden nadien (in april 2020). Aan het ontstaan van deze infectie kunnen diverse oorzaken ten grondslag hebben gelegen, zoals ook is beschreven in het in het geding gebrachte rapport d.d. 24 juni 2022 van de door klagers geraadpleegde Europees Specialist Chirurgie Gezelschapsdieren. Niet uit te sluiten valt dat er zich in de maanden na die operatie een bacterie in het operatiegebied heeft genesteld, hetgeen een complicatie betreft die niet altijd kan worden voorkomen. In dit geval is niet gebleken dat beklaagde ondeskundig, onhygiënisch of anderszins nalatig handelen bij de uitvoering van de tweede operatie kan worden verweten die tot de wondinfectie heeft geleid.

5.9. Het college is van oordeel dat beklaagde wel een tuchtrechtelijk verwijt treft met betrekking tot de op 22 september 2021 uitgevoerde derde operatie ter verwijdering van het operatielitteken. Waar beklaagde ervan uit is gegaan dat de recidiverende zwelling c.q. ontsteking werd veroorzaakt door het litteken, is die aanname naar het oordeel van het college te stellig en voorbarig geweest. De operatie, waarbij het litteken, fistelkanaal en twee schroeven zijn verwijderd, was naar het oordeel van het college weinig zinvol om daarmee het werkelijke probleem, de instabiliteit en de pijn, te verhelpen. Mede gelet op het feit dat er complicaties waren ontstaan in de vorm van een zwelling die in april 2020 voor het eerst was gemeld en beklaagde er vanaf 30 augustus 2021 mee bekend was dat deze in de voorgaande periode steeds opnieuw was opgetreden, had beklaagde naar het oordeel van het college bedacht dienen te zijn op de aanmerkelijke kans dat de recidiverende vochtophoping op de knie werd veroorzaakt door een infectie bij het implantaat zelf. Gelet hierop had het in de rede gelegen om niet tot de derde operatie ter verwijdering van het litteken te besluiten maar om, al dan niet middels verwijzing, te achterhalen of de infectie bij het implantaat zelf vandaan kwam en om in die situatie het implantaat operatief te (laten) verwijderen, zo nodig middels de TPLO techniek.

5.10. Overige nog gemaakte verwijten zijn niet komen vast te staan dan wel naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.11. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als hiervoor beschreven onder 5.9;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. A.C.M. van Heuven-van Kats en drs. M.J. Wisse, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.