ECLI:NL:TDIVTC:2023:26 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/7

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:26
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 2022/7
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten in het onderzoek, de diagnosestelling en behandeling van een kat, die bij een later uitgevoerd bloedonderzoek onder meer sterk verhoogde nierwaarden had en is komen te overlijden. Ongegrond.

X,       klaagster,

tegen
 

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling van de zaak was klaagster aanwezig. Beklaagde is niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij tekort is geschoten in het onderzoek, de diagnosestelling en behandeling van de kat van klaagster, die bij een later uitgevoerd bloedonderzoek onder meer sterk verhoogde nierwaarden had en is komen te overlijden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europees Korthaar, geboren op 1 juni 2020.

3.2. Op 29 maart 2021 is klaagster met haar kat bij beklaagde op consult geweest in verband met plasproblemen. De kat plaste vaak naast de kattenbak en leek daarbij pijn te hebben. Beklaagde vermoedde dat er sprake was van cystitis (een blaasontsteking) en heeft een NSAID (Novacam) voorgeschreven en een antibioticum (Albipen) toegediend. In de maanden hierna heeft klaagster geen contact met de praktijk opgenomen.

3.3. Eerst weer op 7 oktober 2021 heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk omdat de kat blijkens de patiëntenkaart af en toe in huis plaste en zij een nierprobleem vermoedde. Er is op de praktijk urineonderzoek uitgevoerd met door de klaagster thuis opgevangen urine van de kat. Die dag is klaagster teruggebeld over de uitslag van het urineonderzoek. Klager gaf tijdens het telefoongesprek aan dat de kat minder pijn leek te hebben, maar zich af en toe afzonderde en nog naast de kattenbak plaste. Er is toen geadviseerd om een echoscopie van de urinewegen/blaas te maken.

3.4. Op 8 oktober 2021 heeft bij beklaagde een consult plaatsgevonden voor het echoscopisch onderzoek. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat de blaas er volledig normaal uitzag. Qua waarschijnlijkheidsdiagnose is beklaagde uitgegaan van cystitis en er is een behandeling met een antibioticum (Noroclav) en een NSAID (Novacam) ingezet.

3.5. Uit de stukken is gebleken dat de plasklachten aanhielden. Tijdens een telefonisch consult op 15 oktober 2021 bleek dat de kat nog steeds naast de bak plaste en is geadviseerd om door te gaan met de antibioticumkuur en toediening van Novacam. Mocht de problematiek niet binnen een week over zijn, dan zou opnieuw urineonderzoek worden uitgevoerd.  

3.6. Op 26 oktober 2021 is er de bij de kat onder meer steriel urine afgenomen voor urineonderzoek. De uitslag hiervan is enkele dagen later aan klaagster doorgegeven. Er waren geen bacteriën in de urine aangetroffen. Beklaagde is vervolgens uitgegaan van stress c.q. psychische problematiek als mogelijke oorzaak voor de plasklachten van de kat, die overigens met drie andere katten in huis verbleef, en heeft voorgesteld om in dat kader medicatie (Clomicalm) voor te schrijven. Klaagster heeft niet met dit voorstel ingestemd.

3.7. Uit de stukken blijkt dat tijdens een consult op 14 november 2021 bleek dat de kat sinds enkele dagen slecht at en dronk, braakklachten had en uitdrogingsverschijnselen vertoonde. Een collega dierenarts heeft de kat symptomatisch behandeld met het antibioticum Noroclav en een onderhuids infuus. Op 16 november 2021 bleek dat de kat nog niet at of dronk en af en toe slijm braakte. De kat was sloom, had een vertraagde turgor en een (verlaagde) lichaamstemperatuur van 35,7 °C. Uit bloedonderzoek bleken onder meer sterk verhoogde nierwaarden. Er is besloten om de kat op de praktijk op nemen voor een infuusbehandeling, Prevomax toe te dienen en om de kat te dwangvoeren. Uit de patiëntenkaart volgt dat is vastgesteld dat er sprake was van “AKI (pre-renaal, renaal)“, waarbij AKI staat voor Acute Kidney Injury (acuut nierfalen). Daarnaast is in de patiëntenkaart vermeld: “telefoongesprek – mevr : Uitslag besproken: nierwaarden erg hoog. Kan niks geks gegeten hebben, mevr heeft alleen nepplanten in huis. Plan: opname en infuus voor 48 uur, dan weer nierwaarden en sdma/ calcium bepalen. Vanavond tel contact en dan morgen weer”.

3.8. Op 17 november 2021 is bij klinisch onderzoek vastgesteld dat de kat, die niet zelfstandig at, een pompende ademhaling had en een lichaamstemperatuur van 36,3 °C. Klaagster is naar de praktijk gekomen om de kat te zien en er is besproken dat verder onderzoek eventueel mogelijk was, bijvoorbeeld echografisch onderzoek. Klaagster wilde eerst de infuusbehandeling van 48 uur afwachten, de volgende dag bloedonderzoek laten verrichten en daarna beslissen over eventuele vervolgstappen. De kat is echter komen te overlijden, naar het college heeft begrepen in de nacht van 17 op 18 november 2021.

3.9. Op 1 december 2021 heeft er tussen partijen een telefonisch gesprek plaatsgevonden. Dat gesprek heeft echter de bij klaagster bestaande onvrede over de aan de kat verleende veterinaire zorg niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige procedure tegen beklaagde gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hiernaast geldt in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een collega. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat het college ervan uit dat beklaagde alleen bij de consulten op 29 maart 2021, 8 oktober 2021 en 28 oktober 2021 betrokken is geweest en ligt in deze tuchtzaak derhalve alleen zijn veterinair handelen bij die genoemde consulten ter beoordeling voor.  

5.2. Beklaagde wordt verweten dat hij tijdens de bewuste consulten onvoldoende onderzoek heeft verricht, een verkeerde diagnose heeft gesteld en een onjuiste behandeling heeft ingezet. Meer in het bijzonder stelt klaagster zich op het standpunt dat beklaagde bloedonderzoek had moeten verrichten, waarmee het nierfalen eerder aan het licht zou zijn gekomen.

5.3. Het college stelt allereerst vast dat de precieze doodsoorzaak van de kat niet middels sectie is vastgesteld en dat ook niet duidelijk is geworden waar het ontstane acuut nierfalen precies door is veroorzaakt en of dit een primaire of secundaire aandoening is geweest.  

5.4. Op 29 maart 2021 is de kat bij beklaagde aangeboden in verband met plasklachten, waarbij de kat naast de kattenbak plaste en daarbij pijn leek te hebben. Uit het na de anamnese door beklaagde verrichte algemeen klinisch onderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren. In de patiëntenkaart is overigens vermeld dat de kat in een ‘multi cat household’ verbleef. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde een bij het klinische beeld passende, verdedigbare  waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld, cystitis, waarna een medicamenteuze behandeling met Novacam en Albipen is ingesteld. Klaagster heeft in de maanden hierna geen contact met de praktijk opgenomen.

5.5. Op 8 oktober 2021 is klaagster bij beklaagde op consult geweest voor een op de voorgaande dag geadviseerd echoscopisch onderzoek van de blaas. Uit de patiëntenkaart volgt dat die vorige dag, op 7 oktober 2021, een urineonderzoek had plaatsgevonden, aangezien klaagster had aangegeven dat de kat af en toe in huis plaste, maar niet meer dronk dan normaal. Klaagster heeft later die dag blijkens de patiëntenkaart ook aangegeven dat de kat niet zoveel pijn meer leek te hebben, maar dat hij nog steeds naast de bak plaste en zich af en toe afzonderde. Aangezien het op 8 oktober 2021 uitgevoerde echoscopisch onderzoek een volstrekt normale blaas liet zien en er ook verder geen concrete aanwijzingen waren voor een systemische ziekte c.q. onderliggende aandoening (als nierlijden), acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde in dat stadium (nog) geen bloedonderzoek heeft verricht. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat beklaagde op basis van de uitslag van het een dag eerder uitgevoerde urineonderzoek een onderbouwde verdenking had verkregen op wederom cystitis, mogelijk bacterieel. Op grond hiervan is ook de op 8 oktober 2021 ingestelde behandeling met een antibioticum en een NSAID naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest.

5.6. Op 28 oktober 2021 heeft beklaagde blijkens de patiëntenkaart aan klaagster de uitslag doorgegeven van een urinekweek, die uitgevoerd was, omdat de kat nog steeds plasproblemen had. Omdat de uitslag van de urinekweek negatief was en daarbij geen bacteriën waren aangetroffen en de kat geen overige lichamelijke klachten had, is naar het oordeel van het college niet onbegrijpelijk en niet verwijtbaar geweest dat beklaagde stress c.q. psychische problematiek als een mogelijke verklaring voor de plasklachten zag en dat hij heeft voorgesteld om in dat verband eventueel medicatie in de vorm van Clomicalm voor te schrijven om daarmee te trachten het mictiegedrag te beïnvloeden. Daar komt bij dat beklaagde die behandeling weliswaar heeft voorgesteld, maar dat deze medicatie niet daadwerkelijk is voorgeschreven en dus feitelijk niet is ingezet.

5.7. Dat er geruime tijd nadien door een collega dierenarts middels bloedonderzoek onder meer verhoogde nierwaarden zijn vastgesteld (naast azotemie en hyperglycemie), kan er niet aan afdoen dat het college uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet heeft kunnen concluderen dat er reeds aanwijzingen voor onderliggend nierlijden waren tijdens de consulten die er bij beklaagde hebben plaatsgevonden. Feitelijk had de kat tijdens die consulten enkel mictieklachten, was de kat er conditioneel verder goed aan toe en is bijvoorbeeld uit het in die periode uitgevoerde urineonderzoek ook geen afwijkend soortelijk gewicht gebleken. Beklaagde kan worden gevolgd in zijn stelling dat plasklachten niet altijd in verband staan met nierlijden en dat ziektebeelden zich in de loop van de tijd kunnen ontwikkelen. Het college kent verder betekenis toe aan het feit dat eerst in het weekend van 14 november 2021, derhalve vijf weken na het laatste consult bij beklaagde, bleek dat het klachtenpatroon sinds enkele dagen was veranderd in die zin dat de kat minder at en dronk en voor het eerst braakklachten en uitdrogingsverschijnselen kreeg, symptomen van een geheel andere orde, op grond waarvan nader onderzoek en/of behandeling op dat moment wel in de rede lag. Er is door een collega overgegaan tot bloedonderzoek, vloeistoftherapie en dwangvoeding, echter heeft dit alles niet kunnen voorkomen dat de kat is komen te overlijden.

5.8.  De eindconclusie is dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in de periode waarin de consulten bij hem plaatsvonden, er buiten de mictieklachten die de kat had, geen aanwijzingen waren voor een onderliggende systemische ziekte zoals nierlijden en voor het in dat kader verrichten van nader (bloed)onderzoek. Gelet hierop is het college van oordeel dat er geen sprake is geweest van een veterinair tekortschieten door beklaagde dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. A.C.M van Heuven-van Kats en drs. M.J. Wisse, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.