ECLI:NL:TDIVTC:2023:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:25
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 2022/19
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat zij een door klaagster nadien aangekocht veulen ten onrechte heeft goedgekeurd. Klacht stuit af op een gebrek aan toereikend bewijs.

X,      klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Na afsluiting van de schriftelijke fase zijn van beide zijden nog stukken ingekomen. In die situatie is het conform artikel 3, lid 5 van het procesreglement aan de voorzitter om te beslissen of deze stukken nog worden geaccepteerd, hetgeen in dit geval is gebeurd. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2023. Daarbij zijn verschenen klaagster, tezamen met haar echtgenoot en haar twee dochters en bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A.J.M. van der Heijden. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. I.E. Boissevain. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, in hoofdzaak, verweten dat zij een door klaagster nadien aangekocht veulen ten onrechte heeft goedgekeurd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om een door klaagster aangekocht veulen. Hoewel er in de stukken verschillende geboortedata worden genoemd, gaat het college ervan uit dat het veulen ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 9 maanden oud was.

3.2 In verband met de eventuele aankoop heeft beklaagde het veulen op 21 juni 2021 op verzoek van klaagster gekeurd. Dit is gebeurd op locatie van de fokker c.q. verkoper. Uit de stukken blijkt dat klaagster het veulen wilde kopen met als gebruiksdoel om het te berijden door haarzelf en door haar dochter en om er in de toekomst mee te fokken. Het veulen was op het moment van de keuring net halstermak en volgens beklaagde erg nerveus. Klaagster was via de fokker reeds bekend met het feit dat het veulen een uitzwaaiend rechtervoorbeen had, hetgeen zij bij de keuring eveneens wilde laten beoordelen.

3.3 Beklaagde heeft onderzoek verricht met betrekking tot de ogen, het hart en de longen en bij hartauscultatie is geconstateerd dat het veulen een hartruis had. Volgens beklaagde heeft zij na die vaststelling aan klaagster gemeld dat alleen middels nader echografisch onderzoek kon worden beoordeeld of de hartruis fysiologisch of pathologisch van aard was en dat het veulen zonder een dergelijk nader onderzoek niet goedgekeurd kon worden. Volgens beklaagde gaf klaagster naar aanleiding van die mededeling reeds aan niet over te gaan tot de aankoop van het veulen. Klaagster heeft hierover een andere lezing gegeven, die erop neerkomt dat beklaagde met betrekking tot de hartruis geen bezwaren zag voor de aankoop. Omdat het veulen het uitvoeren van buigproeven of andere klinische onderzoeken met betrekking tot het uitzwaaiende rechtervoorbeen volgens beklaagde niet toeliet,is het veulen in de wei gezet om het te zien draven en het been van afstand te beoordelen.Volgens beklaagde heeft zij over het uitzwaaiende been in zijn algemeenheid met klaagster gesproken en aangegeven dat uitgebreider (radiologisch) onderzoek op een kliniek nodig was voor een goede beoordeling. Er is door beklaagde geen rapport van de keuring opgesteld.

3.4 Klaagster heeft het veulen gekocht en op 2 augustus 2021 geleverd gekregen. Zij stelt dat het veulen in de hierop volgende periode met enige regelmaat door de benen zakte, struikelde en veel met het hoofd schudde. Op 14 december 2021 heeft klaagster een andere dierenarts geconsulteerd in verband met kreupelheid aan het linker voorbeen. Deze dierenarts heeft klinisch en röntgenonderzoek uitgevoerd en vermoedde een (sub)luxatie van het linker kroongewricht. Verder volgt uit de patiëntenkaart van deze dierenarts dat een buigproef niet uitvoerbaar was en dat het rechter achterbeenuitzwaaide, waarvan ataxie een oorzaak zou kunnen zijn. Deze dierenarts heeft tot een nader echografisch onderzoek van het linker voorbeen geadviseerd en rust voorgeschreven.

3.5 Na een rustperiode van 6 weken heeft klaagster op 2 februari 2022 weer een andere dierenarts geconsulteerd.Bij palpatie van de nek bleek er veel pijnrespons en een moeilijke buiging van de nek naar links en heeft deze dierenarts röntgenonderzoek met betrekking tot de voorbenen, de voeten, de voorknieën en de nek uitgevoerd. Daarbij zijn ernstige anatomische afwijkingen in de nek geconstateerd, waardoor er zenuwen onder druk stonden en het veulen pijn had. Aangezien de (pijn)klachten zouden verergeren en levensbedreigend konden worden, is het veulen op advies van deze dierenarts en na overleg met klaagster de volgende dag, op 3 februari 2022, geëuthanaseerd.

3.6 Klaagster heeft op 4 februari 2022 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en in een e-mailbericht van 7 februari 2022 verzocht om een financiële tegemoetkoming, stellende dat beklaagde het veulen op 21 juni 2021 ten onrechte had goedgekeurd. Medio februari 2022 hebben partijen hierover telefonisch contact gehad en hierna heeft klaagster per e-mail beklaagde nogmaals aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het veulen van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of deze in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2 Beklaagde wordt verweten dat zij de keuring van het veulen niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd. Onder meer is aangevoerd dat de keuring niet is verricht overeenkomstig het ‘reglement Erkende Paardendierenarts’ en het standaard onderzoeksprotocol, met als leidraad ‘De veterinaire keuring van het paard’ uitgave 2007 en het daarbij behorende door het cluster Paard van de KNMvD ontworpen keuringsformulier (onderzoeksrapport KNMvD).

5.3 Naar het oordeel van het college wordt met dit verwijt echter door klaagster ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat het hier geen volwassen paard betrof, maar een jong veulen, waarbij een (volledige) klinische keuring volgens het genoemde onderzoeksprotocol niet althans slechts beperkt mogelijk is en op veel onderdelen niet kan worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld zijn buigproeven bij veulens vaak praktisch niet uitvoerbaar, omdat deze jonge dieren dit niet toelaten, hetgeen tevens geldt voor het monsteren op de rechte lijn of op de volte. Om die reden wordt bij de keuring van een veulen ook niet altijd gebruik gemaakt van bedoeld keuringsformulier (onderzoeksrapport KNMvD), maar volstaan met een verkort verslag, hetgeen naar het oordeel van het college aanvaardbaar is. Ook komt in de dagelijkse praktijk vaker voor dat, wanneer een paard wordt afgekeurd, er geen keuringsrapport wordt opgemaakt, afhankelijk van of de opdrachtgever van de keuring dit wenst. Overigens is in het ‘reglement Erkende Paardendierenarts’ ook niet verplicht voorgeschreven dat bij iedere beoordeling van een paard een onderzoeksrapport dient te worden opgesteld. Een en ander is van de zijde van beklaagde toegelicht met een ingebracht schrijven van de door haar benaderde partijdeskundige.

5.4 Op grond van het voorgaande acht het college tuchtrechtelijk niet verwijtbaar dat er, gelet op de jonge leeftijd van het paard en de daarmee verband houdende beperktere onderzoeksmogelijkheden, geen volledige klinisch veterinaire keuring volgens het door klaagster bedoelde protocol is verricht. Terzijde wordt in de stukken overigens vermeld dat beklaagde weliswaar Erkende paardendierenarts is, maar geen Erkende keuringsdierenarts. Beklaagde heeft, zoals niet ongebruikelijk bij een veulen, een verkorte beoordeling uitgevoerd waarbij de ogen, het hart, de longen en het bewegingsapparaat zijn beoordeeld, hetgeen overigens strookt met de afspraaknotitie zoals die in de praktijkagenda is opgenomen en met hetgeen op de achteraf naar klaagster verstuurde factuur staat vermeld. Het uitzwaaiende been heeft beklaagde alleen op afstand bij het veulen in draf kunnen beoordelen, naar zij heeft gesteld omdat het veulen erg nerveus en gespannen was en buigproeven of andere fysieke controles van het been niet toeliet.

5.5 Beklaagde wordt voorts verweten dat zij het veulen ten onrechte klinisch heeft goedgekeurd. Klaagster stelt dat beklaagde met betrekking tot de geconstateerde hartruis heeft aangegeven dat dit vaker voorkomt bij veulens en niet ernstig is en dat zij het uitzwaaiende rechtervoorbeen als een ‘schoonheidsfoutje’ heeft afgedaan. Beklaagde betwist deze lezing van klaagster en stelt dat zij na de geconstateerde hartruis direct heeft aangegeven dat het veulen zonder nader onderzoek niet goedgekeurd kon worden, omdat de oorzaak van de hartruis onbekend was. Volgens beklaagde was toen al duidelijk dat klaagster afzag van aankoop. Beklaagde betwist verder dat zij heeft gezegd dat het uitzwaaiende been een schoonheidsfoutje betrof. Beklaagde stelt dat zij heeft aangegeven dat het uitzwaaiende been een niet verontrustende bewegingsafwijking zou kunnen zijn, maar anderzijds ook kon worden veroorzaakt door een onderliggende aandoening en dat nader radiologisch onderzoek op een kliniek nodig was om daarover duidelijkheid te krijgen.

5.6 Niet in geschil is dat er door beklaagde tijdens het onderzoek een hartruis is geconstateerd en dat beklaagde het uitzwaaiende rechtervoorbeen van afstand heeft beoordeeld. Wel in geschil is wat er over de hartruis en het betreffende been door beklaagde tijdens de keuring is gecommuniceerd in het licht van het voornemen van klaagster om het veulen te kopen en als rijpaard te gaan gebruiken.

5.7 Het college stelt vast dat tijdens de keuring alleen de volgende personen aanwezig waren: klaagster, haar dochter, de verkoper en beklaagde. Klaagster heeft haar weergave van hetgeen door beklaagde tijdens de keuring met betrekking tot de hartruis en het betreffende been is gezegd onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de verkoper en haar dochter heeft ter zitting  gelijkluidend mondeling verklaard. Daartegenover staat dat de verklaring van beklaagde, die de door de klaagster geschetste gang van zaken betwist en heeft gesteld dat zij  het veulen op grond van alleen al de hartruis heeft afgekeurd.

5.8 Het college kan niet anders dan concluderen dat er op basis van de stukken teveel onlogische en ook ter zitting niet opgehelderde onduidelijkheden over de gang van zaken tijdens de keuring zijn blijven bestaan, die maken dat niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan. Enerzijds wordt de lezing van klaagster ondersteund door twee getuigenverklaringen en komt de verklaring van klaagster dat zij nimmer een nadrukkelijk afgekeurd paard zou kopen het college op zichzelf niet onlogisch voor. Onduidelijk is ook gebleven waarom er nog een beoordeling van het uitzwaaiende been heeft plaatsgevonden als het veulen op grond van alleen al de geconstateerde hartruis reeds was afgekeurd en deze souffle voor klaagster al reden zou zijn geweest om van aankoop af te zien. Anderzijds acht het college het onwaarschijnlijk dat een dierenarts die een hartruis bij een veulen constateert, dat dier dan zonder nader onderzoek goedkeurt. Er is verder geen keuringsrapport opgemaakt, terwijl het juist bij een goedkeuring gebruikelijk is dat dit gebeurt voor de opdrachtgever, in dit geval klaagster. Het college heeft begrepen dat klaagster eerst na het overlijden van het veulen om een keuringsrapport heeft verzocht, terwijl beklaagde stelt dat zij tijdens de keuring heeft aangeboden een rapport op te maken, maar dat klaagster daar toen vanaf zag vanwege het negatieve aankoopadvies. Beklaagde heeft van het onderzoek en haar bevindingen overigens ook geen verslag gemaakt voor in de eigen patiëntenadministratie, hetgeen in de rede had gelegen en nadrukkelijk tot aanbeveling strekt. Het college constateert verder dat beklaagde reeds bij het e-mailcontact met klaagster in februari 2022, nog voordat sprake was van onderhavige tuchtprocedure, en daarna steeds consequent is gebleven in haar verklaring dat zij het veulen niet heeft goedgekeurd vanwege de geconstateerde hartruis. Gelet op de vele onduidelijkheden over en weer met betrekking tot de gang van zaken tijdens de keuring en hetgeen er door beklaagde al dan niet en in welke bewoordingen zou zijn gezegd, is voor het college onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde het veulen heeft goedgekeurd en een positief aankoopadvies heeft gegeven. Dit betekent dat de klacht afstuit op een gebrek aan voldoende bewijs en ongegrond zal worden verklaard.

5.9 Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst,  drs. B.J. Langhorst-Mak, drs. A.C.M. van Heuven-van Kats en drs. M.J. Wisse, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.