ECLI:NL:TDIVTC:2023:20 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/1

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:20
Datum uitspraak: 28-04-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 2022/1
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de dierenarts dat deze haar hond niet, zoals zou zijn afgesproken, heeft geëuthanaseerd, maar heeft behandeld en doorverkocht. Ongegrond.

X,      klaagster,

tegen

Y,     beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 26 januari 2023. Van partijen is alleen beklaagde verschenen. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld. Na de hoorzitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij de zieke pup van klaagster niet, zoals zou zijn afgesproken, heeft geëuthanaseerd maar heeft behandeld en doorverkocht.   

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Tibetaanse Mastiff (reu), geboren op 23 oktober 2021. 

3.2. Op 26 november 2021 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd, omdat de pup kreupel liep en gilde van de pijn. De hond is door beklaagde klinisch onderzocht. Daarbij bleek dat de gewrichten van beide voorpoten erg dik en warm aanvoelden. Beklaagde is qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van artritis en heeft de pup een injectie met Metacam toegediend en pijnstillende medicatie in tabletvorm aan klaagster meegegeven voor toediening thuis.

3.3. Op 3 december 2021 heeft klaagster telefonisch contact met beklaagde opgenomen omdat de pup nog steeds veel pijn had en gilde. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd, heeft klaagster tijdens het gesprek aangegeven dat ze de pup wilde laten euthanaseren omdat ze de verzorging van de pup vanwege gezondheidsklachten moeilijk aankon. Bij het klinisch onderzoek bleek dat ook de gewrichten van de achterpoten dik en warm aanvoelden en dat de hond amper liep. Beklaagde is qua (waarschijnlijkheids)diagnose uitgegaan van immuungemedieerde artritis en de pup is op haar praktijk opgenomen ter observatie en een behandeling met Dexamethason injecties.

3.4. De hond heeft enkele dagen in opname op de praktijk verbleven en is op 6 december 2021 weer door klaagster opgehaald. De tijdens de opname ingestelde behandeling met Dexamethason bleek effectief werkzaam te zijn geweest en moest thuis worden voortgezet, waarbij partijen afspraken contact te houden.    

3.5. Blijkens de stukken heeft beklaagde op 15 december 2021 een huisvisite bij klaagster afgelegd en de pup (en andere pups) gezien en klinisch beoordeeld, waarover in de patiëntenkaart staat vermeld dat het goed met de pup ging.

3.6. Op 18 december 2021 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde omdat het weer slechter met de pup ging en hij weer gilde van de pijn. Klaagster kon vanwege haar gezondheidsklachten niet met de pup naar de praktijk komen en heeft beklaagde verzocht de pup bij haar thuis op te halen. Afgesproken werd dat beklaagde vanwege drukte later op de avond naar de woning van klaagster zou komen. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat zij de hond bij klaagster thuis heeft onderzocht, dat de pup pijn had en dat met klaagster is besproken dat zij, beklaagde, de hond mee zou nemen. De patiëntenkaart vermeldt:  ‘Eigenaar wil euthanasie, daar kan ik pas achter staan wanneer ik medicatie geprobeerd heb. Ik wil pup nog wel een kans geven. Eigenaar ziet dit zelf niet zitten, kan niet tegen het gegil. Volgens eigenaar is pup verschrikkelijk aan het lijden. In overleg neem ik pup mee en doet eigenaar afstand. Ik neem paspoort mee.’ Klaagster heeft aan beklaagde het dierenpaspoort van de pup verstrekt en beklaagde heeft de pup meegenomen.

3.7. Het college heeft begrepen dat de pup vervolgens door beklaagde is behandeld met medicatie (Dexamethason injecties) en langzaam vooruit ging en dat zij de pup op enig moment tijdelijk ter resocialisatie in een gastgezin heeft geplaatst (met voortzetting van de medicatie) en dat zij voornemens was om de pup, wanneer deze geen medicatie meer nodig had en alle vaccinaties had gehad, via een advertentie op de website van een stichting aan te bieden voor adoptie c.q. plaatsing bij een nieuwe eigenaar.

3.8. Omstreeks 13 januari 2021 heeft klaagster de pup op de website van deze stichting aangeboden zien staan en heeft zij hierover telefonisch contact met beklaagde opgenomen waarbij zij heeft verzocht de pup bij haar terug te brengen. Enkele dagen later heeft klaagster telefonisch aangegeven dat, als dat niet zou gebeuren, beklaagde € 800 aan haar zou moeten betalen. Beklaagde heeft aan die verzoeken geen gevolg gegeven. Klaagster stelt met zoveel woorden dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de pup en deze, tegen de gemaakte afspraken in, niet heeft geëuthanaseerd maar zonder haar medeweten heeft behandeld en doorverkocht. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Zoals hiervoor beschreven is de pup door beklaagde een aantal keren (op 26 november en van 3 tot en met 6 december 2021) behandeld in verband met gewrichtspijnlijkheid c.q. artrose, waarbij de behandeling met Dexamethason tot verbetering had geleid. Klaagster heeft vervolgens op 18 december 2021 telefonisch contact met beklaagde opgenomen omdat het weer slechter met de pup ging en, omdat klaagster niet met de pup naar de praktijk kon komen, verzocht de pup bij haar thuis op te halen. Volgens klaagster heeft beklaagde tijdens dit telefoongesprek geadviseerd de pup te euthanaseren. Beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat klaagster van de pup afwilde en klaagster zelf euthanasie als beste optie zag.

5.3. Het college acht niet aannemelijk dat beklaagde, zonder de pup eerst te hebben gezien, tijdens het bewuste telefoongesprek op voorhand reeds tot euthanasie zou hebben geadviseerd, temeer niet omdat de pup eerder met betrekking tot de artroseklachten goed op de medicatie had gereageerd. Het college trekt verder niet in twijfel dat beklaagde bij haar onderzoek die avond vaststelde dat de gewrichten van de pup opnieuw pijnlijk, dik en warm waren en dat klaagster aangaf de verzorging van de pup niet meer aan te kunnen en zij de hond wilde laten euthanaseren. Het college acht echter, mede op basis van de notities in de patiëntenkaart, voldoende vast staan dat beklaagde euthanasie voorbarig en niet geïndiceerd vond en dat zij aan klaagster kenbaar heeft gemaakt nog een behandeling in te willen stellen, reden waarom zij de hond heeft overgenomen.

5.4. Naar het oordeel van het college had het de voorkeur gehad als er tussen partijen een schriftelijke afstandsverklaring was opgemaakt. Desalniettemin wordt door het college voldoende aannemelijk bevonden dat klaagster van de pup afwilde en op 18 december 2021 uit vrije wil afstand van de pup heeft gedaan, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat klaagster het paspoort van haar pup aan beklaagde heeft afgegeven en vervolgens ook geen contact meer met beklaagde heeft gezocht (tot omstreeks 14 januari 2022). Klaagster heeft onvoldoende onderbouwd dat zij bij de overdracht van de pup als voorwaarde zou hebben gesteld dat de pup zou worden geëuthanaseerd of dat partijen dit nadrukkelijk zouden hebben afgesproken. Door afstand van de pup te doen verviel de zeggenschap van klaagster over het verdere lot van het dier en het college passeert ook haar onvoldoende onderbouwde stelling dat er sprake is geweest van diefstal met het oogmerk om de pup te verkopen. Het college heeft op basis van het verhandelde ter zitting in het geheel niet de overtuiging gekregen dat beklaagde met de overname van de pup enig eigen financieel gewin voor ogen stond. Het college ziet ook geen aanleiding om in twijfel te trekken dat de pup, zoals beklaagde heeft gesteld, er niet zodanig slecht aan toe was dat euthanasie geïndiceerd was. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij juist zonder enig eigenbelang en met goede intenties wilde trachten de pup nog met medicatie te behandelen in de hoop op herstel en, als dit het geval zou zijn, hem nog een dierwaardig bestaan bij anderen te bieden. Het is dan niet ongebruikelijk dat een plaatsing bij een nieuwe eigenaar verloopt via bemiddeling door een Stichting. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat het haar bedoeling was om de pup, als deze bij het (tijdelijke) gastgezin goed zou herstellen en geen medicatie meer nodig had, ter adoptie op de website van een stichting aan te bieden en dat alsdan de verkregen financiële vergoeding volledig aan de stichting ten goede zou komen. Ter zitting heeft beklaagde tevens verklaard dat de stichting de pup zonder haar medeweten en te vroeg op de website heeft aangeboden, terwijl de pup op dat moment nog onvoldoende was hersteld en ook nooit daadwerkelijk is geadopteerd en verkocht, maar nog steeds bij het gastgezin verblijft, omdat de hond aanvankelijk langzaam vooruit ging, maar na enige tijd toch weer een terugval kreeg.

5.5. De eindconclusie is dan dat het college er vanuit gaat dat klaagster op 18 december 2021 afstand heeft gedaan van de pup, die op dat moment niet in een zodanige slechte en kritieke conditie verkeerde dat euthanasie geïndiceerd was. Klaagster heeft niet onderbouwd aangetoond dat er tussen partijen is afgesproken dat de hond zou worden geëuthanaseerd en het college kan zich verenigen met de keuze van beklaagde om nog tot een behandeling over te gaan, in de hoop dat de pup zodanig zou herstellen dat hij elders nog een dierwaardig bestaan zou kunnen leiden. Daarbij is niet gebleken dat beklaagde enig eigen financieel gewin voor ogen stond, noch dat zij met de overname van de pup daadwerkelijk enig financieel voordeel heeft gehad. De klacht wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A.C.M. van Heuven-van Kats, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.