ECLI:NL:TDIVTC:2023:2 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/101

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:2
Datum uitspraak: 26-01-2023
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/101
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Na een ondergane baarmoederoperatie met postoperatieve opname van enkele dagen ontstaat er bij een Chihuahua hond een complicatie in de vorm van een afstervend deel van de linker voorpoot. Nadat door de beklaagde dierenarts de keuze was gemaakt om (nog) niet in te grijpen en af te wachten of het afgestorven deel van de poot er spontaan af zou vallen, had hij naar het oordeel van het college meer de regie over de verdere zorg voor de hond behoren te houden om het afstervingsproces te monitoren en om tijdig te kunnen beslissen of er niet toch eerder middels een chirurgische amputatie moest worden ingegrepen. Klacht in zoverre gegrond. Volgt waarschuwing.

X,       klager,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE  PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling van de zaak zijn beide partijen gehoord. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij niet adequaat heeft gehandeld en onvoldoende actie heeft ondernomen, nadat er bij de hond van klager in de periode na een ondergane baarmoederoperatie een complicatie ontstond in de vorm van een afstervend deel van de linker voorpoot.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Chihuahua, geboren op 1 januari 2008.

3.2. Op 17 april 2021 is de hond voor onderzoek aangeboden bij een collega dierenarts van de praktijk van beklaagde. De hond had sinds een dag diarree, gebraakt en was erg sloom. Bij het klinisch onderzoek bleek onder meer een verdikking in de buik voelbaar. De lichaamstemperatuur was verhoogd (39,5 graden Celsius). Er is röntgenonderzoek en echografisch onderzoek verricht, waarbij werd vastgesteld dat er veel gas in de dikke darm aanwezig was. Deze dierenarts is uitgegaan van enteritis. Aan de hond is per injectie Emeprid toegediend en er is geadviseerd om bij aanhoudende braakklachten of bij uitvloeiing opnieuw contact met de praktijk op te nemen.

3.3. Op 19 april 2021 heeft weer een consult plaatsgevonden bij een collega dierenarts van beklaagde, omdat de hond onder meer niet meer wilde eten, erg sloom was, bleke slijmvliezen had, koud aanvoelde en er uitvloeiing uit de vulva kwam. De twee dagen eerder gemaakte röntgenfoto is nogmaals beoordeeld. De dierenarts stelde een baarmoederontsteking vast en er is besloten om de hond die dag op te nemen en de baarmoeder operatief te verwijderen. Tijdens de operatie, die door een collega dierenarts is uitgevoerd,  bleek dat de baarmoeder erg afwijkend was, met veel cystes en uitgebreide verklevingen. De hond reageerde niet goed op de narcose en kreeg tijdens de operatie een hartstilstand. Na reanimatie is de ademhaling weer op gang gekomen. Omdat de gezondheidstoestand van de hond na de operatie erg zorgelijk was, is de hond op de praktijk in de opname gebleven gedurende de daarop  volgende dagen.

3.4. Tijdens de opnameperiode lag de hond aan een infuus en is er ontstekingsremmende en pijnstillende medicatie en antibiotica toegediend Na enkele dagen trad langzaam verbetering op. Op 23 april 2021 was de gezondheidssituatie zodanig verbeterd en stabiel dat de hond  naar huis mocht.

3.5. Op 26 april 2021 heeft bij een collega dierenarts van beklaagde een controleconsult plaatsgevonden. De hond was alert, at en dronk goed en de lichaamstemperatuur (38,4° Celsius) was niet afwijkend. Wel bleek dat de hond haar linker voorpoot, waar tijdens de opnameperiode de infuusnaald in had gezeten, niet meer belastte en er werd blijkens de notities in de patiëntenkaart gedacht aan een zenuwbeknelling, een zenuwbeschadiging of trombose als mogelijke oorzaak. Er is geadviseerd om te stoppen met pijnstillende medicatie. Per injectie is Prednison en vitamine B toegediend en er is spalkverband om de poot aangebracht.

3.6. Op 29 april 2021 heeft een controleconsult plaatsgevonden bij een collega dierenarts, die heeft geconstateerd dat de operatiewond goed was genezen en die het spalkverband heeft verwisseld. De linker voorpoot werd door de hond weliswaar iets beter belast, maar bij wat harder lopen bleek de hond deze poot niet goed neer te zetten. Er is geadviseerd om rustig met de hond te gaan lopen en, als dat goed zou gaan, zonder het spalkverband te gaan oefenen.

3.7. Op 3 mei 2021 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden ter controle van de betreffende poot. Na het verwijderen van het spalkverband bleek een gedeelte van de huid van de poot (aan de craniale zijde, 8 cm lang en 1,2 cm breed) zwart gekleurd, mogelijk duidend op necrose en voelde de poot koud aan. Ongeveer vijf minuten na het verwijderen van het spalkverband belastte de hond de poot wel weer. In de patiëntenkaart is genoteerd: “Het is of een zenuwbeknelling waardoor de ondervoet niet meedoet. En/of de bloedcirculatie in haar linker onderpoot is niet optimaal.” Beklaagde heeft geadviseerd om de poot meerdere keren per dag te masseren en de hond zonder spalkverband beperkt te laten lopen om te voorkomen dat de huid beschadigd zou raken. Er werd een controleconsult afgesproken voor 10 mei 2021.

3.8. Tussentijds, te weten in de namiddag c.q. vooravond van 6 mei 2021, hebben de dochter van klager en haar moeder met de hond de praktijk weer geconsulteerd omdat het onderste deel van de betreffende poot sinds die ochtend erg stijf was en de hond de poot ook niet meer boog. Bij het lichamelijk onderzoek werd door de behandelend dierenarts vastgesteld dat het onderste deel van de poot stijf was, dat de tenen niet reageerden op palpatie en koud aanvoelden. De poot voelde bovenin nog wel warm aan. Bij de mondelinge behandeling is door de dochter van klager verklaard dat de behandelend dierenarts tijdens het consult telefonisch overleg heeft gevoerd met beklaagde, die vervolgens naar de praktijk is gekomen. Beklaagde heeft dit betwist en verklaard dat hij die bewuste avond mogelijk door de behandelend (junior) dierenarts telefonisch is geraadpleegd, maar dat hij niet zelf naar de praktijk is gekomen en de hond niet heeft gezien. Hoe het ook zij, in ieder geval staat vast dat er is geadviseerd om de tenen te blijven masseren en warm te houden en de volgende maandag met de hond terug naar de praktijk te komen voor de reeds afgesproken controle.

3.9. Op 10 mei 2021 is klager bij beklaagde op consult geweest conform de eerder op 3 mei 2021 gemaakte afspraak. De poot bleek bij het onderzoek erg stijf en kon niet los worden gemanipuleerd. Beklaagde heeft geadviseerd om af te wachten en de poot rust te geven, en om na twee weken weer te beoordelen hoe het zou gaan. In geschil is of toen reeds over een mogelijk noodzakelijke amputatie is gesproken.

3.10. Op 25 mei 2021 heeft er een consult op de praktijk plaatsgevonden, waar beklaagde en een collega bij betrokken zijn geweest. Er is geconstateerd dat het levende deel van de huid van de betreffende poot goed genas, maar dat de ondervoet dood was. Er is een losgelegen, afgestorven huidkorst verwijderd. In de patiëntenkaart is vermeld: “….afwachten of er spontane amputatie optreedt. Zo niet, dan is operatief verwijderen van het afgestorven deel van het pootje geïndiceerd. Operatief ingrijpen is echter wel erg riskant gezien de zeer moeizame narcose de vorige keer.”  Gebleken is dat er na dit consult geen vervolgafspraak meer is gemaakt.

3.11. Klager althans zijn familie heeft zich op 21 juni 2021 met de hond tot een andere dierenarts gewend. Deze dierenarts heeft blijkens de stukken geconstateerd dat het afgestorven gedeelte van de poot er bungelend bij hing en dit gedeelte van de poot geamputeerd. De wond is nog een periode behandeld met honingzalf en na enkele controleconsulten is op 14 juli 2021 vastgesteld dat de wond was genezen.

3.12. Uit het klaagschrift volgt dat klager beklaagde verwijt tekort te zijn geschoten in de verleende zorg aan de hond en de behandeling van de opgetreden complicatie aan de linker voorpoot.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Voor zover er tussen partijen ook een financiële geschil is ontstaan, oordeelt het college daar naar vaste jurisprudentie niet over. Voor de onderhavige zaak is verder van belang dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor het eigen veterinair handelen en niet voor het handelen van collega’s.

5.2. De dochter van klager heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij en haar moeder in de avond na de operatie op 19 april 2021 bij aankomst op de praktijk door beklaagde te woord zijn gestaan, die heeft toegelicht hoe de operatie was verlopen en dat beklaagde ook tijdens de postoperatieve opname van de hond dagelijks met hen heeft gesproken over het herstelproces. Gelet hierop zijn zij er vanuit gegaan dat beklaagde de operatie zelf had uitgevoerd en ook verantwoordelijk is geweest voor de aan de hond verleende nazorg tijdens de opname. De dochter van klager heeft verklaard dat zij tezamen met haar moeder de hond tijdens de opname tweemaal daags bezocht en signaleerde dat er geen verbandwissel plaatsvond met betrekking tot de poot waar de infuusnaald in zat. Hierdoor is bij hen het vermoeden ontstaan dat het doorbloedingprobleem in de poot het gevolg is geweest van een mogelijk te strak aangelegd en tijdens de opname niet verwisseld verband. Beklaagde heeft in dat kader volstaan met het verweer dat hij niet betrokken is geweest bij het chirurgische deel van de operatie, maar enkel bij de (succesvolle) reanimatie toen de hond op enig moment tijdens de operatie een hartstilstand kreeg en met spoed zijn hulp werd ingeroepen. Beklaagde heeft betwist betrokken te zijn geweest bij de aan de hond verleende zorg tijdens de postoperatieve opname en heeft verklaard dat hij de dochter van klager en haar moeder gedurende de opnameperiode niet heeft gesproken.

5.3. Voor zover de dochter van klager en haar moeder in de avond na de operatie door beklaagde te woord zijn gestaan en hij hen over het verloop van de operatie en reanimatie uitleg heeft gegeven, hoeft dit nog niet te betekenen dat beklaagde de operatie zelf heeft uitgevoerd. Door het college kan gelet op de betwisting daarvan door beklaagde ook niet worden vastgesteld dat hij persoonlijk verantwoordelijk is geweest voor de aan de hond verleende nazorg gedurende de opname. Ook de mondelinge behandeling heeft hierover onvoldoende helderheid gebracht. Om die reden zal het college de beoordeling beperken tot het  veterinair handelen van beklaagde tijdens de controleconsulten waar hij blijkens zijn eigen stellingen wél bij betrokken en verantwoordelijk voor is geweest. Dit zijn dan de controleconsulten op 3, 10 en 25 mei 2021 geweest.  

5.4. Tijdens het controleconsult op 3 mei 2021 heeft beklaagde na het verwijderen van het spalkverband vastgesteld dat een deel van de huid van de betreffende poot zwart gekleurd was, mogelijk duidend op necrose en dat de poot koud aanvoelde. Er was duidelijk sprake van een stagnatie van de doorbloeding in het onderste gedeelte van de poot, waarover een collega eerder, op 26 april 2021, in de patiëntenkaart had genoteerd dat dit als oorzaak een zenuwbeknelling, een zenuwbeschadiging  of trombose kon hebben. Beklaagde heeft in de patiëntenkaart genoteerd : “Het is of een zenuwbeknelling waardoor de ondervoet niet meedoet. En/of de bloedcirculatie in haar linker onderpoot is niet optimaal.” Er is door beklaagde besloten om het spalkverband eraf te laten engeadviseerd om de poot meerdere keren per dag te masseren om de mobiliteit en daarmee de bloedcirculatie in de ondervoet te stimuleren. Op zichzelf is naar het oordeel van het college niet onbegrijpelijk geweest dat beklaagde het weer op gang komen van de bloedcirculatie in de ondervoet op dat moment nog mogelijk achtte. Dat er geen medicatie is voorgeschreven is naar het oordeel van het college niet verwijtbaar geweest, aangezien niet is gebleken dat de hond pijn had en het college niet in twijfel trekt dat de poot niet ontstoken was. Evenwel betrof dit een ernstige complicatie, die bij geen verbetering zou kunnen uitmonden in het verlies van (een deel van) de poot. In aanmerking genomen dat er mogelijk sprake was van necrose tengevolge van een slechte bloedcirculatie in de ondervoet, had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen om de hond op korte termijn weer op controle te laten komen. Overigens was ook trombose als onderliggende oorzaak van de verslechterde bloedcirculatie niet uitgesloten, met mogelijke verdergaande gevolgen dan alleen voor de betreffende poot. Beklaagde heeft geadviseerd om eerst weer na 7 dagen, op 10 mei 2021, voor een controle terug te komen en die tijdspanne van een week is in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het college te lang geweest.

5.5. Onduidelijk is gebleven in hoeverre beklaagde bij het consult in de avond van 6 mei 2021 betrokken is geweest. Het college zal dit consult daarom buiten de beoordeling laten. Bij het consult op 10 mei 2021 was beklaagde wél betrokken en heeft hij vastgesteld dat het niet goed ging met de betreffende poot, die erg stijf was en niet meer los kon worden gemanipuleerd. Beklaagde heeft geadviseerd de poot rust te geven en na twee weken weer op controle te komen. Ook die periode is naar het oordeel van het college te lang geweest, nu het voor beklaagde volgens zijn eigen verklaring op dat moment duidelijk was dat de bloedcirculatie niet meer op gang zou komen en de ondervoet niet kon worden gered.

5.6. Vast staat dat beklaagde ook (mede) betrokken was bij het controleconsult op 25 mei 2021. Tijdens dit consult is vastgesteld dat de ondervoet afgestorven was en dat het proces van spontane amputatie door natuurlijke demarcatie al in een gevorderd stadium verkeerde. Er is  een afgestorven huidkorst verwijderd en geadviseerd af te wachten of het afgestorven gedeelte van de poot er spontaan zou afvallen en, als dat niet zou gebeuren, om dit gedeelte alsnog operatief te verwijderen, ondanks het narcoserisico. Beklaagde heeft bij de mondelinge behandeling erkend dat er geen vervolgafspraak meer is gemaakt en dat hij hierna ook geen contact meer met klager of zijn familie heeft opgenomen. In de weken hierna is het afgestorven gedeelte van de poot er niet spontaan afgevallen en is dit deel van de poot uiteindelijk op 21 juni 2021 door de opvolgend dierenarts chirurgisch verwijderd.

5.7. Het college gaat er op basis van de stukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard vanuit dat vanaf het consult op 10 mei 2021 voor beklaagde duidelijk was dat de aangetaste ondervoet niet meer kon worden gered. Van de zijde van klager is blijkens de stukken overigens na het consult op 10 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen het afwachtende beleid en gebleken is verder dat er na het consult op 25 mei 2021 geen vervolgafspraak meer is gemaakt. Dat een chirurgische amputatie niet direct de voorkeur van beklaagde had kan nog worden gevolgd, gelet op het feit dat de hond eerder tijdens de operatie niet goed op de narcose reageerde. Echter, toen de keuze werd gemaakt om (nog) niet in te grijpen en af te wachten, had beklaagde naar het oordeel van het college meer de regie over de verdere zorg voor de hond behoren te houden en hadden er eerder nadere controleconsulten op de praktijk of anderszins frequenter contactmomenten met klager althans zijn familieleden behoren plaats te vinden om het afstervingsproces te monitoren en om tijdig te kunnen beslissen of er niet toch eerder middels een chirurgische amputatie moest worden ingegrepen. Gelet hierop en door ook na 25 mei 2021 zelf op geen enkele wijze contact meer met klager of zijn familie op te nemen, heeft beklaagde de verantwoordelijkheid voor het verdere verloop van deze ernstige complicatie te zeer bij de eigenaar en zijn familie gelaten en dit proces onvoldoende proactief begeleid. De klacht is in zoverre gegrond. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. B.G. Tillema, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.