ECLI:NL:TDIVTC:2023:19 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/8

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:19
Datum uitspraak: 04-04-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 2022/8
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij de hond van klaagster tijdens een consult bij de nek heeft vastgepakt, opgetild en op pijnlijke wijze heen en weer heeft geschud. Klacht stuit af op een gebrek aan voldoende bewijs. Ongegrond.

X,      klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de zaak kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Er heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Beklaagde en zijn gemachtigde, mr. K.M. ten Pas, zijn daarbij verschenen. Klaagster  is niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij de hond van klaagster tijdens een consult bij de nek heeft vastgepakt, opgetild en op pijnlijke wijze heen en weer heeft geschud, waardoor de hond in paniek is geraakt en zijn ontlasting en urine liet lopen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een teckel (reu), waarvan bekend was dat hij een angstagressie had.

3.2 De hond kampte met een ontsteking aan een teen als gevolg van een afgebroken teennagel. Tijdens een consult op 3 februari 2022 is een afspraak gemaakt voor een teenamputatie. Er is die dag ter voorbereiding op de ingreep en vanwege de angstagressie die de hond had, premedicatie in de vorm van Alprazolam aan klaagster meegegeven. Afgesproken werd dat klaagster die medicatie op de dag van de operatie, ongeveer een uur voor de ingreep, aan de hond zou toedienen.

3.3 Op 9 februari 2022 heeft beklaagde de teenamputatie uitgevoerd. De hond is later die dag weer door klaagster van de praktijk opgehaald. Afgesproken werd om de volgende dag op de praktijk het wondverband te verwijderen. De hond heeft na de operatie een kraag om de hals gekregen, waarbij aan klaagster is geïnstrueerd om deze bij thuiskomst vast te zetten met een bandje, om te voorkomen dat de kraag (gemakkelijk) zou loslaten.

3.4 De volgende dag, op 10 februari 2022, is klaagster met de hond naar de praktijk gekomen om het verband te laten verwijderen. Klaagster stelt dat de hond nadat hij op de behandeltafel werd gezet boos en bang werd en dat beklaagde dit op enig moment zo zat werd dat hij de hond met twee handen bij de nek heeft gegrepen, van de tafel heeft opgetild en door elkaar heeft geschud, waarbij de hond gilde van de pijn en angst en zijn ontlasting en urine liet lopen. Omdat de hond na terugplaatsing op de behandeltafel bang en boos bleef, zou beklaagde deze handeling volgens klaagster nog een keer hebben herhaald. Beklaagde heeft over de gang van zaken een andere lezing gegeven, waarover hierna meer.

3.5 Klaagster heeft na afloop van het consult met beklaagde over het voorval gesproken en haar ongenoegen geuit over de wijze waarop de hond door beklaagde tijdens het consult was vastgepakt en opgetild. De volgende dag heeft klaagster nogmaals haar onvrede over de gang van zaken kenbaar gemaakt. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2 Naar vaste tuchtrechtspraak geldt verder dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op vaststaande feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.3 Klaagster stelt dat beklaagde tijdens het bewuste consult de hond tweemaal bij de nek heeft vastgepakt, opgetild en heen en weer heeft geschud, waardoor de hond in paniek is geraakt, pijn heeft geleden en zijn ontlasting en urine liet lopen. Beklaagde heeft dit weersproken. Beklaagde heeft gesteld dat tijdens het consult eerst het wondverband is verwijderd, hetgeen met gering protest van de hond verliep. De vorige dag had de hond na de operatie een hondenkraag omgekregen en beklaagde heeft beschreven dat het klaagster thuis niet was gelukt om het bandje van de kraag vast te maken. Beklaagde stelt dat om die reden op verzoek van klaagster een assistente tijdens het consult heeft getracht om de kraag alsnog met een bandje vast te maken. Omdat de hond dit niet toeliet stelt beklaagde de hond op de behandeltafel te hebben gefixeerd door het dier aan beide zijden van de hals, net voor de schouders, met zijn handen vast te houden, om het aldus voor de assistente mogelijk te maken om de kraag met het bandje vast te maken. Omdat de hond daarbij echter begon te grommen en zich verzette, stelt beklaagde de hond, nog steeds met zijn handen aan beide zijden van de hals, rechtop op zijn achterste poten op de behandeltafel te hebben gezet. Volgens beklaagde raakte de hond toen echter in paniek en liet hij zijn ontlasting en urine lopen. Om verdere bevuiling te voorkomen stelt beklaagde de hond kortstondig van de behandeltafel te hebben opgetild en daarna weer terug op de tafel te hebben neergezet. Beklaagde betwist nadrukkelijk dat hij de hond daarbij op de door klaagster beschreven voor de hond pijnlijke wijze heen en weer heeft geschud.

5.4 Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen over het voorval hebben gegeven en nu klaagster ter zitting niet is verschenen en het college haar hierover niet nader heeft kunnen bevragen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld wat de werkelijke gang van zaken is geweest en of beklaagde, zoals hem wordt verweten, de hond onnodig (tweemaal) op een voor het dier pijnlijke wijze van de behandeltafel heeft opgetild en door elkaar heeft geschud. Dit betekent dat de klacht bij gebrek aan voldoende bewijs ongegrond wordt verklaard.

5.5 Voor zover nog is geklaagd over het feit dat de patiëntenkaart niet direct op eerste verzoek naar klaagster is toegezonden, heeft beklaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat dit geen onwil is geweest en mede te maken heeft gehad met de voorjaarsvakantie en geldt dat klaagster het patiëntenverslag nadien alsnog heeft ontvangen. Overige verwijten vallen ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs.B.J. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.