ECLI:NL:TDIVTC:2023:18 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/125

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:18
Datum uitspraak: 04-04-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 2021/125
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts treft het verwijt bij de euthanasie van een kat in strijd met de bijsluiter het euthanasiemiddel Euthasol 20% per injectie via de buik van de kat (intraperitoneaal) te hebben toegediend. Gegrond, waarschuwing.

Dhr. X en mw. Y,    klagers,

tegen

dierenarts mw. Z,  beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. Beklaagde heeft afgezien van het indienen van de akte van dupliek. Bij de mondelinge behandeling waren partijen aanwezig. Na de hoorzitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

  Beklaagde wordt verweten dat zij nalatig heeft gehandeld bij de euthanasie van de kat van klagers.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klagers, een Europese Korthaar, geboren op 4 juni 2013.

3.2. In het najaar van 2021 bleek de kat last te hebben van een zwelling achter een kies, in welk verband er biopten zijn afgenomen. Daaruit kwam naar voren dat er sprake was van een “maligne spoelcellig tumor (mogelijk in het kader van een sarcoom/fibrosarcoom)”.  Op basis van de slechte prognose is besloten om de kat in te laten slapen, waartoe door klagers een afspraak is gemaakt voor euthanasie aan huis .

3.3 . Op 12 november 2021 is beklaagde naar de woning van klagers gekomen voor het uitvoeren van de euthanasie. De afspraak stond gepland om 16:00 uur. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde in de woonkamer bij de kat, die door klagers althans een van hen werd vastgehouden, eenmalig een injectie met 10 ml Euthasol 20% in de buik heeft toegediend, waarop de kat een hevige schreeuwende reactie gaf. Kort hierna is de kat overleden.

3.4. Nadien zijn bij klagers twijfels gerezen over de wijze waarop de euthanasie was uitgevoerd. Er heeft hierover een gesprek op de praktijk plaatsgevonden, echter heeft dit de bij klagers bestaande onvrede over het verloop van het euthanasieproces niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna zijn klagers de onderhavige tuchtprocedure gestart. 

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klagers, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Klagers hebben gesteld dat zij in het verleden andere katten hebben laten inslapen en dat dit gebeurde middels de toediening van twee injecties, te weten een eerste injectie ter sedatie en vervolgens een tweede definitieve (letale) injectie, en dat die werkwijze bij de kat ten onrechte door beklaagde niet is gevolgd. Volgens klagers is hen door beklaagde enkel verteld dat de kat een ‘nare’ prik zou krijgen en heeft beklaagde zonder voorafgaande verdoving een injectie in de buik toegediend, waarop de kat heftig reageerde, naar het college heeft begrepen door te blazen en het uiten van een schreeuwend geluid.

5.3. Beklaagde heeft toegelicht dat zij voorafgaand aan de euthanasie aan klagers heeft gevraagd of zij eerder een euthanasie van een dier hadden meegemaakt en dat zij voorafgaande aan het uitvoeren van de euthanasie heeft uitgelegd dat de kat één injectie zou krijgen in de buik. Beklaagde stelt te hebben gekozen voor intraperitoneale toediening van Euthasol 20%, met als argument dat het dier dan normaliter geleidelijk wegzakt en rustig komt te overlijden en dat er bij een dergelijke injectie minder kans is op een reactie dan bij een intramusculaire injectie (als pre-medicatie).  

5.4. Dat het euthanasieproces niet op de rustige wijze is verlopen zoals klagers voor ogen stond, is voldoende vast komen staan. Van de dierenarts mag, met name ook ter voorkoming van onnodig leed bij het betreffende dier, worden verwacht bij de uitvoering ervan zorgvuldigheid te betrachten en daarover tevoren gedegen uitleg te geven. Dit neemt overigens niet weg dat vooraf nimmer de garantie kan worden gegeven dat een euthanasieproces probleemloos verloopt.

5.5. Voor de beoordeling van de klacht is relevant dat i n de bijsluiter van het euthanasiemiddel Euthasol 20% oplossing voor injectie (REG NL 3956) de intraperitoneale toepassingswijze niet wordt genoemd. Wel worden daarin de (snelle) intraveneuze alsook de intracardiale toepassing vermeld, waarbij de laatstgenoemde toepassing volgens de bijsluiter alleen acceptabel wordt geacht na voorafgaande zware sedatie of anesthesie. In de bijsluiter, en overigens ook in de bijsluiter van Euthasol 40% oplossing voor injectie (REG NL 10341),staat vermeld:

“ 8. DOSERING VOOR ELKE DOELDIERSOORT, WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG

Hond, kat: 100-200 mg pentobarbital-natrium per kg lichaamsgewicht, snel intraveneus of intracardiaal.

9. AANWIJZINGEN VOOR EEN JUISTE TOEDIENING

Intracardiale toediening is alleen acceptabel na voorafgaande zware sedatie of anesthesie . …”

5.6. Dat beklaagde bij de euthanasie van de kat van klagers heeft gekozen voor een intraperitoneale toepassing als de voor haar praktisch beste methode, kan er niet aan afdoen dat die toedieningswijze in de registratiebeschikking c.q. bijsluiter niet wordt genoemd en in principe dus niet is toegestaan, conform het bepaalde in artikel 2.8, eerste lid aanhef en onderdeel c van de Wet dieren, zoals in de hier in het geding zijnde periode van toepassing.

5.7. In het kader van het dierenwelzijn is het van belang dat wordt getracht om bij de euthanasie van een dier iedere vorm van pijn, spanning en lijden te vermijden en dat het betreffende dier daartoe eerst wordt gesedeerd en buiten bewustzijn is, voordat het wordt gedood. Hoofdregel is dat de voorschriften in de bijsluiter van een diergeneesmiddel dienen te worden gevolgd en dat, als daar door een dierenarts van wordt afgeweken, dit gemotiveerd en gedocumenteerd dient te geschieden, waarbij er alsdan sprake moet zijn van een veterinaire noodzaak. Dit laatste is niet gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat beklaagde met de door haar verkozen werkwijze positieve ervaringen heeft, vormt geen valide reden om van de bijsluiter te mogen afwijken en het in dit geval verkozen euthanasiemiddel (Euthasol 20%) per injectie via de buik van de kat toe te dienen. Verder geldt dat, daar waar bij andere per injectie toe te passen euthanasiemiddelen wél de intraperitoneale toedieningswijze in de bijsluiter wordt vermeld, daar nadere voorwaarden aan zijn verbonden, daaronder de voorafgaande sedatie. Zo wordt in de bijsluiter van Release 300mg/ml (REG NL 10184) wél de intraperitoneale toedieningswijze genoemd, maar tevens dat die toedieningswijze alleen geoorloofd is indien intraveneuze of intracardiale toediening niet mogelijk zijn, en dan enkel na voorafgaande sedatie. Hetzelfde geldt voor Euthasol 500 mg/ml (REG NL 119241), bedoeld voor honden en katten met een klein gestalte, waarvan de bijsluiter eveneens voorschrijft dat, als intraveneuze of intracardiale toepassing niet mogelijk zijn en wordt gekozen voor de intraperitoneale toedieningswijze, die toepassing uitsluitend na geschikte sedatie dient plaats te vinden.

5.8. Op grond van het voorgaande treft beklaagde het verwijt dat zij de euthanasie op een niet geoorloofde wijze en daarmee onjuist en onzorgvuldig heeft uitgevoerd en is de klacht in zoverre gegrond. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

5.9. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, daaronder dat beklaagde vijf tot tien minuten te laat en in een vieze auto bij de woning van klagers arriveerde en zij aan haar kleding of werktas niet herkenbaar was als dierenarts, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als in 5.8 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, en drs. B.A.M. Austie, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.