ECLI:NL:TDIVTC:2023:15 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/120

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:15
Datum uitspraak: 04-04-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 2021/120
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat de dierenarts nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een uitgevoerde keizersnede bij een hond en het vervolgens verwijderen van de baarmoeder en met betrekking tot de verleende postoperatieve zorg. Ten dele gegrond. Volgt berisping.

X,      klager,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de zaak kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E.M.F. Opering. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij veterinair onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een uitgevoerde keizersnede bij de hond van klager en bij het vervolgens verwijderen van de baarmoeder en de verleende postoperatieve zorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak omde hond van klager, een XL American Bully, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid hoogdrachtig was.

3.2 In de vroege ochtend van 19 oktober 2020, naar het college heeft begrepen tussen 5.00 en 6.00 uur, heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde voor een uit te voeren keizersnede, omdat de hond onrustig was en er die nacht vruchtwater was afgekomen. Klager is uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen en een collega dierenarts van beklaagde heeft de hond onderzocht. Daarbij werd geconstateerd dat de hond een erg nauwe geboortegang en groene uitvloeiing had, maar dat er nog geen sprake was van weeën. Voor het overige zijn er geen klinische bijzonderheden vastgesteld. Deze dierenarts heeft telefonisch contact opgenomen met beklaagde, die op dat moment nog niet op de praktijk aanwezig was, over een door beklaagde uit te voeren keizersnede bij de hond.

3.3 Beklaagde heeft die ochtend een keizersnede bij de hond uitgevoerd, waarbij zij acht pups uit de baarmoeder heeft gehaald. Op advies van beklaagde is vervolgens in overleg ook de baarmoeder van de hond verwijderd. Hierna is de buikwond gehecht.

3.4 Na de operatie is de hond in een andere praktijkruimte op de grond onder een deken gelegd. Klager en zijn neef zijn bij de hond gebleven. Eén à twee uur na de operatie is beklaagde bij de hond geroepen, omdat er een plas bloed met dik stolsel bij de hond lag. De hond ademde zwaar en oogde bleek. Beklaagde heeft daarop direct besloten om de buik van de hond opnieuw te openen om na te gaan waar het bloedverlies vandaan kwam. De hond is opnieuw onder narcose gebracht en tijdens deze tweede operatie constateerde beklaagde dat de buik van de hond vol was gelopen met bloed en dat de bloeding van de baarmoederstomp afkomstig was. Beklaagde stelde bij controle tevens vast dat de bij de eerste operatie aangebrachte ligaturen vast zaten, maar dat onder die ligaturen een scheur aanwezig was. Beklaagde heeft in dat kader extra ligaturen aangebracht, waardoor het bloeden is gestopt. Tijdens het sluiten van de buikwand is de hond echter overleden.

3.5 Klager heeft beklaagde aansprakelijk gesteld voor de geleden schade ten gevolge van het overlijden van de moederhond. Op enig moment hierna is klager ook de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2 Naar vaste tuchtrechtspraak geldt voorts dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op vaststaande feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.3 Ten eerste wordt beklaagde verweten dat het te lang heeft geduurd voordat zij die ochtend op de praktijk aanwezig was voor het uitvoeren van de keizersnede. Klager, woonachtig in Landsmeer, heeft gesteld dat hij op 19 oktober 2020 tussen 5.00 en 6.00 uur naar de praktijk in Dordrecht heeft gebeld met het verzoek om de operatiekamer te prepareren voor een keizersnede. Zijn eigen dierenarts had op dat moment geen dienst en was niet beschikbaar. Klager is uitgenodigd om naar de praktijk te komen, waar hij omstreeks 7.00 uur met de hond is gearriveerd. Uit de stukken volgt dat er een klinisch onderzoek door de op dat moment op de praktijk aanwezige dierenarts is uitgevoerd, die vaststelde dat de partus nog niet was ingezet. Beklaagde fungeerde op dat moment als de dierenarts van de praktijk die kon worden opgeroepen voor een operatie. Hoe de feitelijke communicatie tussen klager en de op de praktijk aanwezige dierenarts en vervolgens weer tussen deze dierenarts en beklaagde, voor haar aankomst op de praktijk die ochtend, precies is verlopen is voor het college onduidelijk gebleven. Onbestreden gesteld is echter dat de hond die ochtend weliswaar uitvloeiing had, maar dat er tijdens het onderzoek dat de collega van beklaagde heeft uitgevoerd, nog geen sprake was van weeën c.q. van een reeds op gang zijnde, maar stagnerende partus, noch van andere klinische symptomen die noopten tot het met spoed uitvoeren van een keizersnede. Op grond  van het voorgaande is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde, die omstreeks 8:30 uur op de praktijk aankwam, het verwijt treft dat de keizersnede die ochtend te laat is uitgevoerd.

5.4 Beklaagde wordt voorts verweten dat zij de keizersnede niet lege artis heeft uitgevoerd, omdat zij met slechts één incisie in het midden van de twee baarmoederhoornen de pups uit de baarmoeder heeft gehaald. In de visie van klager had beklaagde bij de grote hond (die ongeveer 70 kg woog) twee incisies in de twee hoornen moeten maken. Het college ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de werkwijze van beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest, waarbij eerstens in aanmerking wordt genomen dat er 8 pups levend en gezond uit de baarmoeder zijn gehaald. Verder is voor het college niet komen vast te staan dat, zoals klager suggereert, door het maken van slechts één incisie de baarmoeder beschadigd is geraakt of dat hierdoor de nadien geconstateerde scheur is ontstaan. Gedurende de operatie was er verder voldoende assistentie aanwezig, te weten in ieder geval twee paraveterinairen (later drie), de collega dierenarts alsook klager en zijn neef voor het aannemen en droogwrijven van de pups. Dat beklaagde de paraveterinairen geen instructies heeft gegeven met betrekking tot de verzorging c.q. behandeling van de pups nadat zij uit de baarmoeder waren gehaald (droogwrijven /toepassen Sedastop), is naar het oordeel van het college niet verwijtbaar geweest. Het college trekt in dat verband niet in twijfel dat, zoals beklaagde heeft toegelicht, de betrokken paraveterinairen ervaren waren en zelfstandig en zonder instructies in staat waren de pups na de keizersnede op de juiste wijze op te vangen en te verzorgen. Dat klager kennelijk op eigen initiatief heeft besloten om zelf instructies aan de paraveterinairen te geven doet hier niet aan af en rechtvaardigt niet de conclusie dat dit nodig was.  

5.5 Beklaagde heeft toegelicht dat zij tijdens de operatie heeft vastgesteld dat de baarmoeder een bleke kleur en een brosse wand had en geen enkel teken van samentrekking vertoonde. Het college trekt die beschreven staat van de baarmoeder niet in twijfel. Daarvan uitgaande was het advies om de baarmoeder te verwijderen begrijpelijk en veterinair niet onjuist. Beklaagde heeft daarbij ligaturen om de baarmoederstomp aangebracht en het college heeft op basis van de stukken geen aanwijzingen die er op duiden dat dit op een onjuiste wijze is gebeurd. De enkele stelling van klager dat de operatie in een erg kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden acht het college ontoereikend en voor zover bij de tweede operatie is gebleken dat er een bloeding was ontstaan, mogelijk door een scheur onder de ligaturen, rechtvaardigt dit nog niet de conclusie dat beklaagde dit had kunnen voorkomen. Na iedere ingreep kunnen er complicaties optreden zonder dat daar per definitie onjuist veterinair handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen en voor het college is niet vast te stellen dat de werkwijze van beklaagde debet is geweest aan de ontstane bloeding. Beklaagde heeft in dat verband overigens nog verklaard dat zij zich er bij het sluiten van de buikwand van heeft vergewist dat er geen bloedingen waren en dat zij bij de tweede operatie heeft vastgesteld dat de aangebrachte ligaturen om de baarmoederstomp niet waren losgelaten.

5.6 Gebleken is dat de hond 1 à 2 uur na de operatie bloed had verloren. Voor zover beklaagde wordt verweten dat zij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de verleende postoperatieve zorg, is dit verwijt naar het oordeel van het college terecht aangevoerd. Niet gebleken is dat er na de operatie, toen de hond in een andere praktijkruimte verbleef tezamen met klager en zijn neef, postoperatieve controles van de klinische parameters en de algemene gezondheidstoestand van de hond hebben plaatsgevonden, terwijl klager voldoende aannemelijk heeft gemaakt daar meermaals om te hebben verzocht. Dat de mogelijk intimiderende houding van klager hierbij een rol heeft gespeeld, doet er niet aan af dat dergelijke controles onder de gegeven omstandigheden hadden behoren te worden uitgevoerd, eens te meer aangezien bij een baarmoederverwijdering en het daarmee gepaard gaande bloedverlies extra alertheid mag worden verwacht. Ook van beklaagde, als zijnde de chirurg en verantwoordelijk dierenarts, had naar het oordeel van het college mogen worden verwacht dat zij zich er op eigen initiatief van had vergewist hoe het herstel van de hond verliep. Niet gebleken is dat beklaagde zelf postoperatieve controles heeft uitgevoerd, noch dat zij paraveterinairen daartoe heeft geïnstrueerd.  In zoverre kan beklaagde worden verweten tekort te zijn geschoten in de verleende postoperatieve zorg.

5.7 Met betrekking tot de tweede operatie wordt beklaagde verweten dat zij geen acht (meer) heeft geslagen op de hygiëneprotocollen en dat zij de bij de operatie aanwezige paraveterinairen niet heeft geïnstrueerd. Beklaagde heeft dit betwist. Gelet hierop en nu klager bij die tweede operatie zelf niet in de operatiekamer aanwezig was en hij voor zijn stellingen geen nader bewijs heeft bijgebracht, kan dit klachtonderdeel niet slagen.

5.8 Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.9 De eindconclusie is dat beklaagde nalatig handelen kan worden verweten met betrekking tot de postoperatieve controles bij de moederhond in de uren na de eerste operatie. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als onder 5.9 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs.B.J. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.