ECLI:NL:TDIVTC:2023:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/3

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:14
Datum uitspraak: 28-04-2023
Datum publicatie: 12-05-2023
Zaaknummer(s): 2022/3
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt, in hoofdzaak, verweten ten behoeve van de Landelijke Inspectiedienst Dierbescherming een onjuiste verklaring over de katten van klaagster te hebben afgegeven. Ongegrond.

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

1.1.Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 januari 2023. Beide partijen zijn daarbij verschenen.

1.2. Na de zitting ontving het college van klaagster een schriftelijk ingediend wrakingsverzoek gericht tegen collegelid drs. Lockhorst. In de visie van klaagster had dit collegelid zich, kort gezegd, tijdens de hoorzitting partijdig getoond en vragen gesteld die niet op de klacht betrekking hadden.

1.3. Het wrakingsverzoek is door de secretaris naar het betreffende collegelid verzonden voor een schriftelijke reactie. Het collegelid heeft vervolgens per brief aangegeven het met klaagster oneens te zijn en niet in het wrakingsverzoek te berusten. Klaagster is hierna nog in de gelegenheid gesteld tot een nadere schriftelijke reactie, waarbij aan haar tevens is verzocht om aan te geven of zij nog een mondelinge behandeling wenste in het kader van het wrakingsverzoek. Van klaagster werd geen reactie meer ontvangen. Het college heeft het verzoek vervolgens, buiten aanwezigheid van drs. Lockhorst, besproken en het verzoek afgewezen. Anders dan klaagster is het college van oordeel dat het betreffende collegelid tijdens de hoorzitting, voor het verkrijgen van een goed beeld van de zaak en van de onderliggende feiten, relevante op de klacht betrekking hebbende vragen heeft gesteld en geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of partijdigheid, noch dat zij de schijn daarvan heeft gewekt. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij ten behoeve van de Landelijke Inspectiedienst Dierbescherming (hierna: de LID) een onjuiste verklaring over de katten van klaagster heeft afgegeven en dat zij daarbij niet heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht als dierenarts. Ook wordt beklaagde verweten tekort te zijn geschoten in de informatieverstrekking over de kat Chloe met betrekking tot een vals-negatieve uitslag van een PCR test. Beklaagde wordt tot slot verweten dat de administratieve gegevens van de kat D. aan de LID zijn verstrekt.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

De verklaring d.d. 16 december 2021

3.1 Op 16 december 2021 heeft de LID, naar het college heeft begrepen naar aanleiding van een melding van overlast, de woning van klaagster bezocht. In de woning werden 75 katten en 2 honden aangetroffen. Volgens de LID liet de gezondheid en de huisvesting van de dieren ernstig te wensen over. Er zijn vanuit de woning door de LID diverse dierenartsenpraktijken benaderd met de vraag of er een dierenarts langs kon komen om de dieren en de situatie ter plaatse te beoordelen. Ook de praktijk waar beklaagde werkzaam is, is hierover gebeld. Omdat het op dat moment in praktische zin niet mogelijk was om een dierenarts naar de woning te laten komen, is afgesproken dat de LID met enkele katten naar de praktijk van beklaagde zou komen voor een klinische beoordeling. Daarbij zijn door de LID ook gemaakte foto’s van de woning van klaagster meegebracht en aan beklaagde getoond.

3.2 Beklaagde heeft op die dag drie door de LID aangeboden katten klinisch onderzocht en de aan haar door de LID getoonde foto’s van de woning gezien en de volgende verklaring opgesteld:

“Onderstaande mijn bevindingen van de 3 katten die ik vandaag (16-12-2021) gezien heb, samen met de door de Inspectiedienst gemaakte foto’s die mij op dit moment getoond werden.

Kat 1 (volwassen kat): stinkt erg naar urine en ontlasting. Vacht onder de kin, onder de staart en ter hoogte van de ventrale zijde van het dier erg bevuild met snot, kwijl, urine en ontlasting. De ogen zijn erg ontstoken (conjunctivitis), purulente uitvloei uit beide neusgaten, ontsteking in de bek ter hoogte van het tandvlees. Dunne, doffe vacht met veel schilfers.

Kat 2 (jong kitten): klein voor de vermoedelijke leeftijd, erg mager. Ontstoken oogjes (conjunctivitis). Ontlasting aan de vacht van de pootjes.

Kat 3 (wat ouder kitten): ontstoken ogen (conjunctivitis), niest. Veel ontlasting in de vacht ter hoogte van de staart en onder de anus. Vermoedelijk heeft dit dier diarree.

Alle 3 deze katten vertonen tekenen van ontsteking van de voorste luchtwegen en/of ogen, meestal is dit een infectieus probleem. Daarnaast waren de katten die ik gezien heb bevuild met ontlasting, een teken dat er sprake is van diarree. Ook dit is vaak een infectieus probleem veroorzaakt door een virus of een bacterie. Een groot deel hiervan kan worden voorkomen (en opgelost) door goede huisvesting en hygiëne. Zeker als er zo veel dieren dicht bij elkaar worden gehuisvest is goede hygiëne essentieel.

De foto’s die ik heb kunnen beoordelen van de omgeving waarin de katten zich bevinden, geven geen beeld van goede hygiëne. Niet alleen zaten de kattenbakken vol met te dunne ontlasting, deze ontlasting lag ook verspreid op verschillende plaatsen in het huis.

Daarnaast hadden veel van de andere dieren op de foto’s last van dezelfde klachten: voornamelijk ontsteking van de ogen en/of diarree. Het lijkt daarom niet te gaan om enkele individuele gevallen, maar eerder om een structureel probleem.

De situatie waarin de dieren zich verkeren en de klinische toestand van de dieren die ik gezien heb, is niet in orde. Het is wat mij betreft daarom ook niet wenselijk dat de dieren langer in deze situatie verblijven.

Wanneer er overal verspreid in huis sprake is van diarree en luchtwegklachten, vormt dit een gezondheidsrisico voor alle dieren die zich in deze ruimte bevinden. Niet alleen voor katten, maar ook voor honden (en andere (zoog)dieren). De pathogenen (voornamelijk bacteriën en/of parasieten) die uitgescheiden worden zouden ook ziekte kunnen veroorzaken bij andere diersoorten, in dit geval de honden die ook aanwezig waren in het huis. Daarom is het ook noodzakelijk voor de gezondheid van de honden om deze uit deze omgeving te halen.

Alle 3 de katten die ik heb gezien waren in een slechte gezondheidstoestand. Daarnaast vertoonden de dieren op de foto’s dezelfde soort gezondheidsklachten. De dieren zijn hiervoor niet bij ons onder behandeling en voor zover mij bekend ook niet bij een andere dierenarts.

Er is bij deze klachten van luchtweginfectie en diarree wel een duidelijke noodzaak voor een medische behandeling. Het lijkt mij in dit geval dat deze medische zorg aan de dieren is onthouden.”

3.3 Mede op basis van deze schriftelijke verklaring van beklaagde zijn de in de woning van klaagster verblijvende dieren in bewaring genomen en uiteindelijk elders herplaatst.

PCR test kat C.

3.4 Dit kitten is blijkens de stukken op 26 december 2020 in het bezit van klaagster gekomen en zij heeft met dit kitten op 28 december 2020 beklaagde geconsulteerd. Beklaagde heeft vastgesteld dat het kitten huidschilfers had onder het linkeroog, mogelijk veroorzaakt door een schimmel of een parasiet. Er is een monster (staal) afgenomen voor een PCR-test in het kader van een eventuele schimmelinfectie. Het kitten verbleef volgens klaagster reeds in quarantaine in haar woning, afgezonderd van de andere katten. Het afgenomen monster is voor onderzoek ingestuurd naar een extern laboratorium. Klaagster heeft met betrekking tot de te vernemen uitslag van de PCR-test aan de praktijk van beklaagde verzocht om, als zij daarover zou worden gebeld en zij haar telefoon niet zou opnemen, haar voicemail in te spreken voor het doorgeven van de testuitslag.

3.5 Op 30 december 2020 heeft klaagster uit eigen beweging telefonisch contact opgenomen met de praktijk om te vragen naar de uitslag van de PCR-test. Door een assistente is haar toen verteld dat de uitslag negatief was. Volgens klaagster heeft de assistente aangegeven dat de kat uit quarantaine mocht en zijn er geen verdere instructies gegeven. Beklaagde heeft daarentegen ter zitting verklaard dat de assistente tegen klaagster tijdens het bewuste telefoongesprek heeft aangegeven dat zij, beklaagde, de volgende dag nog telefonisch contact met klaagster zou opnemen over de uitslag van de PCR-test. Omdat klaagster de volgende dag haar telefoon niet opnam, stelt beklaagde dat zij een voicemailbericht heeft ingesproken. Klaagster heeft hierover ter zitting verklaard dat zij op die bewuste dag geen ingesproken voicemailbericht van beklaagde heeft ontvangen.

3.6 Op 5 januari 2021 is er op de praktijk van beklaagde het bericht van het extern laboratorium ontvangen dat er bij de kat C. toch een schimmelinfectie (M. Canis infectie) was vastgesteld en dat de eerder gemelde negatieve uitslag foutief was, veroorzaakt door een niet goed functionerend PCR-apparaat. De herziene uitslag is door de praktijk direct doorgegeven aan klaagster, die C. inmiddels bij haar andere katten had gelaten. Gebleken is dat door het laboratorium uit coulance aan klaagster is aangeboden om haar andere katten met soortgelijke klachten ook te laten testen op een schimmelinfectie en de kosten daarvan te voldoen als ook deze katten positief zouden testen.

Doorgeven gegevens kat “D.”

3.7  Op 11 december 2020 is bij de praktijk van beklaagde een vordering van de LID binnen gekomen om de administratieve gegevens van alle bij de praktijk bekende dieren van klaagster aan de LID te verstrekken. Op 14 december 2020 heeft een assistente de gevraagde gegevens naar de LID verstuurd.

3.8 Op 20 december 2020 is klaagster met de kat op consult geweest bij een andere vestiging van de praktijk. Een dierenarts aldaar heeft geconstateerd dat de kat een open en stinkende melkkier had en geadviseerd tot een (spoed)operatie. Klaagster heeft de kat echter na dat consult mee naar huis genomen. Gebleken is dat een assistente van de praktijk van beklaagde vervolgens kennis heeft genomen van het bezoek van klaagster aan de betreffende praktijkvestiging en de aldaar geadviseerde (spoed)operatie en per e-mail aan klaagster heeft aangeboden om de kat de volgende dag op de praktijk van beklaagde te laten opereren. Omdat klaagster hierop niet reageerde en de kat die volgende maandag, 21 december 2020, door klaagster niet op de praktijk is aangeboden voor de geadviseerde operatie, heeft de assistente vervolgens ook de gegevens van deze kat naar de LID verzonden.

3.9 Uit de stukken is gebleken dat klaagster per e-mail aan de praktijk van beklaagde over diverse kwesties haar ongenoegen heeft geuit. Op enig moment hierna is zij de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagde gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

3.1 In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de katten van klaagster, met betrekking tot welke dieren haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van een dierenarts beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor het eigen veterinair handelen.

3.2 Naar vaste tuchtrechtspraak geldt voorts dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtmaatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

Met betrekking tot de verklaring d.d. 16 december 2021

3.3 Beklaagde wordt verweten dat de door haar afgegeven verklaring onjuist is en dat zij zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van alle relevante feiten en omstandigheden. Beklaagde had zich volgens klaagster op de hoogte moeten stellen van de medische voorgeschiedenis van de katten en zij had ook niet mogen afgaan op de door de LID gemaakte foto’s van (een gedeelte van) haar woning. Volgens klaagster zijn er door de LID bewust alleen foto’s genomen van enkele vervuilde kamers en niet van andere vertrekken in de woning, die schoon waren. Klaagster stelt voorts dat beklaagde zonder nader onderzoek geen diagnose met betrekking tot de haar aangeboden drie katten had mogen stellen.

3.4 Het college deelt de visie van klaagster niet. Beklaagde heeft op verzoek van de LID drie katten klinisch beoordeeld en haar onderzoeksbevindingen op schrift gesteld, zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven. Haar bevindingen betroffen een momentopname en daarvoor was het niet noodzakelijk om de voorgeschiedenis van de katten te kennen. Verder geldt dat beklaagde geen definitieve diagnose heeft gesteld, maar per saldo enkel haar feitelijke constateringen heeft beschreven met betrekking tot de symptomen die de katten hadden (ontstoken ogen, diarree, luchtwegklachten) en dat zij heeft aangegeven dat er waarschijnlijk sprake was van een infectieus probleem. Het college ziet geen aanleiding om de door beklaagde beschreven bevindingen in twijfel te trekken, op grond waarvan haar meer algemeen beschreven waarschijnlijkheidsdiagnose -een infectieus probleem, veroorzaakt door een virus of bacterie- naar het oordeel van het college aanvaardbaar en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.

3.5 Met betrekking tot de aan beklaagde door de LID getoonde foto’s van de woning, heeft klaagster gesteld dat deze slechts betrekking hadden op enkele kamers en geen getrouw beeld gaven van de rest van de woning, die schoon was. Klaagster stelt dat beklaagde haar verklaring over de woning niet op deze foto’s had mogen baseren, omdat ze de overige vertrekken in de woning niet heeft gezien. Naar het oordeel van het college is echter voldoende gebleken dat beklaagde een voorbehoud heeft gemaakt door te schrijven dat zij haar verklaring heeft gebaseerd op hetgeen zij op basis van de haar getoonde foto’s heeft kunnen waarnemen (daarop waren andere dieren te zien met gelijksoortige symptomen als oogontstekingen en diarree, kattenbakken met te dunne  ontlasting en ontlasting verspreid over verschillende plaatsen), waarbij beklaagde heeft aangegeven dat het niet leek te gaan om enkele individuele gevallen, maar eerder om een structureel probleem.

Ten overvloede wordt overwogen dat klaagster weliswaar heeft gesteld dat de woning, buiten de door de LID gefotografeerde kamers, schoon was, maar dat zij die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd, hetgeen bijvoorbeeld had gekund middels zelf gemaakte foto’s en/of videomateriaal van de overige vertrekken van de woning.  Alles bijeengenomen is het college van oordeel dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de aan de LID verstrekte verklaring.

Met betrekking tot de kat C.

3.6 Met betrekking tot de klacht over de (vals-)negatieve uitslag van de PCR-test van de kat C. is niet geheel duidelijk geworden wat er door de assistente van de praktijk tijdens het telefoongesprek met klaagster op 30 december 2020 is meegedeeld. Klaagster stelt dat de assistent aangaf dat de testuitslag negatief was en dat de kat uit quarantaine mocht. Beklaagde heeft toegelicht dat het bespreken van een dergelijke uitslag normaliter nimmer door assistentes gebeurd en dat de assistente in dit geval aan klaagster, die op een onverwacht moment belde, weliswaar telefonisch de negatieve testuitslag heeft doorgegeven, maar tevens heeft aangegeven dat zij, beklaagde, de volgende dag nog contact met klaagster zou opnemen om de uitslag te bespreken. Het college acht voldoende aannemelijk dat beklaagde, zoals zij heeft gesteld, die bewuste dag niet op praktijk aanwezig was, hetgeen meebrengt dat zij in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen tijdens het bewuste telefoongesprek door de assistente al dan niet aan klaagster is medegedeeld. Beklaagde stelt verder dat zij de volgende dag zelf heeft getracht om klaagster telefonisch te bereiken om de PCR-uitslag en het vervolgtraject te bespreken. Omdat klaagster haar telefoon niet opnam heeft beklaagde, naar zij heeft gesteld, de voicemail ingesproken met de mededeling dat de testuitslag met betrekking tot de schimmelinfectie weliswaar negatief was, maar dat er nog andere mogelijke infectueuze oorzaken voor de ziekteverschijnselen van de kat konden zijn, dat de kat daarom nog apart moest worden gehouden en dat klaagster moest doorgaan met de behandeling met Surolan, welke medicatie zij nog in huis had. Klaagster heeft daarentegen gesteld geen voicemail van beklaagde te hebben ontvangen. Gelet op deze tegenstrijdige lezingen van partijen kan de werkelijke gang van zaken in dezen niet door het college worden vastgesteld en is niet  komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot de informatieverstrekking over de uitslag van de PCR test een tuchtrechtelijk verwijt zou treffen. Voor zover beklaagde klaagster voorafgaand aan de PCR-test niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van een vals-negatieve testuitslag, is het college van oordeel dat de verantwoordelijkheid en de informatieplicht van een dierenarts niet zo ver gaat dat bij iedere test tevoren een voorbehoud aan de diereigenaar kenbaar dient te worden gemaakt met betrekking tot de (normaliter geringe) kans op een onjuist testresultaat.

Met betrekking tot de kat ‘D.’

3.7 In het veterinair tuchtrecht geld als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar  eigen handelen verantwoordelijk kan worden gehouden. Beklaagde heeft gesteld dat de administratieve gegevens van de kat “Dolly” op 21 december 2020 door een assistente aan de LID zijn doorgegeven en dat zij, beklaagde, daar niet bij betrokken is geweest en geen bemoeienis mee heeft gehad. Gelet hierop en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, gaat het college er vanuit dat beklaagde voor deze kwestie in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk kan worden gehouden. In repliek heeft klaagster verder nog een opmerking gemaakt over een vermeende foutief uitgevoerde Giardia-test op 20 oktober 2021. Echter is gebleken dat die Giardia-test op een andere praktijk is uitgevoerd en dat beklaagde hier niet bij betrokken is geweest, zodat zij ook hiervoor in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

3.8 Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

3.9 Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

wijst het wrakingsverzoek af;

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. A.C.M. van Heuven-van Kats, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.