ECLI:NL:TDIVTC:2023:12 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/102
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2023:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-04-2023 |
Datum publicatie: | 12-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 2021/102 |
Onderwerp: | Klachtambtenaarzaken |
Beslissingen: | Gegrond met boete |
Inhoudsindicatie: | Klachtambtenaarzaak tegen een dierenarts die het verwijt treft met betrekking tot het afleveren van antibiotica aan een veehouderij in strijd te hebben gehandeld met de wettelijke voorschriften en de zorgvuldige beroepsuitoefening. Volgt onvoorwaardelijke geldboete van € 1.500. |
De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweedelid, onderdeel b, van de Wet dieren,
hierna: de klachtambtenaar
tegen
Y, beklaagde.
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Er heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De gemachtigde van de klachtambtenaar, mr. L. Schleeper, is verschenen. Beklaagde was tezamen met zijn gemachtigde, mr. L.J.L. Heukels, aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 november 2019 met betrekking tot het afleveren van antibiotica aan een veehouderij in strijd heeft gehandeld met de vigerende wet- en regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 5.000.
3. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna worden ingegaan.
4. DE VOORGESCHIEDENIS
4.1. De onderhavige zaak vindt zijn oorsprong in een (strafrechtelijk) onderzoek van de NVWA naar het handelen in en afleveren van antimicrobiële diergeneesmiddelen aan een veehouderij met meerdere vestigingen. Beklaagde had destijds met één van de vestingen van deze veehouderij een zogenoemde ‘1-op-1-overeenkomst’ en was de vaste begeleidend dierenarts op dit bedrijf. Op 17 september 2019 heeft bij de veehouderij door de NVWA een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij een deel van de administratie in beslag is genomen en digitale bestanden veilig zijn gesteld. Uit de stukken is gebleken dat er ook andere dierenartsen van de praktijk van beklaagde op deze veehouderij kwamen. Op enig moment tijdens het onderzoek is een verdenking jegens beklaagde ontstaan met betrekking tot het in strijd met de wettelijke voorschriften leveren van antibiotica aan het bedrijf.
4.2. Op 18 november 2019 heeft bij de dierenartsenpraktijk van beklaagde een doorzoeking en inbeslagneming van administratieve gegevens plaatsgevonden. Daarbij zijn ook foto’s gemaakt van de inhoud van diverse gegevensdragers met onder meer Outlook-agenda’s en WhatsApp-berichten. De NVWA heeft tijdens het onderzoek de beschikking gekregen over visitebrieven, logboekformulieren, facturen, alsook over opgevraagde historische verkeersgegevens (zendmastgegevens) van de 06-nummers van beklaagde en een collega-dierenarts, teneinde de locatie van deze telefoons (op bepaalde data en tijdstippen) na te kunnen gaan.
4.3. Op basis van de verzamelde gegevens heeft de NVWA met betrekking tot de levering van antibiotica aan het bedrijf waar beklaagde de ‘1-op-1’-dierenarts was, geconcludeerd dat diverse visitebrieven valselijk waren opgemaakt en dat bij de levering van de in die visitebrieven vermelde antibiotica niet was voldaan aan de geldende voorwaarden, met name doordat er door beklaagde geen voorafgaand bedrijfsbezoek met een klinische inspectie van de te behandelen dieren en een diagnosestelling had plaatsgevonden. Daarbij is verwezen naar visitebrieven waarin koppelbehandelingen met de antibiotica Oxytetra HCl (REG NL 9617) dan wel Doxylin 50% WSP (REG NL 8753) zijn voorgeschreven op 24 oktober 2018, 24 januari 2019, 8 mei 2019, 5 juni 2019, 13 september 2019 en 11 oktober 2019.
4.4. Op 6 februari 2020 is beklaagde door de NVWA verhoord. Beklaagde heeft daarbij onder meer verklaard dat voorafgaand aan een koppelbehandeling op het bedrijf altijd een bedrijfsvisite werd afgelegd waarbij een klinische inspectie plaatsvond en een diagnose werd gesteld. Ook heeft hij verklaard dat op de in het geding zijnde visitebrieven zijn naam is vermeld omdat hij de 1-op-1-dierenarts van de veehouderij was, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat de betreffende bedrijfsvisites ook door hemzelf zijn afgelegd en dat de in de visitebrieven genoemde data en tijdstippen kunnen afwijken van de feitelijke bezoekdata en/of tijdstippen, omdat deze brieven niet altijd op de dag van het bezoek werden opgemaakt maar eerst nadien.
4.5. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten de onderhavige tuchtprocedure te starten. Gebleken is dat met betrekking tot hetzelfde onderliggende feitencomplex ook een strafrechtelijk traject is ingezet. Ter zitting is namens beklaagde verklaard dat in de strafrechtelijke procedure in maart 2023 een eerste (regie)zitting is geagendeerd.
5. DE BEOORDELING
5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de dieren in kwestie behoorde te betrachten dan wel of hij anderszins in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem als diergeneeskundige mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8:15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
5.2. Namens beklaagde is gesteld dat er nog diverse strafrechtelijke onderzoeken lopende zijn, waarvan de uitkomsten ook voor de onderhavige tuchtprocedure relevant zouden kunnen zijn. Om die reden heeft beklaagde het college verzocht de tuchtprocedure aan te houden totdat de resultaten van deze onderzoeken bekend zijn. Dienaangaande wordt overwogen dat op basis van de jurisprudentie bij een samenloop met andere rechtsgebieden (het strafrecht, het bestuursrecht), geen strijdigheid wordt aangenomen met het ‘ne bis in idem’, noch met het ‘una via’ beginsel. In eerdere uitspraken is overwogen dat een tuchtprocedure, anders dan een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure, niet als punitief van aard en niet als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het EVRM wordt gezien en dat het tuchtrecht, dat betrekking heeft op het individueel handelen van beroepsgenoten, een afzonderlijk en specifiek doel dient, te weten het bewaken, borgen en bevorderen van de goede en zorgvuldige beroepsuitoefening en het weren en beteugelen van misslagen daarin. Daarbij kunnen in een tuchtprocedure alle facetten die eigen zijn aan de uitoefening van het vak en het handelen als goed beroepsbeoefenaar aan de orde komen. Gelet op het voorgaande is het verzoek van beklaagde om aanhouding van de tuchtprocedure door het college afgewezen.
Algemeen
5.3. In het hierna volgende wordt voor wat betreft de voor de onderhavige zaak van belang zijnde wettelijke voorschriften verwezen naar artikelen zoals van toepassing in de hier in het geding zijnde periode.
5.4. In het licht van de resistentieproblematiek en het tegengaan van onnodig, overmatig en onverantwoord antibioticagebruik, hebben deze diergeneesmiddelen al geruime tijd de UDD-kanalisatiestatus (vgl. artikel 2.17 en artikel 10.5a van de Regeling diergeneesmiddelen). Hoofdregel is dat antibiotica slechts bij dieren mogen worden toegepast door de dierenarts zelf en dat dierhouders geen antibiotica op hun bedrijf voorradig mogen hebben.
5.5. Op deze hoofdregel zijn door de wetgever onder strikte voorwaarden uitzonderingen toegestaan. In afwijking van artikel 2.17 van de Regeling diergeneesmiddelen mogen op grond van artikel 2.18, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen juncto bijlage 1, vijfde lid, onderdeel k, van die regeling antibiotica onder verantwoordelijkheid van de dierenarts door de veehouder zelf worden toegepast en mag daartoe een beperkte voorraad antibiotica op het bedrijf aanwezig zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen. De wetgever heeft in dat verband vrij gedetailleerd en bindend vastgelegd waar dierenartsen tezamen met veehouders aan moeten voldoen.
5.6. Voor koppelbehandelingen geldt dat ze altijd vooraf worden gegaan door tenminste een bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren door de dierenarts, waarbij een diagnose met betrekking tot de waarschijnlijke bacteriële infectie wordt gesteld en vervolgens antibiotica kunnen worden geleverd voor een eenmalige behandeling (conform bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen).
5.7. Meer algemeen wordt overwogen dat in eerdere jurisprudentie meermaals is uitgedragen dat van de dierenarts wordt verwacht alleen dan tot de inzet van antibiotica te besluiten als daartoe een onderbouwde veterinaire noodzaak bestaat, gebaseerd op voorafgaande diagnostiek en blijkend uit een adequate en controleerbare verslaglegging. Vaste jurisprudentie is voorts dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen dient te geschieden in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling, die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat.
Inhoudelijk
5.8. De klachtambtenaar verwijt beklaagde dat ten aanzien van diverse koppelbehandelingen met antibiotica op de betreffende veehouderij geen voorafgaande bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren en een diagnosestelling door beklaagde heeft plaatsgevonden en dat daarmee niet is voldaan aan bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen. In dat kader heeft de klachtambtenaar zich op het standpunt gesteld dat er visitebrieven valselijk zijn opgemaakt. Verwezen is naar de volgende bevindingen uit het onderzoek van de NVWA :
1. Visitebrief 24 oktober 2018: Daarin wordt onder meer een koppelbehandeling met Oxytetra-HCl voorgeschreven waarbij de datum op de visitebrief niet overeenkomt met de datum op het logboekformulier (12 oktober 2018), de datum van registratie in de database ‘Infokalf’ (12 oktober 2018) en de data waarop de in de visitebrief vermelde antibiotica volgens de administratie van de veehouder aan de dieren zijn toegediend;
2. Visitebrief 24 januari 2019: Daarin wordt een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP voorgeschreven waarbij de datum van de visitebrief niet strookt met de data waarop het antibioticum volgens de administratie van de veehouder aan de runderen is toegediend (20 tot en met 23 januari 2019). Hiernaast heeft de NVWA op basis van de bestudering van WhatsApp-berichten geconcludeerd dat beklaagde zich op het tijdstip waarop de bedrijfsvisite blijkens de visitebrief zou hebben plaatsgevonden op ruim 100 kilometer afstand van de bedrijfslocatie van de veehouder bevond;
3. Visitebrief 8 mei 2019: Daarin wordt een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP voorgeschreven waarbij de datum van de visitebrief niet strookt met de datum op het logboekformulier (7 mei 2019) en de datum van registratie in de database ‘Infokalf’ (7 mei 2019);
4. Visitebrief 5 juni 2019: Daarin wordt een koppelbehandeling met Oxytetra-HCl voorgeschreven, terwijl uit WhatsApp-berichten en de Outlook-agenda is gebleken dat beklaagde op die dag op een congres in Düsseldorf was;
5. Visitebrief 13 september 2019: Daarin wordt een koppelbehandeling met Doxylin 50% WSP voorgeschreven, terwijl beklaagde blijkens de Outlook-agenda in een andere provincie was, zijn mobiele telefoon geen zendmasten in de buurt van de bedrijfslocatie van de veehouder heeft aangestraald en in de administratie van de veehouder in de periode van 9 september 2019 tot en met 17 september 2019 geen gebruik van Doxylin is vermeld;
6. Visitebrief 11 oktober 2019: Daarin wordt een koppelbehandeling met Oxytetra HCl voorgeschreven, terwijl de mobiele telefoon van beklaagde geen zendmasten in de buurt van de bedrijfslocatie van de veehouder heeft aangestraald en in de administratie van de veehouder rond die datum, 11 oktober 2019, geen gebruik van Oxytetra HCl is vermeld.
5.9. In de stukken en ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat visitebrieven door drukte soms achteraf – binnen vier weken na het bedrijfsbezoek –zijn opgesteld, waardoor data en tijdstippen niet altijd overeenkomen met het daadwerkelijke moment waarop de bedrijfsvisite had plaatsgevonden en dat er ook visitebrieven op zijn naam staan die betrekking hebben op bedrijfsvisites die door collega-dierenartsen zijn afgelegd. Verder stelt beklaagde dat de door de NVWA van de veehouder verkregen informatie onjuistheden kan bevatten en dat zendmastgegevens onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs kunnen dienen voor de conclusie dat hij of een van zijn collega’s voorafgaand aan de koppelbehandelingen geen bedrijfsvisite heeft afgelegd. Per saldo komt het verweer erop neer dat de bedoelde visitebrieven niet valselijk zijn opgemaakt omdat er voorafgaand aan het voorschrijven en leveren van antibiotica voor een koppelbehandeling bedrijfsvisites met een klinische inspectie en een diagnosestelling hebben plaatsgevonden, ook al gebeurde dat niet altijd door beklaagde zelf.
5.10. Het college kan niet anders dan concluderen dat de door de NVWA gesignaleerde discrepanties tussen de op de visitebrieven vermelde data en de data op logboekformulieren, de registratie van het antibioticagebruik in de database ‘Infokalf’ en de data in de administratie van de veehouder veel twijfels en vraagtekens oproepen. Dit geldt ook voor de via de zendmasten verkregen informatie over waar beklaagde op bepaalde data en tijdtippen verbleef, terwijl op visitebrieven die op die data betrekking hebben zijn naam wordt vermeld, waarmee wordt gesuggereerd dat beklaagde de dierenarts is geweest die het bedrijf op de betreffende dagen heeft bezocht. Het verweer dat beklaagde hierop heeft gevoerd is voor het college op geen enkele wijze verifieerbaar. Het valt ook niet goed in te zien waarom er visitebrieven niet op de dag van de bedrijfsvisite zelf, maar eerst weken nadien zijn opgemaakt en waarom, als juist zou zijn dat collega dierenartsen ter vervanging van beklaagde op bepaalde dagen de bedrijfsvisites hebben afgelegd, niet hun naam maar de naam van beklaagde op het visiteformulier is vermeld. Het enkele feit dat beklaagde de ‘1-op-1’ dierenarts van het bedrijf was vormt daarvoor voor het college geen toereikende motivering. Nu de toelichting die beklaagde heeft gegeven niet toetsbaar is, is niet vast te stellen of er voorafgaand aan het voorschrijven en leveren van de hier in het geding zijnde antibiotica voor koppelbehandelingen al dan niet is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Het college rekent dit beklaagde ernstig aan, nu moet worden geconcludeerd dat de oorzaak hiervan in belangrijke mate is gelegen in een incorrecte en incoherente wijze van administreren, waarvoor beklaagde naar het oordeel van het college verantwoordelijk kan worden gehouden. In die zin is in strijd met de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld en is de klacht gegrond. In het licht van de resistentieproblematiek heeft de wetgever uitdrukkelijk voorwaarden gesteld aan het gebruik van antibiotica en van de dierenarts wordt verwacht om in dat kader een adequate, correcte en transparante administratie te voeren, zodat het ook voor toezichthoudende instanties mogelijk is om te controleren of op de juiste wijze aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de inzet van antibiotica wordt voldaan, in dit geval met betrekking tot koppelbehandelingen. De nalatige werkwijze in dezen ondermijnt de kwaliteitsbewaking van de Nederlandse diergezondheidszorg, hetgeen door het college onverantwoordelijk en onacceptabel wordt bevonden en waarmee ook het vertrouwen in de beroepsgroep wordt geschaad. Na te melden maatregel acht het college passend en geboden.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond;
legt aan beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 1.500, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.