ECLI:NL:TDIVTC:2023:10 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/5

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:10
Datum uitspraak: 23-02-2023
Datum publicatie: 12-05-2023
Zaaknummer(s): 2022/5
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten aanzien van een hond op basis van onvoldoende onderzoek een verkeerde (waarschijnlijkheids)diagnose, een milttumor,  te hebben gesteld, ten onrechte een operatie te hebben uitgevoerd en tekort te zijn geschoten in de verleende nazorg. Klacht deels gegrond. Onvoldoende nazorg. Volgt waarschuwing.

X,        klaagster,

tegen

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweer. Ondanks verzoeken daartoe heeft klaagster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een akte van repliek in te dienen. Hierna is de schriftelijke fase gesloten en heeft op 24 november 2022 een hoorzitting plaatsgevonden. Alleen beklaagde is daarbij verschenen. Na de hoorzitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij ten aanzien van de hond van klaagster op basis van onvoldoende onderzoek een verkeerde diagnose heeft gesteld, ten onrechte een operatie heeft uitgevoerd en dat zij tekort is geschoten in de verleende nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Duitse Herder, geboren op 20 december 2013. 

3.2. Op 15 november 2021 heeft klaagster haar hond bij beklaagde aangeboden voor de jaarlijkse reguliere controle en vaccinaties. Tijdens het klinisch onderzoek bleek bij palpatie een dikte in de buik aanwezig van ongeveer 7 cm bij 7 cm. Beklaagde vermoedde dat er sprake was van een vergrote milt. Beklaagde heeft toegelicht dat zij heeft voorgesteld een echografisch onderzoek te verrichten, wat echter niet op de eigen praktijk kon plaatsvinden en dat klaagster dit niet wilde. Er is vervolgens afgesproken om een operatie uit te voeren.

3.3. Op 26 november 2021 heeft beklaagde de operatie uitgevoerd. Tijdens de operatie bleek dat de milt sterk vergroot was en dat het caudale deel omgeklapt in de buik lag en via verklevingen vastzat aan het meer craniaal gelegen deel. De milt is verwijderd en de hond is hierna naar de recoveryruimte gebracht. In het operatieverslag staat vermeld: “Indicatie: verdenking milttumor”, en “standaard milt verwijderd, geen bijzonderheden tijdens en na de operatie, milt lijkt ouderdoms hyperplasie met verkleving van de caudale pool”.

3.4. In de recoveryruimte is de hond volgens beklaagde door een assistente regelmatig geobserveerd en gecontroleerd. Omdat de hond niet goed wakker werd is er Antisedan toegediend. Blijkens de stukken is klaagster door beklaagde gebeld met de mededeling dat de operatie goed was verlopen, maar dat de hond nog niet volledig uit de narcose was ontwaakt en dat klaagster nog telefonisch zou vernemen wanneer ze de hond kon ophalen.

3.4. Beklaagde heeft gesteld dat haar assistente na ongeveer een uur hoorde dat de hond zwaarder, met een stridor, begon te ademen. De assistente heeft beklaagde hierover geïnformeerd en beklaagde is naar de recoveryruimte gekomen. Vrijwel direct na binnenkomst en nog voordat beklaagde daadwerkelijk onderzoek heeft kunnen verrichten, is de hond overleden. Beklaagde heeft klaagster hierover telefonisch geïnformeerd. Klaagster heeft de hond van de praktijk opgehaald en met beklaagde over het gebeurde gesproken. Er is tussen partijen vervolgens gecorrespondeerd over de kosten van de operatie, die niet in rekening zijn gebracht, en over een vergoeding van andere, met de crematie verband houdende kosten.

3.5. Klaagster is hierna de onderhavige tuchtprocedure gestart, stellende dat beklaagde tekort is geschoten in de verleende veterinaire zorg aan de hond, waardoor het dier is overleden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college stelt in dit verband allereerst vast dat er geen sectie op het stoffelijk overschot van de hond is verricht. Beklaagde heeft gesteld dat zij dit wel heeft voorgesteld, maar dat klaagster hier vanaf heeft gezien. Hierdoor is ongewis gebleven wat de precieze oorzaak van het overlijden van de hond is geweest.

5.2. Op 15 november 2021 is de hond bij beklaagde aangeboden voor een reguliere jaarlijkse controle. Blijkens de patiëntenkaart bleek uit de anamnese dat de hond regelmatig hijgde en zijn voer niet in één keer, maar in fases opat. Bij de door beklaagde uitgevoerde palpatie van het abdomen was een forse dikte voelbaar. Beklaagde heeft in haar verweer toegelicht dat zij de buikpalpatie goed heeft kunnen uitvoeren bij de op de onderzoekstafel staande hond en dat de dikte zich gezien de locatie en ligging in de milt bevond. Op grond hiervan acht het college begrijpelijk en verdedigbaar dat beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose dacht aan een vergrote milt, die tumoreus kon zijn -met het gevaar op bloeding- en waarbij alsdan een chirurgische verwijdering geïndiceerd zou zijn.

5.3. Om haar waarschijnlijkheidsdiagnose, een milttumor, bevestigd te krijgen, had een echografisch onderzoek van het abdomen naar het oordeel van het college als tussenstap de voorkeur gehad. Beklaagde heeft gesteld dat zij haar waarschijnlijkheidsdiagnose en verdere onderzoeksmogelijkheden met klaagster heeft besproken en dat is voorgesteld om een echo van de buik te laten maken, waarvoor de hond echter moest worden doorverwezen naar een andere praktijk en dat klaagster dit niet wilde. Klaagster heeft dit niet of onvoldoende bestreden.

5.4. Ervan uitgaande dat klaagster geen echografisch onderzoek elders wilde laten uitvoeren, is naar het oordeel van het college tuchtrechtelijk niet verwijtbaar geweest dat beklaagde, mede gelet op de forse omvang van de gevoelde massa in de buik, het voorstel heeft gedaan en is overgegaan tot een buikoperatie c.q. proeflaparotomie, om een definitieve diagnose te kunnen stellen en de milt zonodig te verwijderen. Daaraan kan niet afdoen dat na het openen van de buik weliswaar sprake bleek van een sterk vergrote milt, maar niet van een tumor. Beklaagde heeft vastgesteld dat er sprake was van (ouderdoms)hyperplasie, waarbij het caudale deel van de milt omgeklapt was en via verklevingen vast zat aan het meer craniaal gelegen deel. De milt is verwijderd en niet gebleken is dat er door beklaagde met betrekking tot de technische uitvoering van de operatie foutief is gehandeld.

5.5. Het college is wél van oordeel dat beklaagde tekort is geschoten in de nazorg. Beklaagde heeft gesteld dat de hond na de operatie naar de recoveryruimte is gebracht, waar hij door een assistente regelmatig is gecontroleerd voor wat betreft de narcosediepte, lichaamstemperatuur en de slijmvliezen, en waarbij geen afwijkingen zijn vastgesteld. Verslaglegging of hokkaarten waaruit dit blijkt zijn overigens niet in het geding gebracht. Omdat de hond niet wakker werd is, naar beklaagde ter zitting heeft verklaard, twee keer Antisedan toegediend. Desondanks is de hond niet wakker geworden. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat de hond tijdens de operatie aan een infuus heeft gelegen, dat echter direct na de operatie is verwijderd. Naar het oordeel van het college valt niet goed in te zien waarom de hond, na de ingrijpende buikoperatie, ter stabilisatie niet ook in de recoveryruimte aan een (waak)infuus is gehouden. Ter zitting heeft beklaagde voorts verklaard dat zij bij de hond tijdens de recovery maar één keer de polsslag heeft gecontroleerd. Gelet op het feit dat de hond ondanks de toediening van Antisedan niet uit de narcose geraakte, had een frequentere controle door beklaagde zelf in de rede gelegen. Als er tijdens de recovery complicaties optreden, zoals in dit geval in de vorm van het niet uit de narcose geraken van de hond, is het aan de verantwoordelijk dierenarts de regie over de nazorg te houden en had beklaagde naar het oordeel van het college zelf frequenter klinische controles moeten verrichten en met name de polsslag regelmatig dienen te beoordelen, hetgeen onvoldoende is gebeurd. In zoverre is beklaagde naar het oordeel van het college tekort geschoten in de verleende nazorg. Daaraan doet niet af dat niet duidelijk is geworden wat de precieze oorzaak van het overlijden van de hond is geweest. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als onder 5.5 beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.G. Neuteboom, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.