ECLI:NL:TDIVTC:2023:1 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/115

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:1
Datum uitspraak: 26-01-2023
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/115
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat de kat van klager, die een pijnlijke rechter achterpoot had, in de spoedkliniek waar beklaagde werkzaam is, heeft verbleven zonder dat er gedegen onderzoek is verricht en/of pijnmedicatie is toegediend, waardoor de kat niet de benodigde veterinaire zorg heeft gekregen en onnodig lang pijn heeft geleden. Ongegrond.

X,        klager,      

tegen:

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat de kat van klager, die een pijnlijke rechter achterpoot had, in de spoedkliniek waar beklaagde werkzaam is, heeft verbleven zonder dat er gedegen onderzoek is verricht en/of pijnmedicatie is toegediend, waardoor de kat niet de benodigde veterinaire zorg heeft gekregen en onnodig lang pijn heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europese korthaar, geboren op 5 augustus 2007.

3.2. Uit de stukken leidt het college af dat de kat, die veel buiten verbleef en met andere katten vocht, sinds 2 augustus 2021 een kreupele rechter achterpoot had. In verband hiermee is door klager op advies van de eigen dierenarts Loxicom (een NSAID) aan de kat  toegediend. Op 4 augustus 2021 is dat twee keer gebeurd en op 5 augustus 2021 in de ochtend nog een keer.

3.3. Op 5 augustus 2021 heeft klager, nadat hem was gebleken dat het op die dag te laat was om nog de eigen dierenarts te consulteren, de kat omstreeks 18.00 uur aangeboden bij de spoedkliniek van de faculteit Diergeneeskunde, waar beklaagde op dat moment als spoeddierenarts dienst had. Klager stelt dat de kat zich sinds die middag afwijkend gedroeg en hevige pijn leek te hebben, zonder verklaarbare oorzaak. De kat had zich thuis onder struiken verstopt, was onbenaderbaar, vertoonde pijn bij aanraking en kon volgens de verklaring van klager ter zitting slechts met handschoenen aan worden opgepakt en in de transportmand worden geplaatst.

3.4. Op de spoedkliniek is door medewerkers een anamnese afgenomen en klager heeft toegelicht wat hij bij zijn kat die middag had geconstateerd. Er is door de betrokken coassistenten geïnformeerd naar de aard van de klachten, het algemeen functioneren van de kat (eten, drinken, urineren en ontlasten) en eventueel toegediende medicatie. Het uitvoeren van een algemeen klinisch onderzoek was voor hen niet mogelijk omdat de kat bij aanraking erg agressief reageerde. Dit is met beklaagde als spoeddierenarts besproken en zij heeft getracht om de kat klinisch te onderzoeken. Volgens beklaagde zat de kat alert en rustig in de transportmand, maar werd hij bij aanraking onmiddellijk agressief. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij nog heeft gepoogd bij de kat het hart en de longen met een stethoscoop te beluisteren, maar dat dit vanwege het agressieve gedrag van de kat niet lukte. Beklaagde heeft de kat vervolgens op afstand geobserveerd voor een algemene indruk en meer specifiek voor de beoordeling van de ademhaling. In het verslag van het poliklinisch consult staat onder ‘lichamelijk onderzoek’ vermeld: “AI: alerte en rustige kat, kreunt/miauwt wanneer hij zichzelf verplaatst in het mandje. BCS 5/9 36/min, cost-abdominaal, regelmatig, voldoende diep. Elmo wordt onmiddellijk agressief en kan niet verder worden onderzocht”.

3.5. Beklaagde concludeerde dat de kat niet in een levensbedreigende situatie verkeerde. Een nader röntgenologisch onderzoek werd geïndiceerd geacht, welk onderzoek echter niet zonder voorafgaande sedatie kon worden uitgevoerd. Aangezien hiermee de nodige tijd gemoeid zou gaan en er op dat moment sprake was van een grote toeloop van binnenkomende (spoed)patiënten, is aan klager medegedeeld dat het nader onderzoek eerst op een later tijdstip in de avond zou kunnen worden uitgevoerd. Klager heeft hiermee ingestemd en heeft de kat op de kliniek achtergelaten en is huiswaarts gekeerd. De kat heeft die avond in afwachting van het onderzoek in een kooi in de opnameruimte van de kliniek verbleven.

3.6. Omstreeks 23.00 uur heeft klager telefonisch bij de kliniek geïnformeerd naar de stand van zaken en werd hem verteld dat het vanwege drukte nog enige tijd kon duren voordat het nadere (röntgen)onderzoek zou kunnen worden uitgevoerd. Aan klager is vervolgens ook voorgelegd om de kat op te komen halen en het röntgenologisch onderzoek de volgende dag door de eigen dierenarts te laten uitvoeren. Klager heeft hiermee ingestemd.

3.7. De volgende dag, op 6 augustus 2021, is klager met de kat op consult geweest bij zijn  eigen dierenarts, die de kat onder sedatie heeft onderzocht en die aan de hand van gemaakte röntgenfoto’s van de betreffende poot concludeerde dat er inwendig geen afwijkingen waren, dat er wel sprake was van enkele wondjes op de huid ter hoogte van de knie en hak van de rechter achterpoot en dat de nagel van de vijfde teen van de linker achterpoot was afgescheurd. Aan de kat is een injectie met Loxicom (een NSAID) toegediend en klager is de volgende dag weer begonnen met de dagelijkse toediening van Loxicom in tabletvorm. Volgens de verklaring van klager ter zitting heeft het genezingsproces nog enige tijd in beslag genomen.

3.8. Klager is de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagde gestart, stellende dat aan de kat tijdens het verblijf op de kliniek in de avond van 5 augustus 2021 niet de benodigde veterinaire zorg is verleend, in die zin dat het klinisch onderzoek te beperkt is geweest en dat geen althans niet tijdig pijnstillende medicatie is toegediend.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of deze in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoten zijn opgetreden.

5.2. Klager heeft zich in de vroege avond van 5 augustus 2021 met de kat gemeld op de spoedkliniek van de faculteit Diergeneeskunde, omdat de kat sinds die middag afwijkend gedrag vertoonde (zoals hiervoor onder 3.3 beschreven) en volgens klager hevige pijn leek te hebben aan zijn rechter achterpoot, zonder aanwijsbare oorzaak. Bij de intake is door een paraveterinair in het kader van het triage-systeem een eerste inschatting van de ernst en eventuele spoedeisendheid van de klachten gemaakt en er is door coassistenten een anamnese afgenomen. Lichamelijk onderzoek bleek voor hen niet mogelijk in verband met de agressieve reactie daarop van de kat. Beklaagde is hierover geïnformeerd en heeft hierna vergeefs getracht, naar zij stelt onder andere met een stethoscoop, bij de kat een klinisch onderzoek uit te voeren. De kat reageerde erg agressief en beklaagde vond het te risicovol en niet verantwoord om op dat moment haar pogingen om de kat klinisch te onderzoeken voort te zetten, reden waarom zij voor een observatie op afstand heeft gekozen..

5.3. Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat er door beklaagde geen volledig algemeen klinisch onderzoek (ademhaling, polsfrequentie, slijmvliezen, lymfeklieren, turgor) is uitgevoerd, ziet het college in de specifieke omstandigheden van het geval onvoldoende aanleiding om dit tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Vast staat dat de kat agressief op aanraking reageerde en niet zonder sedatie kon worden onderzocht. Beklaagde heeft voldoende beargumenteerd waarom zij in die gegeven situatie heeft gekozen voor een observatie op afstand, met name gericht op het signaleren van eventuele afwijkingen met betrekking tot het respiratoir stelsel (afwijkende ademhaling) en de bloedcirculatie (shockverschijnselen als sufheid). Beklaagde heeft verder gesteld dat zij de kat ook nog enkele stappen heeft zien lopen toen hij vanuit de transportmand in de opnamekooi moest worden overgeplaatst en dat er toen geen (open) fractuur of letsel te zien was dat onmiddellijke interventie vereiste. Het college trekt niet in twijfel  dat beklaagde op basis van de via de anamnese verkregen informatie in combinatie met haar observatie van het gedrag van de kat, de door haar geconstateerde regelmatige ademhaling en algemene indruk van de kat (alert, geen shockverschijnselen) heeft kunnen concluderen dat de kat niet in een levensbedreigende noodsituatie verkeerde. Hiervan uitgaande volgt het college beklaagde tevens in haar conclusie dat het door haar voorgestane nader (röntgenologisch) onderzoek kon worden uitgesteld tot een later tijdstip in de avond, zodra daartoe gelegenheid zou zijn.

5.4. In afwachting van het te verrichten nader onderzoek heeft de kat enkele uren in een kooi in de opnameruimte verbleven. Beklaagde heeft toegelicht dat paraveterinairen verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de opgenomen dieren, die regelmatig worden geobserveerd en waarbij zonodig de dienstdoende spoeddierenarts wordt geraadpleegd, zoals over de eventuele inzet van pijnmedicatie. Beklaagde heeft voldoende onderbouwd waarom er niet direct voor aanvullende pijnmedicatie is gekozen, te weten omdat klager de kat in de ochtend nog Loxicom (meloxicam) had toegediend, welke medicatie ongeveer 24 uur effectief werkzaam is.  Bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college er verder vanuit dat de kat in de opnameruimte bij controles door de paraveterinairen steeds stabiel is gebleken.Hiernaast is, ter overbrugging van de nacht, aan de kat intramusculair 0,1 ml Insistor (methadon) toegediend, hoewel partijen verschillende lezingen hebben gegeven over het tijdstip waarop dit is gebeurd. Klager stelt dat hij er, op basis van de informatie op de hem bij het ophalen van de kat verstrekte factuur, vanuit is gegaan dat dit kort voor het daarop vermelde tijdstip van 23:29 uur is gebeurd. Beklaagde heeft ter zitting echter verklaard dat die medicatie veel eerder is toegediend, in haar beleving tussen 20:00 uur en 20:30 uur, en dat het op de factuur vermelde tijdstip enkel ziet op het moment waarop de factuur is opgemaakt. Beklaagde heeft er verder op gewezen dat de eigen dierenarts die de kat de volgende dag heeft onderzocht, behoudens Loxicom, geen aanvullende pijnmedicatie in de vorm van bijvoorbeeld opiaten heeft voorgeschreven. Op grond van het voorgaande en gelet op de betwisting daarvan door beklaagde, is voor het college niet komen vast te staan dat de kat gedurende de opname geen adequate of onvoldoende pijnstilling heeft gehad en onnodig pijn heeft geleden.

5.5. Omdat er omstreeks 23.00 uur nog geen vervolgonderzoek had plaatsgevonden en er vanwege drukte aan klager is gemeld dat dit nog enige tijd zou kunnen duren, heeft klager in samenspraak besloten om de kat weer op te halen en de volgende dag zijn eigen dierenarts te consulteren. Voorstelbaar is dat het voor klager teleurstellend is geweest dat de kat op de kliniek niet eerder en eerst in de nacht nader kon worden onderzocht. Er kunnen zich echter, zeker op een spoedkliniek, altijd onvoorziene omstandigheden voordoen, zoals in dit geval een grote toestroom van binnenkomende patiënten, waarbij begrijpelijkerwijs voorrang wordt gegeven aan dieren die spoedeisende zorg behoeven. Met betrekking tot de kat van klager is, ondanks dat alleen een visuele beoordeling op afstand heeft plaatsgevonden, voldoende komen vast te staan dat de kat niet in een levensbedreigende situatie verkeerde en dat er om die reden die avond eerst aan andere (spoed)patiënten voorrang is gegeven.

5.6. Alles overziend wordt onvoldoende aanleiding gezien om te oordelen dat beklaagde met betrekking tot de aan de kat verleende zorg tijdens zijn verblijf op de kliniek nalatig handelen kan worden verweten dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. Dit betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.G. Tillema, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.