ECLI:NL:TAHVD:2023:9 Hof van Discipline 's Gravenhage 210356

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:9
Datum uitspraak: 13-01-2023
Datum publicatie: 25-01-2023
Zaaknummer(s): 210356
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Kwaliteit van de dienstverlening. Verkorte bekrachtiging raadsbeslissing. Ongegrond.

Beslissing van 13 januari 2023

in de zaak 210356

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 8 november 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-148/AL/NN). In deze beslissing is de klacht van klaagster ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder [ECLI:NL:TADRARL:2021:248] op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 1 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

​​​​​​​2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

- de stukken van de raad;

- het verweerschrift van verweerder;

- nadere stukken van klaagster.

​​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 31 oktober 2022, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.  

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 In 2016 is klaagster ziek geworden. Zij was toen manager bij een hotel dat in eigendom was van de heer S. Haar re-integratie is problematisch verlopen. Klaagster heeft contact gezocht over deze situatie met verweerder, die in 2012 als curator betrokken was geweest bij het faillissement en de doorstart van het hotel.

3.3 In 2017 was er sprake van een loonachterstand. Klaagster werd daarin aanvankelijk bijgestaan door haar rechtsbijstandsverzekeraar. Deze heeft verweerder ingeschakeld om klaagsters werkgever te dwingen tot loonbetaling en toelating van klaagster tot re-integratie. De opdrachtverlening en -bevestiging verliepen via de rechtsbijstandsverzekeraar. De namens klaagster ingestelde loonvordering werd door haar werkgever voldaan. Klaagster heeft vanaf 12 juni 2017 haar werkzaamheden bij het hotel weer volledig kunnen hervatten.  

3.4 In juni 2018 heeft klaagster opnieuw contact gezocht met verweerder, met het verzoek haar belangen in het arbeidsconflict met haar werkgever te behartigen. Klaagster had achterstallig loon en wenste vergoeding van gemaakte overuren. Daarnaast had zij te maken met een ziekmakende werksituatie. Aanvankelijk is tijdens een bespreking op 19 juli 2018 overeenstemming bereikt met de werkgever, de heer S. over een schikking, maar klaagster is daarop terug gekomen. In september 2018 heeft verweerder opnieuw overeenstemming met de werkgever bereikt over een schikkingsvoorstel. Dat is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Daarbij heeft verweerder tevens een borgstelling in privé van de werkgever weten te bedingen. De heer S. is de afspraken aanvankelijk niet nagekomen, maar heeft uiteindelijk betaald.

3.5 Sinds april 2019 verricht verweerder werkzaamheden voor de heer S.

3.6 Klaagster heeft in november 2019 een klacht tegen verweerder ingediend bij zijn kantoor. Deze interne klachtenprocedure heeft niet tot een oplossing geleid.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) geen opdrachtbevestiging aan klaagster te sturen voor de werkzaamheden die hij vanaf juni 2018 voor klaagster heeft verricht. Het kostenaspect is door verweerder niet voldoende met klaagster doorgesproken;

b) de belangen van klaagster onvoldoende te behartigen en niet partijdig te zijn. Hij heeft haar niet beschermd tegen de ziekmakende situatie op de werkvloer. Die problemen hadden moeten worden opgelost. Daarentegen werd er toegewerkt naar een einde van haar dienstverband. Dat verweerder niet partijdig was is wel gebleken uit het feit dat verweerder werkzaamheden voor de heer S. is gaan verrichten toen klaagsters klacht nog in behandeling was bij het kantoor van verweerder;

c) er niet voor te zorgen dat de horecavergunning van hotel niet langer op de naam van klaagster stond. Uiteindelijk heeft verweerder klaagster gevraagd de uitschrijving zelf te regelen. Daardoor moest het hotel sluiten. Ook hieruit blijkt dat verweerder klaagsters belangen onvoldoende behartigd heeft;

d) de afspraken die geleid hebben tot de vaststellingsovereenkomst niet voorafgaand voor klaagster op papier te zetten. Nadat klaagster in juli 2018 het schikkingsvoorstel alsnog had afgewezen, is verweerder opnieuw met de werkgever gaan onderhandelen zonder klaagster inzicht te geven wie welk voorstel heeft gedaan;

e) onvoldoende deskundig te zijn op het gebied van het arbeidsrecht. Een deskundig advocaat zou er alles aan gedaan hebben om de positie van de kwetsbare werknemer te beschermen. Alle stukken, zoals een deskundigenoordeel waren daarvoor aanwezig. Verweerder heeft daar geen gebruik van gemaakt. Klaagster heeft haar eigen belangen moeten behartigen.

5 BEOORDELING

            ​​​​​​

5.1 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 bekrachtigt de beslissing van 8 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-148/AL/NN.

Deze beslissing is gewezen door mr. A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering, J.W.M. Tromp, E.L. Pasma en F.C. van der Jagt-Vink , in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 13 januari 2023 .