ECLI:NL:TAHVD:2023:87 Hof van Discipline 's Gravenhage 220040

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:87
Datum uitspraak: 19-06-2023
Datum publicatie: 26-06-2023
Zaaknummer(s): 220040
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van een wederpartij ongegrond. Bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Beslissing van 19 juni 2023

in de zaak 220040

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 3 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) in de zaak met nummer 21-373/DH/RO. De raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:3 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van de raad is op 28 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift.

  ​​​​​​

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 april 2023. Daar zijn verschenen namens klaagster mw. J. (oud-secretaris en nu gemachtigd voor klaagster) en mw. B. (gemachtigd voor klaagster) met hun gemachtigde m r. T., alsmede verweerster met haar kantoorgenoot mr. L. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast:

3.2 Klaagster is een rasvereniging die de belangen behartigt van een aantal Japanse hondenrassen. (Een bestuurslid van) klaagster heeft bij de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland (hierna: de Raad van Beheer) melding gemaakt van een overtreding van het fokreglement door een bij de vereniging aangesloten fokker van Japanse rashonden (hierna de fokker).

 
3.3 Bij brief van 15 oktober 2019 heeft de Raad van Beheer de fokker laten weten dat tegen hem een klacht zal worden ingediend. Het klaagschrift van 15 oktober 2019 vormt onderdeel van het klachtdossier. In de procedure die volgde bij het Tuchtcollege voor de Kynologie (hierna: het Tuchtcollege) is de fokker bijgestaan door verweerster. 


3.4 Op 18 oktober 2019 heeft klaagster de in 3.2 bedoelde melding schriftelijk in een verklaring met bijlagen aan de Raad van Beheer bevestigd.

 
3. 5 Bij brief van 26 mei 2020 is de fokker opgeroepen voor een zitting bij het Tuchtcollege op 11 juni 2020.


3.6 Op 10 juni 2020 heeft de Raad van Beheer verweerster de verklaring van klaagster van 18 oktober 2019 toegestuurd. 


3.7 Op 11 juni 2020 heeft het Tuchtcollege beslist op de klacht van de Raad van Beheer. De klacht bestond uit drie verwijten. Ten aanzien van het eerste verwijt is de fokker ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van de andere twee verwijten is de fokker vrijgesproken. Het Tuchtcollege heeft in de beslissing onder meer het volgende overwogen:
(…) Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van beklaagde adviseert het Tuchtcollege op basis van artikel VI.53 aan de Raad van Beheer om deze uitspraak niet te publiceren.
Ter zitting heeft de Raad van Beheer gevraagd of het Tuchtcollege zich wil uitlaten over het verzoek van de secretaris van de rasvereniging om de uitspraak in deze zaak als belanghebbende toegezonden te krijgen (…). Het Tuchtcollege besluit dat (…) de rasvereniging geen klager is als bedoeld in het Kynologisch Reglement, er geen andere aanleiding is om de rasvereniging in deze als belanghebbende aan te merken (…) het Tuchtcollege de uitspraak niet aan de rasvereniging zal
toesturen.” 


3.8    Bij brief van 2 september 2020 heeft verweerster klaagster namens de fokker en zijn bedrijf aansprakelijk gesteld voor schade die het gevolg is van “de ten onrechte door uw vereniging vanuit uw bestuur geïnitieerde dan wel door uw bestuur ondersteunde ten onrechte aan cliënte opgelegde sancties en tegen cliënte genomen maatregelen”. Verweerster heeft klaagster ook aansprakelijk gesteld voor “het schenden van de privacy (op grond van de AVG) door het bij naam en toenaam delen van privacygevoelige informatie met derden met betrekking tot cliënt”. In de vijf pagina’s tellende brief heeft verweerster de schadevordering van ruim € 66.000,- onderbouwd. Verweerster heeft in de brief over de uitspraak van het Tuchtcollege van 11 juni 2020 onder meer het volgende geschreven: “Conclusie is: cliënte treft geen enkele blaam.” 


3.9    Op 1 oktober 2020 om 13.23 uur heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster geschreven dat hij op 8 en 11 september 2020 heeft verzocht om onder meer toezending van de uitspraak van 11 juni 2020. Hij heeft vervolgens het volgende geschreven:

Op 17 september jl. hebt u mij benaderd (…) Het toezenden van de uitspraak van het Tuchtcollege was volgens u wel een probleem.

U stelde voor dat u mij de uitspraak van het Tuchtcollege vertrouwelijk toe kon sturen op voorwaarde dat ik deze niet met cliënt zou delen c.q. bespreken. Dat heb ik geweigerd. Voorts stelde u voor dat u mij de uitspraak van het Tuchtcollege toe kon sturen waarbij u delen van deze uitspraak af zou lakken. Ook dit voorstel heb ik geweigerd, onder meer verwijzend naar het equality of arms beginsel. U gaf daarna aan zich te willen beraden.

De gemachtigde verzoekt vervolgens opnieuw om toezending van de ongecensureerde uitspraak. 


3.10    Op 1 oktober 2020 om 18.31 uur heeft verweerster aan de gemachtigde van klaagster de “gekuiste” uitspraak van het tuchtcollege toegestuurd, dat wil zeggen dat verweerster delen van de beslissing heeft weggelakt.

 
3.11    Op 15 oktober 2020 heeft verweerster nog aan de gemachtigde van klaagster het volgende geschreven:
Zoals ik u reeds telefonisch mededeelde op 7 oktober jl. is cliënte bereid u en uw cliënte (dat wil zeggen: de huidige officiële bestuursleden van uw cliënte) de uitspraak van het Tuchtcollege integraal te doen toekomen. Wat mijn cliënte daarbij begrijpelijkerwijs wel als voorwaarde stelt is dat van de uitspraak en de inhoud daarvan alleen door u en uw cliënte in de personen van de huidige officiële bestuursleden kennis wordt genomen. Die uitspraak en haar inhoud mogen op geen enkele wijze met anderen worden gedeeld. Indien uw cliënte de overeen te komen geheimhouding onverhoopt mocht schenden, houd ik haar daarvoor aansprakelijk en schadeplichtig. Ook het Tuchtcollege heeft de wens van cliënte om de uitspraak niet te publiceren, zulks vanwege privacyaspecten, gehonoreerd. U hebt mij hieromtrent nog niet geantwoord. Indien uw cliënte niet met het voornoemde instemt behoud ik mij het recht voor dit bericht aan u in rechte naar voren te brengen. (…)

4 DE KLACHT

4.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij meerdere malen gedragsregels 6 lid 1 en 8 heeft overschreden. Verweerster heeft meerdere malen informatie naar voren gebracht waarvan zij de onjuistheid kende en zij heeft hiermee de belangen van klaagster geschaad. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster het volgende, voor zover in hoger beroep nog van belang:

a)      verweerster heeft geweigerd om aan klaagster de ongekuiste versie van de uitspraak te verstrekken.

b)      verweerster heeft in de brief van 2 september 2020 ten onrechte gesteld dat haar cliënt geen enkele blaam treft. 

c)       (…)

d)      (…) 

e)      (…) 
 

5 BEOORDELING

5.1       De beroepsgrond die klaagster heeft aangevoerd tegen de vaststelling van de feiten behoeft geen behandeling meer, omdat het hof hiervoor zelfstandig de feiten heeft vastgesteld.

5.2   De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) overwogen dat verweerster niet onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld door voorwaarden te stellen aan het ter hand stellen van de uitspraak van het Tuchtcollege. Dat was ter bescherming van het belang van haar client. De raad heeft daarbij in aanmerking gekomen dat klaagster niet als belanghebbende werd beschouwd door het Tuchtcollege. Door verweerster is voldoende tegemoet gekomen aan de belangen van klaagster om kennis te nemen van de integrale uitspraak en zich een oordeel te vormen over de gegrondheid van de schadevordering.

5.3  Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat de door verweerster gekozen bewoordingen dat haar client geen blaam treft, geen juridische kwalificatie behelst. De interpretatie van de uitspraak in alledaagse bewoordingen is weliswaar minder precies dan begrippen “vrijspraak” en “ontslag van rechtsvervolging” maar niet onwaarachtig of feitelijk onjuist.

5.4       Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

5.5       Het hof voegt hier met betrekking tot klachtonderdeel a) nog aan toe dat ter zitting van het hof niet duidelijk is geworden waarom klaagster niet is ingegaan op het voorstel van verweerster om de uitspraak van het Tuchtcollege integraal ter beschikking te stellen onder de voorwaarde dat klaagster de inhoud daarvan vertrouwelijk zou behandelen. Voor zover klaagster al in de veronderstelling verkeerde, dat deze voorwaarde mede inhield dat klaagster in een procedure bij de civiele rechter geen beroep op de uitspraak zou mogen doen, had zij dat al dan niet via haar gemachtigde eenvoudig bij verweerster kunnen verifiëren. Gelet op het advies van het Tuchtcollege (zie hiervoor bij 3.7) is het hof met de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster een ‘gekuiste’ uitspraak te verstrekken waarin onderdelen waren weggelakt.

5.6       Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-      bekrachtigt de beslissing van 3 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag in de zaak met nummer 21-373/DH/RO.

Deze beslissing is gewezen door  m r. J. Blokland , voorzitter, mrs. H. Lagas, J.C.A.T. Frima,

G.J.K. Elsen en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 19 juni 2023 .