ECLI:NL:TAHVD:2023:76 Hof van Discipline 's Gravenhage 220004

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:76
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 07-06-2023
Zaaknummer(s): 220004
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Klacht tegen advocaat wederpartij deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Beslissing van 15 mei 2023

in de zaak 220004

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. A.L.M. van Rooij, advocaat te Eindhoven

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) in de zaak met nummer 21-575/DB/OB. De raad heeft klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen b) en c) ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:198 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 5 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift;

-    de brief van klager van 21 februari 2022.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 maart 2023. Daar zijn S.W. namens klager en verweerder met zijn gemachtigde mr. A.L.M. Van Rooij verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld. Hetgeen door klager in hoger beroep is aangevoerd is voor het hof geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. Het gaat om de volgende feiten.

3.2     Verweerder treedt in een vermogensrechtelijk geschil op voor een wederpartij van klager. Het geschil heeft betrekking op de vertraging in de levering van de door de cliënte van verweerder gekochte tokens van een (inmiddels ontbonden) vennootschap, verder te noemen de vennootschap. Klager was directeur van de vennootschap.

3.3     Verweerder heeft bij brief van 14 mei 2020 aan de advocaten van klager namens zijn cliënte een juridische analyse gegeven ter zake van de door de vennootschap niet nagekomen koopovereenkomst van de tokens. Verweerder stelde dat zijn cliënte als gevolg van het handelen van de vennootschap schade had geleden en stelde bij het uitblijven van een bevredigende reactie voor 1 juni 2020 juridische maatregelen in het vooruitzicht.

4 KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a)      Verweerder heeft gehandeld in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft);

b)      Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden uit art 10a Advocatenwet;

c)      Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan (de beraming van) afpersing;

5 BEOORDELING

5.1     Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Kern van de klacht van klager - en van al hetgeen door en namens hem in hoger beroep is aangevoerd -  is dat klager meent, dat de contactpersoon van verweerder niet bevoegd zou zijn om de vennootschappen te vertegenwoordigen waarvoor verweerder optreedt. Klager miskent daarbij dat het niet de taak van de tuchtrechter is om dat te onderzoeken. Het toezicht op naleving van de Wwtf wordt uitgeoefend door de deken, zoals ook de raad heeft overwogen. Klager heeft zijn beroep op de kernwaarden van artikel 10a Advocatenwet ook in hoger beroep niet concreet onderbouwd. Met de raad is het hof voorts van oordeel dat de brief van verweerder van 14 mei 2020 een nette en zakelijke juridische standpuntbepaling is. De uitlatingen die klager blijkens de door zijn gemachtigde bij het hof gegeven toelichting als afpersing beschouwt, zijn niet van verweerder afkomstig. Het hof sluit zich dan ook aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-      bekrachtigt de beslissing van 6 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch in de zaak met nummer 21-575/DB/OB.

Deze beslissing is gewezen door  m r. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. V. Wolting en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 15 mei 2023 .