ECLI:NL:TAHVD:2023:48 Hof van Discipline 's Gravenhage 220072 220073

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:48
Datum uitspraak: 27-03-2023
Datum publicatie: 25-05-2023
Zaaknummer(s):
  • 220072
  • 220073
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster ontvankelijk in haar beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de raad van klachtonderdeel i), nu het verzet van klaagster tegen de voorzittersbeslissing op dit klachtonderdeel gegrond is verklaard. Het hof is van oordeel dat de gronden die namens klaagster zijn aangevoerd ten aanzien van de overige klachtonderdelen onvoldoende reden vormen om het appelverbod te doorbreken. Van een ondeugdelijke voorzittersbeslissing is het hof niet gebleken, noch dat sprake zou zijn van een door de gemachtigde van klaagster genoemde ‘geldigheidstermijn’ van 30 dagen. Dat klager het niet met de beslissing van de raad eens is, en dat de raad vermeend zou zijn tekortgeschoten in de motivering van de beslissing en in de feiten- en klachtomschrijving, betekent niet dat daarmee fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.  Voor zover het beroep is gericht tegen de beoordeling door de raad van klachtonderdeel i), ten aanzien waarvan het verzet wel gegrond is verklaard en de klacht ongegrond, overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgstrekkingen dan die  van de raad op 31 januari 2022, waarmee het hof zich verenigt. De beslissing van de raad wordt op dit onderdeel bekrachtigd.

Beslissing van 27 maart 2023

in de zaken 220072 en 220073

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

mr. [       ][ (220072)

verweerster

en

de bestuurders van [         ] (220073)

hierna te noemen: de bestuurders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de (voorzitters)beslissing van 3 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummers: 21-023/AL/NN en 21-024/AL/NN), aan partijen toegezonden op 3 mei 2021, waarbij de plaatsvervangend voorzitter van een klacht van klaagster, te weten klachtonderdelen a) tot en met i), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet ontvankelijk heeft verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:242 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Klager heeft tegen deze beslissing op 26 mei 2021 verzet ingesteld.

1.3 De raad heeft in een (verzets)beslissing van 31 januari 2022 (zaaknummers: 21-023/AL/NN en 21-024/AL/NN), aan partijen toegezonden op 31 januari 2022, het verzet van klaagster ten aanzien van klachtonderdelen a) tot en met h) ongegrond verklaard en het verzet ten aanzien van klachtonderdeel i) gegrond verklaard en het klachtonderdeel i) ongegrond  verklaard (hierna: de beslissing op verzet of verzetsbeslissing). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:7 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift dat namens klaagster is ingediend tegen de beslissing op verzet is op 28 februari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.  

2.2 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad in voornoemde procedures en de nadere reactie van mr. K. namens verweerster en de bestuurders van 14 april 2022.

  ​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 januari 2023. Daar zijn verschenen klaagster en de gemachtigde van klaagster, mr. S.. Namens de verwerende partij zijn verschenen mr. W. en mr. K. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 KLACHT

​​​​​​​3.1 De klacht houdt in beide zaken - zakelijk weergegeven en voor zover – gelet op de hierna te geven beslissing – in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster (als materiële behandelaar) en X. (als opdrachtgever) tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) (..) t/m h)

i) bij de zitting van het Gerechtshof niet de waarheid te hebben gesproken toen zij ontkenden dat er afspraken waren gemaakt over de enquêtekosten. Blijkens de brief van 30 augustus 2013 van verweerster aan de SUR waren die er namelijk wel.

4 FEITEN

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar rechtsoverweging 1.1. tot en met 1.8 van de voorzittersbeslissing van 3 mei 2021.

5 BEOORDELING

5.1 Klaagster is ontvankelijk in haar beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de raad van klachtonderdeel i), nu het verzet van klaagster tegen de voorzittersbeslissing op dit klachtonderdeel, gegrond is verklaard.

5.2       Het verzet van klaagster tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de voorzitter van de klachtonderdelen a) tot en met h) is door de raad ongegrond verklaard. Het hof overweegt in dat kader het volgende.

5.3       Uit artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet volgt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Deze bepaling lijdt slechts uitzondering (doorbrekingsgrond) indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden (HVD 11 juli 2016, 160043).

Standpunt klaagster

​​​​​​​5.1 Namens klaagster is een beroep op deze doorbrekingsgrond gedaan en gesteld dat er geen sprake is van een deugdelijke voorzittersbeslissing, doordat de voorzitter zich niet heeft gehouden aan de in art. 46g van de Advocatenwet genoemde geldigheidstermijn van 30 dagen. Verder is ter onderbouwing van het hoger beroep namens klaagster een aantal ‘grieven’ geformuleerd, te weten grief 1 tot en met grief 10. Deze grieven laten zich - zakelijk weergegeven - ruwweg onderverdelen in klachten met betrekking tot de onjuistheid van de beslissing op verzet, de motivering daarvan en klachten met betrekking tot de feiten- en klachtomschrijving.

​​​​​​​5.2 Het hof zal beoordelen of van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel sprake is.

Oordeel hof

5.3 Het hof is van oordeel dat de gronden die namens klaagster zijn aangevoerd onvoldoende reden vormen om het appelverbod te doorbreken. Van een ondeugdelijke voorzittersbeslissing is het hof niet gebleken, en evenmin is in het huidige artikel 46j, eerste lid, van de Advocatenwet sprake van een door de gemachtigde van klaagster genoemde ‘geldigheidstermijn’ van 30 dagen. Dat klager het niet met de beslissing van de raad eens is, en dat de raad vermeend zou zijn tekortgeschoten in de motivering van de beslissing en in de feiten- en klachtomschrijving, betekent niet dat daarmee fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.  

5.4 Het beroep dat namens klaagster is gedaan op de doorbreking van het appelverbod moet dus als niet of onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Als gevolg daarvan zal het door klaagster ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van de raad waarin het verzet ten aanzien van de klachtonderdelen a) tot en met h) ongegrond is verklaard worden verworpen.

5.5 Voor zover het beroep is gericht tegen de beoordeling door de raad van klachtonderdeel i)  overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in rechtsoverweging 4.3 en 4.4. van de beslissing van de raad op het verzet van 31 januari 2022, waarmee het hof zich verenigt.

5.6. De beslissing van de raad zal op dit onderdeel worden bekrachtigd.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1       bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2022, onder zaaknummers: 21-023/AL/NN en 21-024/AL/NN, voor wat betreft het klachtonderdeel i);

6.2       verwerpt het beroep van klaagster tegen de ongegrondverklaring van het verzet met betrekking tot de overige klachtonderdelen.  

Deze beslissing is gewezen door  mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mr. E.C. Gelok, J.C.A.T. Frima, leden, in tegenwoordigheid van S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2023.

De beslissing is verzonden op 27 maart 2023.