ECLI:NL:TAHVD:2023:41 Hof van Discipline 's Gravenhage 220094

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:41
Datum uitspraak: 17-03-2023
Datum publicatie: 25-03-2023
Zaaknummer(s): 220094
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat is onvoldoende onderbouwd. In hoger beroep heeft klager een groot aantal stukken overgelegd zonder duidelijk te maken welk stuk ter onderbouwing dient voor welke stelling. Het onderzoek door het hof van discipline strekt niet zover dat het hof ambtshalve uitzoekt welke bewijsstukken ten grondslag liggen aan welke verwijten en waarom daar verwijtbaar handelen van verweerder uit zou volgen. De klacht is dus ook  in hoger beroep onvoldoende gericht en concreet onderbouwd. Klacht ongegrond.

BESLISSING

van 17 maart 2023
in de zaak 220094

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 21 februari 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-735/DB/LI). In deze beslissing is de klacht van klager in beide onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:29 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 28 maart 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van 12 mei 2022;
- het e-mailbericht d.d. 11 juli 2022 met bijlagen van klager.
 
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 januari 2022. Daar zijn klager met zijn schoonzoon en verweerder verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Die feiten luiden als volgt.

3.2 Verweerder heeft klager vanaf 2013 in meerdere zaken bijgestaan. Verweerder heeft klager bijgestaan in onder meer de volgende procedures:

- de verzetprocedure tegen een verstekvonnis van de rechtbank d.d. 8 februari 2017 tegen de heer K. De kantonrechter heeft op 6 september 2017 vonnis gewezen, waarna verweerder klager heeft bijgestaan in hoger beroep (arrest gerechtshof d.d. 16 juli 2019);
- de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep tegen de erven Verstegen (vonnis rechtbank d.d. 25 oktober 2017 en arrest gerechtshof d.d. 25 februari 2020);
- de procedure bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Roermond d.d. 13 december 2016 (uitspraak rechtbank d.d. 15 maart 2018) en het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de uitspraak van de rechtbank d.d. 15 maart 2018 (uitspraak van de Afdeling d.d. 6 februari 2019).


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat:

1. hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd;
2. hij onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd dan wel informatie aan hem heeft verschaft.

4.2 Bij de raad is de klacht als volgt toegelicht:

1. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 10 juni 2016 in de bezwaarprocedure geen gebruik gemaakt van de door klager aangereikte bewijsstukken noch van de uitspraak van de adviescommissie;
2. verweerder heeft het vonnis van de rechtbank van 6 september 2017 niet tijdig aan klager toegezonden, waardoor niet meer op tijd gereageerd kon worden;
3. verweerder heeft klager pas op 3 januari 2018 geïnformeerd over het vonnis van 25 oktober 2017;
4. verweerder heeft geen enkele actie ondernomen naar aanleiding van de brief van de Rabobank van 4 januari 2018;
5. verweerder heeft geen actie ondernomen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2018, waarin stond dat partijen moesten aangeven of zij gehoord wensten te worden;
6. klager is pas op 9 april 2018 geïnformeerd over de email van de rechtbank van 15 maart 2018 waarin mediation wordt voorgesteld, met het verzoek op voor 22 maart 2018 te reageren;
7. verweerder heeft in de memorie van grieven in de procedure tegen de heer K. bij de bewijsvoering belangrijke stukken niet gebruikt;
8. verweerder heeft ten onrechte geen bezwaar ingesteld bij de SVB;
9. verweerder heeft verzuimd om de door de heer K. gemaakte fout te concretiseren;
10. verweerder heeft in de zaak tegen de heer K. ten onrechte geen cassatie ingesteld;
11. verweerder heeft in de procedure bij de Afdeling niet alle geschilpunten naar voren gebracht;
12. verweerder heeft verzuimd om gebruik te maken van een hoorzitting;
13. verweerder heeft verzuimd om bezwaar in te dienen tegen de aanmaning van de belastingdienst inzake de aangifte 2019;
14. verweerder heeft klager niet geïnformeerd over het arrest van 25 februari 2020;
15. verweerder heeft in het cassatieverzoek van 19 mei 2020 niet alle relevante stukken gebruikt.


5 BEOORDELING

Overwegingen raad
5.1 De raad heeft het volgende tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de klacht. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij, gedurende de vele jaren dat hij klager heeft bijgestaan, de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd. Klager heeft dit onderdeel van de klacht toegelicht onder 1, 4, 5, 7 t/m 13 en 15. Klager heeft diverse processtukken aan de raad overgelegd, waaruit volgens klager volgt dat verweerder de belangen van klager niet goed heeft behartigd. Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat hem niet duidelijk is tegen welke van zijn gedragingen de klacht zich richt. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat hij steeds alle stappen met klager heeft besproken, maar dat klager er niet in slaagde om zijn stellingen met bewijsstukken te onderbouwen. Klager heeft daartegenover naar voren gebracht dat verweerder niets heeft gedaan met de door klager aangedragen bewijsstukken.

5.3 Het is de taak van een advocaat om te beoordelen of de door zijn cliënt aangedragen stukken kunnen dienen ter onderbouwing van de stellingen van de cliënt. Het staat een advocaat vrij om, indien hij van oordeel is dat door zijn cliënt aangeleverde stukken ter ondersteuning van de stellingen geen doel kunnen treffen, die stukken niet in het geding te brengen. Indien tussen de advocaat en zijn cliënt sprake is verschil van inzicht over de aanpak van de zaak dient de advocaat zich terug te trekken en ligt het op de weg van de cliënt om zich tot een andere advocaat te wenden. De raad kan op grond van de aan hem overgelegde stukken niet vaststellen dat klager zijn onvrede over de aanpak van de zaken aan verweerder kenbaar heeft gemaakt. Klager heeft zich pas in mei 2020, nadat de vele procedures waren afgerond, met een klacht over verweerder tot de deken gewend.

5.4 Dat klager zich niet kan vinden in de resultaten van de namens hem gevoerde procedures, betekent niet dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. Uit de aan de raad overgelegde stukken volgt dat verweerder klager gedurende vele jaren in meerdere procedures vanaf de eerste aanleg tot in hoogste instantie heeft bijgestaan. Klager heeft zich telkens weer tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan. Als niet, althans onvoldoende, weersproken staat vast dat verweerder steeds alle stappen in de procedures met klager heeft besproken. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet vaststellen dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder niet voldoet aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.5 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de communicatie met en de informatie aan klager. Klager heeft dit onderdeel van de klacht toegelicht onder 2, 3, 6 en 14. Klager stelt meerdere keren niet (tijdig) van gerechtelijke uitspraken op de hoogte te zijn gesteld. Verweerder heeft aan de raad meerdere brieven overgelegd waaruit blijkt dat de betreffende uitspraken door verweerder tijdig aan klager zijn toegezonden.  Van ‘valsheid in geschrifte’, zoals klager in zijn repliek stelt, is de raad niet gebleken. De raad acht het bovendien niet aannemelijk dat klager niet tijdig kennis heeft genomen van de door hem vermelde gerechtelijke uitspraken, omdat steeds tijdig een rechtsmiddel is ingesteld. Ook overigens is de raad niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder gebleken.

Beroepsgronden
5.6 Klager voert aan dat de raad ten onrechte geen acht heeft geslagen op meerdere door hem overgelegde bewijsstukken. Die stukken ontbraken op de inventarislijst van het dossier dat de deken aan de raad ter beschikking heeft gesteld. Klager heeft alle stukken waarover hij beschikt ingediend bij de griffie van het hof. Ten slotte heeft klager aanvullend aangevoerd dat verweerder tegen klagers wil geld van de notaris uit de nalatenschap heeft aangenomen en dat verweerder dat geld niet heeft teruggestort naar de notaris zoals klager had verzocht. Klager wil die gelden niet ontvangen, omdat hij daarmee de afwikkeling van de nalatenschap zou erkennen.

Verweer in beroep
5.7 Verweerder voert aan dat klager geen inhoudelijke grieven tegen de beoordeling van de raad heeft aangevoerd en de beslissing al om die reden in stand moet blijven. Daarbij is het merendeel van de verwijten in het beroepschrift gericht tegen anderen dan verweerder.
De strekking van het beroep ziet op de stukken in het dekendossier. Klager had al in de procedure bij de raad van de inhoud van het dekendossier kunnen kennisnemen, maar heeft toen geen melding gemaakt van zijn stelling dat er stukken ontbraken. Het merendeel van die stukken maakt overigens wel degelijk deel uit van het dekendossier (onder punt 3). Verder geldt dat – als het hof deze stukken toelaat – niet concreet is gemaakt of aangetoond waarom dit zou moeten leiden tot een gegrondverklaring van de klacht. 

Overwegingen hof
5.8 Het hoger beroep dient onder meer om eventuele onjuistheden uit de procedure bij de raad te herstellen. Klager heeft de stukken die volgens hem ontbraken in de procedure bij de deken en de raad alsnog ingediend bij de griffie van het hof. Het hof heeft die stukken betrokken bij het vormen van zijn oordeel over de tuchtklacht in hoger beroep.

5.9 Het verwijt van klager dat verweerder gelden van de notaris uit de nalatenschap heeft ontvangen op zijn derdengeldenrekening en voor klager in bewaring houdt, terwijl klager die afwikkeling betwist en dus die gelden niet wenst te ontvangen – is een nieuw verwijt in deze tuchtprocedure. Alle verwijten moeten op grond van de Advocatenwet eerst onderzocht worden door de deken, waarna de raad van discipline over het verwijt moet oordelen. In hoger beroep bij het hof kunnen daarom geen nieuwe verwijten tegen verweerder worden toegevoegd. Op dit punt verklaart het hof het beroep van klager daarom niet-ontvankelijk.

5.10  Voor zover klager stelt dat de raad van discipline niet alle relevante stukken heeft betrokken bij de beoordeling van de klacht en hij het hof verzoekt de klacht opnieuw te beoordelen aan de hand van de stukken die klager bij het hof heeft ingediend, overweegt het hof het volgende. Klager heeft een omvangrijk dossier aan stukken bij de griffie van het hof afgeleverd zonder aan te geven welk stuk een onderbouwing vormt voor welke stelling en waarom daaruit volgt wat verweerder niet goed heeft gedaan. Het onderzoek door het hof van discipline strekt niet zover dat het hof ambtshalve uitzoekt welke bewijsstukken ten grondslag liggen aan welke verwijten en waarom daar verwijtbaar handelen van verweerder uit zou volgen. Om klager op weg te helpen, heeft het hof ter zitting concrete en gerichte vragen gesteld om inzicht te verkrijgen in klagers verwijten en hoe hij die wenst te onderbouwen. Ook ter zitting heeft klager niet concreet kunnen maken waarom verweerder (en niet de andere betrokkenen in klagers dossiers) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager en waarom het handelen van verweerder verwijtbaar zou zijn. Klager heeft algemene en ongerichte verwijten naar voren gebracht, die zien op diverse personen en gaan over diverse zaken. Het op het verweer in eerste aanleg gebaseerde oordeel van de raad over de communicatie, zoals dat van valsheid in geschrifte zijdens verweerder niet is gebleken, heeft klager in beroep niet concreet geadresseerd. Het hof komt daarom net als de raad van discipline tot het oordeel dat klager zijn verwijten jegens verweerder onvoldoende concreet en gericht heeft onderbouwd om tot een gegrondverklaring van de tuchtklacht te kunnen komen.
5.11  Het hof ziet op basis van het voorgaande geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich dan ook aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.


6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 verklaart het hoger beroep van klager niet-ontvankelijk voor zover daarin nieuwe verwijten tegen verweerder zijn aangevoerd;

6.2 bekrachtigt de beslissing van 21 februari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-735/DB/LI, voor het overige.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, A.R. Sturhoofd, J.H. Brouwer en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.
 

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 17 maart 2023.