ECLI:NL:TAHVD:2023:40 Hof van Discipline 's Gravenhage 220093

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:40
Datum uitspraak: 17-03-2023
Datum publicatie: 25-03-2023
Zaaknummer(s): 220093
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerder dat hij hem telefonisch heeft bedreigd en heeft hiertoe getuigenverklaringen overlegd. Het hof verklaart de klacht evenals de raad ongegrond. De verklaringen van de ene getuige zijn wisselend en daarmee niet geloofwaardig. De verklaringen van de andere getuige zijn 'van horen zeggen'-verklaringen; de vaststelling van verweerders identiteit door deze getuige was gebaseerd op informatie van klager. Klacht ongegrond. 

BESLISSING

van 17 maart 2023
in de zaak 220093

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

gemachtigde: mr. J.M.E. van der Haar, advocaat te Nijmegen

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 7 maart 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-658/A/A). In deze beslissing is het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing van 13 september 2021 met betrekking tot  klachtonderdeel a) gegrond verklaard. De raad heeft vervolgens klachtonderdeel a) inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:35 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:204.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 25 maart 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

- Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad en het verweerschrift van 2 mei 2022.
 
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 januari 2023. Daar zijn klager met zijn gemachtigde en verweerder verschenen. De gemachtigde van klager heeft klagers standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Op een enkele aanvulling na is er in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De feiten luiden als volgt.

3.2 Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in de echtscheidingsprocedure. Klager is in die procedure onder meer veroordeeld tot terugbetaling van de bruidsschat. Klager heeft vervolgens een bedrag van bijna € 32.000,- betaald aan een door verweerder ingeschakelde deurwaarder. De deurwaarder heeft de betaling per e-mail aan klager bevestigd.

3.3  Bij e-mail van 18 februari 2020 heeft de advocaat van klager verweerder gevraagd om een verklaring af te geven waaruit blijkt dat klager aan zijn verplichting heeft voldaan voor wat betreft de bruidsgave. Bij e-mail van 21 februari 2020 heeft verweerder de advocaat van klager meegedeeld dat hij namens zijn cliënte een dergelijke verklaring niet kan afgeven en dat het hem ook niet duidelijk is waarvoor die verklaring precies nodig is. Op 25 februari 2020 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

3.4 Klager heeft op 5 juni 2020 aangifte gedaan tegen verweerder. Op 8 juni 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3.5 Twee personen hebben op 24 augustus 2021 een verklaring opgesteld, de heer H, de broer van klager, en de heer F, die stellen aanwezig te zijn geweest bij het telefoongesprek van 25 februari 2020. Eén van deze personen heeft een aanvullende verklaring opgesteld op 15 maart 2022.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager heeft bedreigd en beledigd.


5 BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft klachtonderdeel a) ongegrond verklaard. De raad overweegt dat klager dit klachtonderdeel, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. De twee getuigenverklaringen die klager heeft overgelegd, geven geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Beide getuigenverklaringen zijn op 24 augustus 2021, dus ruim een jaar na het gesprek van 25 februari 2020, opgesteld. Uit de getuigenverklaring van de heer F blijkt dat hij de beller zelf niet kende en dat klager later tegen hem heeft gezegd dat het verweerder was. In de getuigenverklaring van de heer H staat dat de klager sprak met de beller, maar daaruit blijkt niet hoe de heer H wist dat de beller verweerder was. Er staat niet in dat de beller zijn naam heeft genoemd. Dat verweerder klager op 25 februari 2020 heeft bedreigd en beledigd, kan op basis van deze getuigenverklaringen niet worden vastgesteld.

5.2 De gemachtigde van klager heeft ter zitting (desgevraagd) meegedeeld dat niets is gedaan met de aangifte die klager op 5 juni 2020 bij de politie tegen verweerder heeft gedaan. Dat betekent dat de door klager gestelde bedreiging en belediging ook niet in een strafrechtelijke procedure is komen vast te staan.

Beroepsgronden

5.3 De raad heeft ter zitting niet gevraagd hoe getuige H wist dat de beller verweerder was, terwijl dit een essentieel punt is in zijn overweging. De mondelinge behandeling van de raad is daarmee onvoldoende zorgvuldig. De juiste toedracht is dat klager getuigen H en F heeft gezegd dat hij verweerder ging bellen en dat verweerder ook met zijn eigen naam opnam. Op die manier wist getuige H dat het ging om verweerder. Wat betreft het feit dat de verklaringen meer dan een jaar na het voorval zijn opgenomen, geldt dat beide getuigen uitgebreid door de gemachtigde van klager zijn gehoord en dat de gemachtigde weet dat de getuigen zich het gesprek nog levendig herinneren.

Verweer in beroep

5.4 Verweerder betwist de stellingen van klager gemotiveerd. In dit verband voert hij aan dat de getuigenverklaringen onjuist zijn. Ook is ongeloofwaardig dat klager de telefoon op de luidspreker had staan op zijn werkplek, nu hij in een garage werkt en dat geluidsoverlast geeft. Het is verder mogelijk dat het gesprek is gevoerd met een ander dan verweerder, nu de getuigen verweerder niet hebben kunnen waarnemen. Verweerder neemt nooit de telefoon op met zijn achternaam. Ter zitting van het hof heeft verweerder aangevoerd dat de gemachtigde van klager tegenstrijdig verklaart rondom de vaststelling van de identiteit van verweerder door getuigen. In de getuigenverklaring van de heer F staat dat hem achteraf is gezegd dat het verweerder was aan de telefoon en in hoger beroep wordt verklaard dat voorafgaand aan het telefoongesprek is gezegd dat klager verweerder ging bellen.

Overwegingen hof

5.5 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Tussen partijen is niet in geschil dat op 25 februari 2020 een telefoongesprek is gevoerd tussen klager en verweerder. Wel geldt dat de uit hun verklaringen volgt dat de getuigen zelf niet hebben kunnen vaststellen dat het bij degene die aan de telefoon was daadwerkelijk om verweerder ging, maar dat de getuigen zich in hun verklaringen baseren op de informatie van klager voor dan wel na een door hem gevoerd telefoongesprek. Daarbij komt dat de verklaring van de heer H ongeloofwaardig is, gezien de wisseling in de verklaarde toedracht. Het hof sluit zich dan ook aan bij de beoordeling door de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

5.6 Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling door en daarmee de beslissing van de raad bekrachtigen.


6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 7 maart 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-658/A/A.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, A.R. Sturhoofd, J.H. Brouwer en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.
 


griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 17 maart 2023.