ECLI:NL:TAHVD:2023:261 Hof van Discipline 's Gravenhage 230036

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:261
Datum uitspraak: 26-04-2023
Datum publicatie: 10-01-2024
Zaaknummer(s): 230036
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen.

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 26 april 2023

in de zaak 230036

naar aanleiding van het verzoek van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK

1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar de e-mailberichten d.d. 17 en 18 februari en 6 april 2023 van klaagster. Hierin legt klaagster een derde klacht over verweerder voor aan de voorzitter van het hof en verzoekt zij deze klacht te verwijzen naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling.

1.2 Verder verwijst de voorzitter van het hof naar de e-mailcorrespondentie tussen de griffier van het hof d.d. 3 april 2023 en de reactie van de deken d.d. 14 april 2023.

2 DE BEOORDELING

2.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht van klaagster ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (verder: de deken Noord-Holland). Gezien het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet komt de klacht daarmee in aanmerking voor verwijzing naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling. In deze zaak ziet de voorzitter echter aanleiding om dit verzoek desondanks af te wijzen op grond van het volgende.

2.2 De klacht van klaagster in deze kwestie betreft het verwijt dat verweerder haar tweede klacht over mr. D, advocaat te Alkmaar, niet in behandeling heeft genomen. Deze advocaat is door de voorganger van verweerder als deken Noord-Holland aangewezen om klaagster rechtsbijstand te verlenen in een civiele procedure die door de kantonrechter was doorverwezen naar de sectie civiel van de rechtbank. Die tweede klacht ziet op de rechtsbijstand van mr. D aan klaagster achter haar rug om in de onderhandse verkoop van route Wervershoof D 2734.

2.3  De voorzitter stelt vast dat klaagster al eerder een tweetal klachten over mr. D heeft ingediend bij verweerder of zijn voorganger als deken Noord-Holland. Al die klachten hebben geleid tot twee voorzittersbeslissingen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, inhoudende dat die klachten kennelijk ongegrond dan wel kennelijk niet-ontvankelijk wegens  zijn (21-362/A/NH en 21-424/A/NH). Beide verzetten van klaagster  tegen de voorzittersbeslissingen zijn ongegrond verklaard door die raad.

Nadien heeft klaagster meerdere e-mailberichten en klachtformulieren bij verweerder ingediend over het handelen van mr. D. Verweerder heeft daarop aan klaagster bericht dat haar verwijten over mr. D onvoldoende duidelijk, concreet en onderbouwd zijn en dat zij onvoldoende aannemelijk maakt dat sprake is van een nieuw feitencomplex in die klachtzaken. Anders dan klaagster veronderstelt heeft er maar één aanwijzing aan mr. D plaatsgevonden door de deken, aldus verweerder. Hij heeft daarom de klachten niet verder in behandeling genomen.

2.3 Laatstgenoemd handelen van verweerder heeft geleid tot twee klachten van klaagster over verweerder, die zijn voorgelegd aan de voorzitter van het hof van discipline. Beide klachten (210380 en 220053) zijn door de voorzitter verwezen naar de deken Limburg voor onderzoek en afhandeling. Daarna zijn de klachten voorgelegd aan de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. Daar zijn de klachten kennelijk ongegrond verklaard door de voorzitter. Tegen deze voorzittersbeslissingen is door klaagster tevergeefs verzet ingesteld.

Vervolgens heeft klaagster diverse e-mails met verwijten aan verweerder gestuurd, onder meer met de stelling dat de aanwijzing van mr. D door verweerder achter klaagsters rug om is gebeurd. Verweerder heeft toen op 18 oktober 2022 een zogeheten stopbrief gestuurd aan klaagster.

Op 5 januari 2023 heeft klaagster opnieuw een klacht over mr. D ingediend, namelijk dat hij haar “achter haar rug om” rechtsbijstand heeft verleend. De deken verzocht klaagster haar stellingen nader te onderbouwen en aan te tonen dat sprake is van een nieuw feitencomplex. Nadat klaagster daar volgens de deken niet aan had voldaan, heeft de deken klaagster bericht de klacht niet verder in behandeling te nemen.

2.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de beschreven procedures blijkt dat klaagster in essentie steeds verwijten voorlegt over zowel mr. D als over verweerder die zien op hetzelfde feitencomplex, namelijk de executieverkoop van het perceel Wervershoof D 2734. Zowel de klachten over mr. D als over verweerder zijn behandeld door de tuchtrechter en hebben geleid tot een onherroepelijke afwijzende beslissing. Klaagster kan zich kennelijk niet neerleggen bij de uitkomst van die beslissingen, terwijl het haar op basis daarvan duidelijk moet zijn hoe de tuchtrechter haar klachten beoordeelt en dat de klachten ongegrond zijn. Door desondanks klachten te blijven indienen over mr. D bij verweerder en over verweerder bij het hof, zorgt klaagster voor een onevenredige belasting van de tuchtprocedure. De voorzitter concludeert daarom dat klaagster misbruik maakt van haar klachtrecht in de zin van de advocatenwet. Reeds hierom wordt het verzoek om verwijzing afgewezen.

2.5 Ook geldt overigens dat verweerder de klachten tegen mr. D op goede gronden niet in behandeling heeft genomen: zonder nadere onderbouwing van nieuwe feiten geldt dat de klacht van mr. D niet voor behandeling in aanmerking komen wegens het ne bis in idem beginsel. Verweerder dient als deken bij te dragen aan een efficiënte tuchtprocedure door geen klachten door te geleiden, waarvan hij weet dat die niet voor een behandeling door de tuchtrechter in aanmerking komen. De deken heeft dan ook op goede grond die stopbrief aan klaagster toegezonden en haar klachten over mr. D niet verder in behandeling genomen.

2.6 De overwegingen in 2.5 en 2.6 leiden ertoe dat volgende verwijzingsverzoeken van klaagster vanwege klachten over verweerder in deze of aanverwante kwesties niet meer in behandeling zullen worden genomen door de voorzitter van het hof.

3 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst af het verzoek om verwijzing van voormelde klacht tegen verweerder voor onderzoek en afhandeling van die klacht;

3.2 stelt vast dat volgende verwijzingsverzoeken voor klachten over verweerder in dezelfde of aanverwante kwesties niet meer in behandeling worden genomen.

Deze beslissing is gewezen op 26 april 2023 door mr. J. Blokland, voorzitter.

Voorzitter

De beslissing is verzonden op 26 april 2023.