ECLI:NL:TAHVD:2023:259 Hof van Discipline 's Gravenhage 230068

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:259
Datum uitspraak: 22-06-2023
Datum publicatie: 02-01-2024
Zaaknummer(s): 230068
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen.

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 22 juni 2023

in de zaak 230068

naar aanleiding van het de klachtzaak van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK EN DE ONDERBOUWING

1.1 Op 25 maart 2023 heeft klager bij het hof een klacht ingediend tegen verweerder met het kennelijke doel deze voor onderzoek en behandeling te verwijzen naar een andere deken, omdat verweerder de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam is.

1.2 Uit het dossier blijkt dat verweerder op grond van artikel 13 Advocatenwet op 2 maart 2023 een advocaat heeft toegewezen aan klager voor het verrichten van haalbaarheidsonderzoek.

1.3 Klager stelt dat verweerder zich grensoverschrijdend heeft gedragen, omdat hij het medisch dossier van klager naar de toegewezen advocaat heeft gestuurd. Klager heeft daarvoor geen toestemming gegeven.

1.4 Volgens klager deugt het onderzoek van de toegewezen advocaat niet. Klager heeft daarom een klacht ingediend bij verweerder over de toegewezen advocaat. Verweerder heeft klager echter laten weten dat hij de klacht tegen de toegewezen advocaat niet in behandeling zal nemen.

2 DE REACTIE VAN DE DEKEN

2.1 Verweerder heeft bij brief van 17 mei 2023 gereageerd.

2.2 Verweerder heeft uiteengezet dat klager hem op 9 januari 2023 heeft gevraagd om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. Aan het aanwijzingsverzoek ligt een geschil tussen klager en (medewerkers van) een GGZ-instelling ten grondslag. Het geschil is ontstaan in 2004.

2.3 Na wat correspondentie over de aanleiding van het verzoek heeft verweerder op 2 maart 2023 een advocaat aangewezen voor het verrichten van een haalbaarheidsonderzoek. In dat verband heeft verweerder het dossier van klager aan de toegewezen advocaat gestuurd. Verweerder heeft klager daar ook van op de hoogte gesteld.

2.4 Klager liet weer van zich horen toen de toegewezen advocaat het haalbaarheidsonderzoek had afgerond. Klager liet verweerder weten dat hij het met de conclusie van de toegewezen advocaat niet eens was.

2.5 Op 15 maart 2023 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen de toegewezen advocaat. Op 16 maart 2023 heeft verweerder klager verzocht om de onduidelijke klacht nader toe te lichten. Op 22 maart 2023 heeft verweerder klager laten weten dat de klacht, ondanks een aanvullende bericht van klager, nog altijd onvoldoende duidelijk was en dat hij de klacht daarom niet in behandeling zou nemen.

2.6 Volgens verweerder ligt de klager onwelgevallige uitkomst van het haalbaarheidsonderzoek ten grondslag aan de klacht. Verweerder stelt verder dat klager misbruik maakt van klachtrecht.

2.7 Verweerder heeft verder nog meegedeeld dat klager sinds 2012 29 klachten heeft ingediend, waarvan 11 klachten gericht zijn tegen de Rotterdamse deken. Van deze klachten tegen de deken is tot heden niet één klacht gegrond verklaard.

3 REPLIEK EN DUPLIEK

3.1 Klager heeft met een aantal e-mails van 23 mei 2023 (12.57 uur, met bijlage, 18.10 uur en 19 uur) gereageerd op de reactie van de deken. Klager heeft ook per post een pakket stukken toegezonden die door het hof op 30 mei 2023 zijn ontvangen en aan het dossier toegevoegd. Het gaat overwegend om medische stukken met betrekking tot de in 2.2 bedoelde kwestie met de GGZ-instelling en het verzoek tot aanwijzing van een advocaat.

3.2 Klager heeft het hof ook op 3 en 4 juni e-mails gestuurd. Deze zijn aan het klachtdossier toegevoegd.

3.3 Klager zet in de hiervoor opgesomde stukken uiteen dat hij in 2013 een klacht heeft ingediend tegen de (toenmalige) Rotterdamse deken naar aanleiding van het onderzoek dat die deken deed naar aanleiding van een klacht van klager tegen zijn advocaat. De zaak die ten grondslag lag aan de klacht die klager destijds tegen de Rotterdamse deken indiende is dezelfde zaak als die heeft geleid tot de huidige klacht tegen de (huidige) deken.

3.4 De deken heeft op 12 juni 2023 gereageerd. De reactie zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4 DE BEOORDELING

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal het verzoek tot verwijzing echter afwijzen en overweegt daartoe het volgende.

4.2 Volgens de onweersproken stelling van de deken heeft klager al 29 keer geklaagd over een advocaat, waarvan 11 maal over de Rotterdamse deken. Volgens de eveneens onweersproken stelling van de deken is geen van deze klachten tegen de deken gegrond verklaard. Klager wijst op een gegronde klacht (zaak 17-246/DH/DH), maar deze was niet gericht tegen een deken.   

4.3 Uit een aantal recente dossiers waarin klager verzocht om verwijzing van een klacht tegen de deken blijkt het volgende.

4.4 In zaak 160223 heeft klager naar voren gebracht dat de deken heeft beslist dat hij als bijstandsgerechtigde € 200,- moet betalen aan een advocaat die hij nooit heeft gezien. De klacht is verwezen naar de Amsterdamse deken. In zaak 170124 verwijt klager de Rotterdamse deken dat hij weigert een klacht tegen mr. T in behandeling te nemen, omdat er in de ogen van de deken sprake is van een herhaalde klacht. Ten onrechte volgens klager die in zaak 170124 stelt dat de deken heeft bemiddeld, maar geen klacht heeft behandeld. Klager heeft hof het in dit dossier gevraagd om ervoor te zorgen dat hij een klacht kan indienen die behandeld wordt. De klacht is verwezen naar de Amsterdamse deken. In zaak 170228 heeft klager gesteld dat de deken Rotterdam hem onterecht heeft geadviseerd om een klacht tegen mr. D te laten rusten. Klager vond dit advies bezwaarlijk omdat er volgens hem concrete aanwijzingen waren dat mr. D tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. De klacht is verwezen naar de Amsterdamse deken. In zaak 180040 heeft klager geklaagd over de wijze waarop de deken Rotterdam onderzoek heeft gedaan naar een klacht tegen mr. A. Klager heeft in deze zaak in het bijzonder bezwaar tegen de omstandigheid dat de deken hem heeft uitgenodigd voor een gesprek. De klacht is verwezen naar de Amsterdamse deken. Zaak 190186 betreft ook een klacht tegen de Rotterdamse deken. Deze klacht is verwezen naar de deken in het arrondissement Zeeland West Brabant.

4.5 Op grond van het voorgaande stelt de voorzitter vast dat klager op lichtvaardige gronden klachten indient tegen advocaten en tegen de deken. Als de deken vervolgens een advies geeft of een beslissing neemt die klager onwelgevallig is, komt dat de deken ook op een klacht te staan. Ook in deze kwestie is dat gebeurd. Klager is het in deze kwestie niet eens met de conclusie van het haalbaarheidsonderzoek van de aangewezen advocaat. Hij heeft daarover geklaagd bij de deken. Omdat deze klacht onvoldoende duidelijk was heeft de deken besloten deze niet in behandeling te nemen en dat komt de deken dan weer te staan op een klacht. De voorzitter overweegt dat de handelwijze van de deken niet onbegrijpelijk is. Daarbij is het recht om een tuchtklacht in te dienen tegen een advocaat of deken niet bedoeld voor iedere vorm van ongenoegen over het verloop van een juridische kwestie. Het recht om een klacht in te dienen tegen de deken is evenmin bedoeld om iedere vorm van ongenoegen over de legitieme wijze waarop de deken zijn werk uitvoert tot uiting te brengen. Klager maakt met zijn wijze van handelen misbruik van klachtrecht. Hij zet het in voor een ander doel (persoonlijk ongenoegen) dan waarvoor het is bedoeld (waarborging van de kwaliteit van de beroepsgroep). De voorzitter zal het verwijzingsverzoek op die grond dan ook afwijzen.

4.6 Klager moet er bovendien rekening mee houden dat een volgend verwijzingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

5 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

5.1 wijst voor het verzoek tot verwijzing van voormelde klacht van klager tegen verweerder voor onderzoek en afhandeling af.



Deze beslissing is gewezen op 22 juni 2023 door mr. J. Blokland, voorzitter.

Voorzitter

De beslissing is verzonden op 22 juni 2023.