ECLI:NL:TAHVD:2023:258 Hof van Discipline 's Gravenhage 230121

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:258
Datum uitspraak: 18-05-2023
Datum publicatie: 02-01-2024
Zaaknummer(s): 230121
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen.

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 18 mei 2023

in de zaak 230121

naar aanleiding van een klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK EN DE FEITEN

1.1 Op 4 december 2022 heeft klaagster bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg  een klacht ingediend over mr. S.

1.2 Bij brief van 2 mei 2023 heeft verweerder de standpunten die klaagster en mr. S hebben ingenomen naar aanleiding van de klacht op een rij gezet. Verweerder heeft verder zijn visie  gegeven op de klacht. Aan het slot van de brief heeft verweerder geschreven dat de klacht zal worden doorgezonden naar de raad van discipline als klaagster tijdig griffierecht betaalt.

1.3 Bij brief van 2 mei 2023 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij het hof met het kennelijke verzoek om de klacht te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling, omdat verweerder de Deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Limburg waar hij zelf advocaat is.

2 DE BEOORDELING

2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een advocaat in hoedanigheid van deken te worden verwezen naar een deken van een andere orde.

2.2 De voorzitter stelt vast dat de stellingen die klaagster aan de klacht tegen verweerder ten grondslag heeft gelegd in feite zijn gericht tegen de visie van verweerder van 2 mei 2023 op de klacht over mr. S. Een klacht tegen verweerder is echter geen middel om de inhoud van zijn visie over de klacht tegen mr. S ter discussie te stellen. Klaagster heeft immers de mogelijkheid om tegen betaling van het griffierecht de klacht tegen mr. S voor te leggen aan de raad van discipline en te laten beoordelen door de tuchtrechter. Binnen de kaders van die procedure kan klaagster naar voren brengen op welke punten de visie van verweerder volgens haar niet deugt en dat de tuchtrechter tot een andere conclusie zou moeten komen dan verweerder.

2.3 Voor zover klaagster heeft beoogd ook te klagen over een andere gedraging van verweerder geldt dat naar het oordeel van de voorzitter geen sprake is van een duidelijke klacht. Klaagster verwijt verweerder ontoereikend onderzoek, valsheid in geschrift, financiële oplichting, financieel bedrog, “witwassen van bestaand financieel eigendom van [klaagster] tegenover de Staat der Nederlanden, participatie in een “criminogene structuur” en afpersing van klaagster “middels afdreiging van haar bestaand financieel eigendom in gemotiveerde vervalsing in mededeling in de brief tegenover [klaagster]. Een duidelijke en ondubbelzinnige toelichting en onderbouwing op de vergaande verwijten ontbreekt echter. Uit de klacht van 2 mei 2023 valt naar het oordeel van de voorzitter geen serieus te nemen concrete klacht te destilleren. Het is niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerder niet duidelijk waartegen hij zich zal moeten verweren. De voorzitter zal het verzoek om verwijzing daarom afwijzen.

3 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst het verzoek tot verwijzing voor onderzoek en afhandeling af.



Deze beslissing is gewezen op 18 mei 2023 door mr. J. Blokland, voorzitter.

De beslissing is verzonden op 22 mei 2023.