ECLI:NL:TAHVD:2023:253 Hof van Discipline 's Gravenhage 230022

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:253
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 28-12-2023
Zaaknummer(s): 230022
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder mocht in de gegeven omstandigheden bij aanvang van de zaak ervan uit gaan dat hij in de letselschadezaak de belangen van klager en zijn echtgenote, als wettelijke vertegenwoordigers van de zoon, mocht behartigen. Nadat verweerder door ontvangen signalen twijfelde of hij ook de toenmalige echtgenote mocht vertegenwoordigen, heeft hij haar rechtstreeks benaderd en de opdrachtbevestiging alsnog door haar laten ondertekenen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 18 december 2023

in de zaak 230022

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

gemachtigde: mr. A.R.A.R. Lotfy

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissingen 24 januari 2022 en van 19 december 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-921/AL/MN). In deze beslissingen zijn de klachten van klager aanvankelijk kennelijk ongegrond verklaard en vervolgens, na gegrondverklaring van het verzet van klager, ongegrond.

1.2 Deze beslissingen zijn onder ECLI-nummers ECLI:NL:TADRARL:2022:70 (voorzittersbeslissing) en ECLI:NL:TADRARL:2022:327 (verzetbeslissing) op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de verzetbeslissing is op 16 januari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 oktober 2023. Daar zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 In 2015 heeft de toen drie maanden oude zoon van klager en diens toenmalige echtgenote (hierna: de vrouw) tijdens een behandeling in een ziekenhuis ernstig letsel opgelopen.

​​​​​​​3.3 Op 6 november 2018 heeft verweerder een bespreking met klager bij hem thuis gehad over de aansprakelijkstelling van het ziekenhuis voor letselschade. In zijn brief van 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van de bespreking vastgelegd. Deze brief is geadresseerd aan klager en de vrouw. Als bijlagen heeft verweerder meegestuurd een opdrachtformulier, gesteld op naam van klager en de vrouw, en een medische machtiging op naam van klager.

​​​​​​​3.4 Klager heeft het opdrachtformulier aan verweerder geretourneerd met daarop twee handtekeningen.

​​​​​​​3.5 Namens klager en de vrouw heeft verweerder het ziekenhuis op 7 mei 2019 aansprakelijk gesteld.

​​​​​​​3.6 Uit een brief van 12 maart 2020 van professor F aan klager en de vrouw blijkt dat een intern onderzoek is gedaan naar het ziekteverloop van de zoon. Professor F heeft geschreven dat de bevindingen aanleiding vormen om met de ouders te spreken en nodigt hen uit om daarover contact op te nemen. De brief is geadresseerd aan “De heer & Mevrouw [naam klager]” en is gestuurd naar de L(…)straat (…) te U(…).

​​​​​​3.7 Op 17 maart 2020 om 12.52 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

Wanneer kan ik jou even bellen voor een belangrijke update? Heb vanochtend mr V(...) [naam ziekenhuis] gesproken, er wordt erkend, dat eerder aan een meningitis had moeten worden gedacht. Maar daarmee is de race niet 1 op 1 gewonnen. Want: indien men tijdig antibiotica zou hebben toegediend, hoe zou het verloop dan zijn geweest? daarover moet een deskundige dan gaan oordelen, dan krijg je te maken met kansberekeningen, en hoe zijn die te onderbouwen/funderen? Je zou dan ook voor 50/50 kunnen kiezen, qua schadebeloop. heb verteld dat jullie zijn verhuisd, omdat er een brief is gestuurd naar jullie huisadres. Die brief stuurt de heer V(...) aan mij digitaal. Het behandelteam wil graag met jullie allebei een gesprek. Verder, dat jouw vrouw zich niets behoeft te verwijten, wat moeders toch vaak doen .... Een gesprek is goed voor de artsen en voor de ouders, voor de verwerking over en weer, ik kan dat ook aanbevelen.

​​​​​​​3.8 Klager heeft een e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur, van de heer V(...) van de “raad van bestuur, juridische zaken” van het ziekenhuis aan verweerder overgelegd. Het onderwerp van de e-mail is “brief aan de fam B(…)”. In het bericht staat het volgende geschreven:

“In navolging op ons overleg van vanochtend, stuur ik u bijgaand de brief die aan de ouders van [naam zoon] is gestuurd. Wij spraken af dat u deze doorzendt en de ouders vraagt contact op te nemen met prof. F(…) als zij weer in Nederland zijn.”

​​​​​​3.9 Op 1 juli 2020 heeft de stafjurist van het ziekenhuis aan verweerder gevraagd of hij voor beide ouders of alleen voor klager optrad. Verweerder heeft daarna rechtstreeks contact gezocht met de vrouw om zijn opdracht bij haar te verifiëren.

​​​​​​​3.10 Op 20 juli 2020 heeft verweerder met de vrouw gesproken. Tijdens die bespreking heeft zij aan verweerder laten weten dat zij de brief van verweerder van 7 november 2018 nooit had gezien en dat zij de door klager aan verweerder geretourneerde opdrachtbevestiging niet heeft ondertekend. De vrouw heeft verweerder alsnog opdracht gegeven om ook haar, als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige zoon, bij te staan in het geschil van de ouders met het ziekenhuis en heeft daartoe een opdrachtbevestiging en een medische machtiging ondertekend.

​​​​​​​3.11 Verweerder heeft daarna verschillende werkzaamheden in de letselschadezaak voor de ouders verricht.

​​​​​​​3.12 Per e-mail van 2 februari 2021 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij een gesprek wilde hebben. Per e-mail van 4 februari 2021 heeft de echtscheidingsadvocaat van klager aan verweerder gevraagd om zijn werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten en nadere informatie te geven.

​​​​​​​3.13 Verweerder heeft klager daarna, via klagers echtscheidingsadvocaat, uitgenodigd voor een bespreking op kantoor. Dat gesprek heeft niet meer plaatsgevonden, omdat klager de opdracht aan verweerder via een e-mail van 17 februari 2021 van zijn echtscheidingsadvocaat heeft beëindigd. Verweerder heeft zich daarna, in februari voor klager en in maart 2021 voor de vrouw, teruggetrokken als advocaat.

​​​​​​​3.14 Uit e-mails van 13 en 16 maart 2023, gewisseld tussen verweerder en het ziekenhuis blijkt dat het ziekenhuis in het archief geen e-mail heeft aangetroffen van de heer V(...) aan verweerder van 17 maart 2020.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) (…)

f) niet het volledige dossier aan klager te verstrekken nadat klager de opdracht had beëindigd en om het dossier had verzocht.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft over klachtonderdeel f geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder beschikte over de brief van 12 maart 2020 van professor F en dat dus niet kan worden vastgesteld dat verweerder een onvolledig dossier heeft overgedragen.  

beroepsgronden ​​​​​​​

5.2 Klager berust in het oordeel van de raad over klachtonderdelen a tot en met e. Hij komt slechts op tegen het oordeel van de raad over klachtonderdeel f. Klager verwijst ter onderbouwing van zijn beroep naar een e-mail van 17 maart 2020, waaruit volgens hem blijkt dat de brief van 12 maart 2020 van professor F wel degelijk in het bezit van verweerder was gesteld.

​​​​​​​5.3 Klager stelt verder dat hij ook niet is geïnformeerd over “uitnodigingen van de professor” en dat het verslag van de professor en ook “stukken van Dekra en de medisch adviseur” ontbraken. Volgens klager heeft de raad daar te weinig aandacht voor gehad.

verweer in beroep

​​​​​​​5.4 Verweerder stelt dat de brief van 12 maart 2020 van professor F hem niet eerder onder ogen is gekomen dan na een gesprek dat hij had met de vrouw op 20 juli 2020. Bij die gelegenheid is verweerder duidelijk geworden dat de vrouw hem (nog) geen opdracht had gegeven om op te treden in de letselschadezaak. Toen is, aldus verweerder, ook gebleken dat klager valsheid in geschrifte heeft gepleegd door de handtekening van de vrouw te vervalsen in de te ondertekenen stukken bij aanvang van de opdracht.

​​​​​​​5.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur, van de heer V(...) niet in zijn administratie heeft aangetroffen. Volgens verweerder heeft de heer V(...) hem op die dag ook geen bericht gestuurd. Verweerder wijst op zijn e-mail van 17 maart 2020, 12.52 uur, en stelt dat de daarin aangekondigde mail van de heer V(...) nooit door hem is ontvangen. Verweerder stelt dat hij pas op 20 juli 2020 vernam dat klager en zijn vrouw in een echtscheidingsprocedure waren verwikkeld en dat de brief van 12 maart 2020 van professor F aan klager en zijn vrouw was gestuurd. Verweerder stelt daarnaast dat hij geen enkel belang heeft of had om de brief van 12 maart 2020 van professor F of andere stukken aan klager te onthouden.

maatstaf

​​​​​​​5.6 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

beoordeling

​​​​​​​5.7 Klager heeft in hoger beroep gesteld dat verweerder hem tijdens de behandeling van de zaak van de zoon niet adequaat op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken. Naar het oordeel van het hof vormt dit een uitbreiding van de klacht. Dat is in dit stadium van de klacht behandeling niet toegestaan en het hof zal dan ook niet oordelen over dit verwijt.

​​​​​​​5.8 In eerste aanleg heeft klager er slechts op gewezen dat de brief van professor F van 12 maart 2020 ontbrak in het ontvangen dossier. In hoger beroep heeft klager gesteld dat ook stukken van Dekra en de medisch adviseur ontbraken. Het hof zal dit opvatten als een nadere onderbouwing van klachtonderdeel f waarover ook moet worden geoordeeld. Het hof concludeert dat klager zijn stelling op dit punt niet feitelijk heeft onderbouwd. Aldus kan niet worden vastgesteld dat verweerder stukken van Dekra en de medisch adviseur ten onrechte niet heeft overgedragen. Het hoger beroep kan in zoverre niet slagen.

​​​​​​​5.9 Ten aanzien van de brief van 12 maart 2020 van professor F overweegt het hof het volgende. Op 12 maart 2020 heeft professor F een brief gestuurd die geadresseerd is aan klager en zijn vrouw, op het door klager opgegeven adres, waarin hij hen uitnodigt voor een gesprek naar aanleiding van een intern onderzoek naar het ziekteverloop van de zoon. Als onweersproken staat vast dat op dat moment alleen de vrouw woonachtig was op het adres waarnaar de brief is gezonden. Klager stelt ook dat hij de brief niet via deze weg heeft ontvangen.

5.10 Uit de e-mail van 17 maart 2020, 12.52 uur, van verweerder aan klager blijkt dat verweerder op die dag telefonisch met de heer V(...) heeft gesproken en daarbij ook op de hoogte is geraakt van het bestaan van een brief aan klager en zijn vrouw met daarin een uitnodiging voor een gesprek. Verweerder schrijft in zijn e-mail dat die brief digitaal aan hem zal worden toegezonden door de heer V(...).

​​​​​​​5.11 Klager stelt dat de heer V(...) de brief van 12 maart 2020 van professor F met de e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur, naar verweerder heeft gestuurd. Verweerder heeft dit betwist. Verweerder stelt dat hij de e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur van de heer V(...) niet heeft ontvangen. Verweerder heeft zijn stelling onderbouwd door te verwijzen naar het bericht van het ziekenhuis van 16 maart 2023 (zie 3.14). Verweerder heeft verder zijn twijfel over de waarachtigheid van de door klager overgelegde e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur, naar voren gebracht. Klager heeft over de herkomst van de e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur van de heer V(...) aan verweerder verklaard dat hij dit bericht heeft aangetroffen in de e-mailbox van de vrouw en dat deze e-mail een bijlage was bij een e-mail van verweerder aan de vrouw. Verweerder bestrijdt dat hij deze e-mail aan de vrouw heeft gestuurd. De gemachtigde van klager heeft op de zitting verklaard dat zij deze e-mail van verweerder aan de vrouw niet heeft gezien en dat zij alleen kennis heeft genomen van de door klager aan haar verstrekte foto van de e-mail van 17 maart 2020, 17.29 uur van de heer V(...) aan verweerder.

​​​​​​​5.12 Het hof komt op grond van het over en weer gestelde tot het oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat verweerder de brief van 12 maart 2020 van professor F via de heer V(...) heeft ontvangen. Tegenover de door klager overgelegde e-mail van 17 maart 2022, 17.29 uur van de heer V(...) aan verweerder staat de gemotiveerde betwisting van verweerder dat hij die e-mail heeft ontvangen, waarbij verweerder verwezen heeft naar de e-mail van 16 maart 2023 van het ziekenhuis waaruit blijkt dat het ziekenhuis in zijn archief geen e-mail heeft aangetroffen van de heer V(...) aan verweerder van 17 maart 2020. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat klager de vraagtekens die verweerder heeft geplaatst bij de e-mail 17 maart 2022, 17.29 uur van de heer V(...) aan verweerder onvoldoende heeft weerlegd en dat klager evenmin aannemelijk heeft kunnen maken welk belang verweerder gehad zou kunnen hebben om  aan klager niet het volledige dossier, waaronder de brief van 12 maart 2020 van professor F, over te dragen.

​​​​​​​5.13 Alles overwegend heeft klager naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder heeft verzuimd om de brief van 12 maart 2020 van professor F bij het beëindigen van zijn bijstand aan klager over te dragen, nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat deze brief geen onderdeel van het dossier uitmaakte.

​​​​​​​5.14 Het hoger beroep van klager slaagt daarom niet en het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​​​​​​​​6.1 bekrachtigt de beslissing van 19 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-921/AL/MN.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 18 december 2023 .