ECLI:NL:TAHVD:2023:227 Hof van Discipline 's Gravenhage 220349

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:227
Datum uitspraak: 11-12-2023
Datum publicatie: 15-12-2023
Zaaknummer(s): 220349
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. Hof bekrachtigt beslissing raad. Geen aanknopingspunten voor excessief declareren.

Beslissing van 11 december 2023

in de zaak 220349

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 24 oktober 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) in de zaak met nummer 22-407/AL/GLD. De raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:245 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van de raad is op 6 november 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

- de stukken van de raad;

- het verweerschrift;

- de brief van 11 januari 2023 van klaagster met bijlagen;

- de op 1 maart 2023 door het hof ontvangen brief van klaagster;

- de e-mail van 2 oktober 2023 van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 oktober 2023. Daar zijn klaagster en verweerder met zijn gemachtigde mr. J. Smit verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Tussen klaagster en de besloten vennootschap De B. B.V., handelend onder naam van K.nl (hierna: "K") is eind 2019 een conflict ontstaan over het plaatsen van de keuken en de gebreken van de geplaatste keuken in de woning van klaagster.

3.3 In januari 2021 heeft klaagster zich tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek om bijstand in de procedure tegen het K. Verweerder is vanaf 21 januari 2021 als de belangenbehartiger van klaagster opgetreden.

3.4 Op 9 februari 2021 heeft er een (digitaal) overleg plaatsgevonden met klaagster, de zoon van klaagster en verweerder. Verweerder heeft klaagster tijdens dit overleg geadviseerd om het K. de gelegenheid te bieden om de gebreken van de keuken te herstellen. Naar aanleiding van het digitale overleg heeft klaagster op 9 februari 2021 aan verweerder het volgende geschreven:

“(…)Als het K[.......] deze kasten zo kan veranderen binnen een redelijke tijd inclusief de spat rand en de raam omlijsting plaatsen. Ook het afval bakje crediteren welke niet geplaatst kon worden van wegen een te groot geplaatste afvoer en voor de tweede maal het zelfde afvalbakje geleverd. Ga ik akkoord met deze lang beloofde oplossing, binnen een redelijke termijn. Anders hoop ik het dat u alsnog wil dagvaarden.’’

​​​​​​​3.5 Op 23 februari 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

“’Na goed nagedacht te hebben over de weer nieuwe adviezen van het K[.........], zou ik het op prijs stellen dat u dit bedrijf zou dagvaarden.’’

​​​​​​​3.6 Op 23 februari 2021 heeft verweerder aan klaagster in een e-mail het volgende geschreven:

“Wij hebben op dinsdag 9 februari jl. een overleg gehad via Microsoft Teams, waarbij tevens uw zoon aanwezig was.(…) Dezelfde avond heeft u mij bericht dat u heeft besloten het K[.....] nog éénmaal de gelegenheid te geven om de keuken te herstellen. Ik heb overeenkomstig uw wensen een voorstel aan het K[......] opgesteld, welk voorstel door u per e-mail akkoord is bevonden. Vervolgens het ik het voorstel aan het K[......] voorgelegd.(…) Het is thans dan ook niet meer mogelijk om te gaan dagvaarden, omdat u het K[......] de gelegenheid heeft gegeven om de keuken te herstellen. In dat geval zal de rechter u namelijk kwalijk nemen dat u het K[......] geen reële mogelijkheid hebt geboden om de keuken te herstellen. Dat wil ik voorkomen.(…)’’

​​​​​​​3.7 Op 24 februari 2021 heeft de zoon van klaagster aan verweerder per e-mail te kennen gegeven dat in de onderliggende procedure een kort geding dient te worden gestart. Als reactie daarop heeft verweerder op 25 februari 2021 in een e-mail aan de zoon van klaagster en aan klaagster onder andere het volgende geschreven:

“(…)Dit betekent dat ik ook de juridische haalbaarheid van een vordering dien af te wegen. Die afweging heeft geresulteerd in een negatief advies, welke in mijn onderstaande e-mail van 23 februari jl. is uiteengezet. Indien uw moeder niet meegaat in mijn advies, dan is dat haar keuze. Uw moeder dient wel de risico’s van een negatief uitkomst te aanvaarden. Die risico’s zijn het volgende:

1. Verlies van de procedure waardoor zij met lege handen achterblijft. Uw moeder krijgt in dat scenario de koopsom niet retour en blijft met de keuken zitten;

2. Kosten van mijn werkzaamheden, voor zover niet door DAS Rechtsbijstand vergoed;

3. Proceskostenveroordeling bij verlies van procedure, welke kan oplopen tot € 1.500,--.

(…) Ten aanzien van het tweede risico dat hierboven is genoemd merk ik nog het volgende op. Aangezien ik aanvankelijk heb geprobeerd om de zaak minnelijk op te lossen, hebben die werkzaamheden een deel van de door DAS Rechtsbijstand beschikbaar gestelde 20 uur opgesoupeerd. Ik ben met uw moeder overeengekomen dat de uren na het voornoemde urenplafond van 20 uur voor haar rekening komen en niet door DAS Rechtsbijstand worden vergoed. (…) Na bevestiging van uw moeder zal ik starten met het opstellen van een dagvaarding.’’

​​​​​​​3.8 Op 28 februari 2021 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“Overeenkomstig uw verzoek zal ik overgaan tot het dagvaarden van het K[.....]. Wilt u mij nog per e-mail bevestigen dat u de in bijgaande e-mail uiteengezette risico’s bij negatief uitkomst en extra kostenpost vanwege overschrijven van het urenplafond aanvaardt?’’

​​​​​​​3.9 Op 1 maart 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

“Het is mij duidelijk dat na een negatieve uitkomst, de extra kostenpost van het urenplafond voor mijn rekening komen. Ik hoop op een eerlijk en duidelijke uitspraak.’’

​​​​​​​3.10 Op 6 juli 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

“Ik vraag u, aan de rechtbank te vragen. Alle betalingen die ik gedaan heb, ook de tot nu toe geleden schade, te vergoeden. En een royale schadevergoeding voor alle vernedering en ongemakken.’

3.11 Op 7 oktober 2021 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, locatie Leiden. Tijdens die zitting zijn klaagster en het K. overeengekomen dat het K. een bedrag van € 1.000,- dient te betalen aan klaagster.

3.12 Op 22 oktober 2021 heeft klaagster een factuur van het kantoor van verweerder ontvangen voor de kosten van de werkzaamheden van verweerder in de procedure tegen het K.

3.13 Op 27 oktober 2021 heeft klaagster in een e-mail naar het info e-mailadres van het kantoor van verweerder het volgende geschreven:

“De door u gestuurde rekening van 22-10-2021 welke ten onrechte naar mij is verstuurd is over de mondelinge rechtszitting in Leiden op 07-10-2021. Bij de rechtszitting zou ik bijgestaan worden door mr. K. Deze heeft totaal geen pleidooi voor mij gehouden maar mij alleen aangeraden de toegezegd € 1000< te accepteren waarmee de zaak klaar was. De € 2942 is ten onrechte in rekening gebracht daar mr K niet voor mij maar voor het k[..........] gepleit heeft. mr. K heeft niet het hele dossier verdedigd waarvoor ik heb betaald en drie ordners vol documentatie niet kenbaar in het proces gemaakt.’’ (…) Daarom verwacht ik van u binnen een week (…) Een kwijting voor de rekening van 22-10-2021 met een bedrag € 2942,94’’

​​​​​​​3.14 Op 3 november 2021 heeft klaagster in een brief aan het kantoor van verweerder het volgende geschreven:

“(…) De dag voor de hoorzitting heb ik gevraagd enkele punten aan de orde te brengen welke mijn neef me op attendeerde. Wederom was meneer beledig en kreeg als antwoord (uw neef is geen advocaat dat ben ik).(…) Dit bedrag moet ik eerst betalen voor ik de ordners terug kan krijgen volgens het schrijven van VZBA.’’

3.15 Op 16 november 2021 heeft klaagster een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

3.16 Op 29 november 2021 heeft de financieel administratief medewerker van het kantoor van verweerder een rappel naar klaagster gestuurd met daarin het verzoek om de declaratie betreffende de werkzaamheden van verweerder, ter hoogte van € 2.942,94, te voldoen.

3.17 Op 24 januari 2022 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij het kantoor van verweerder. Op 7 februari 2022 heeft de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder de klachten van klaagster ongegrond verklaard.

3.18 Klaagster heeft de declaratie van verweerder van 22 oktober 2021 na de uitspraak van de raad voldaan en de door haar aan verweerder overhandigde (ordners met) stukken retour ontvangen. In totaal heeft klaagster een bedrag van € 9.281,28 inclusief BTW aan verweerder betaald. Dit bedrag betrof de niet door DAS aan verweerder vergoede werkzaamheden.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. te veel te declareren;
  2. geen inhoudelijk verweer te voeren tijdens de zitting van 7 oktober 2021;
  3. een beroep te doen op het retentierecht;
  4. niet toe te staan dat de zoon van klaagster haar bijstond of adviseerde.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat van excessief declareren niet is gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klaagster in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Ook is de raad van oordeel dat verweerder voldoende duidelijk met klaagster over zijn honorarium en de wijze van declareren heeft gecommuniceerd. Verweerder heeft klaagster gewezen op de risico’s en kansen van de door klaagster gewenste procedure en aan klaagster laten weten dat hij haar de uren in rekening zal brengen, die niet door de rechtsbijstandsverzekeraar worden vergoed. Klaagster heeft daarop gereageerd en aangegeven dat haar dat duidelijk is.

​​​​​​​5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat niet is gebleken dat verweerder op de zitting van 7 oktober 2021 klaagster niet goed heeft bijgestaan. Dat de zitting (op advies van verweerder) heeft geleid tot een schikking met de wederpartij, maakt niet dat het optreden van verweerder op de zitting kwalitatief onvoldoende was.

​​​​​​​5.3 In klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerder dat hij drie ordners met stukken onder zich heeft gehouden omdat zij zijn declaratie niet heeft voldaan. De raad heeft overwogen dat het verweerder in beginsel vrij stond om op deze wijze zijn retentierecht uit te oefenen en dat de situatie als bedoeld in gedragsregel 28 lid 2 zich in deze zaak niet voordoet; er is immers geen opvolgende advocaat aan wie verweerder het dossier zou dienen af te geven. Voorts is niet gebleken dat klaagster door het handelen van verweerder in haar belangen is geschaad.

​​​​​​​5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Gelet op dat uitgangspunt was verweerder niet gehouden om de adviezen van de zoon en de neef van klaagster op te volgen. Bovendien blijkt uit de stukken dat verweerder wel degelijk heeft toegestaan dat klaagster door haar zoon werd geadviseerd en bijgestaan. Klaagsters zoon was immers aanwezig bij een overleg tussen klaagster en verweerder, verweerder stuurde belangrijke e-mails ook aan hem en hij was op de zitting aanwezig.

beroepsgronden

​​​​​​​5.5 Klaagster heeft tegen de beslissing van de raad het volgende aangevoerd:

- Op 9 februari 2021 is het K nog weer een mogelijkheid gegeven voor herstel van de gebreken. Daar is niet op gereageerd.

- Voor de dagvaarding is vijf maal uitstel gevraagd.

- Op de zitting van 7 oktober 2021 heeft verweerder heel erg zijn best gedaan om klaagster het voorstel te laten accepteren, dan zou de zaak afgewikkeld zijn en hoefde klaagster niet de proceskosten te betalen.

- Na de zitting kreeg klaagster bij het afscheid de mededeling dat zij van verweerder nog een rekening zou krijgen. Dat zou toch door de tegenpartij worden betaald?

- Klaagster moest eerst die rekening betalen voor zij haar ordners kon terugkrijgen. Dat is haar met een dwingende brief medegedeeld. Zij heeft daarvoor haar laatste spaargeld verzameld en geld moeten lenen. De derde ordner was helemaal losgehaald.

- De keuken is nog steeds incompleet en het heeft klaagster veel geld en haar gezondheid gekost.

verweer in hoger beroep

​​​​​​​5.6 Op het in hoger beroep gevoerde verweer zal het hof hierna ingaan, voor zover nodig.

maatstaf

​​​​​​​5.7 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

​​​​​​​5.8 Uitgangspunt is dat een advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening brengt (verg. gedragsregel 17 lid 1). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt het hof zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten tot een marginale toets. Beoordeeld wordt of er sprake is van excessief declareren. Daarbij gaat het om de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden.

klachtonderdeel a - te veel gedeclareerd

​​​​​​​5.9 Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder helder met klaagster heeft gecommuniceerd over de aanpak van de zaak en over de financiële aspecten van zijn werkzaamheden voor klaagster. Zo heeft verweerder klaagster voor aanvang van de procedure bij de kantonrechter uitgelegd waarom hij weinig heil zag in die procedure en haar gewaarschuwd voor de risico’s van een negatief verloop daarvan. Hij heeft klaagster ook expliciet gevraagd om te bevestigen dat zij instemde met die risico’s (verlies van de procedure zonder oplossing van het probleem van de keuken, proceskostenveroordeling en voor klaagsters rekening komende kosten van zijn werkzaamheden). Die instemming heeft klaagster met haar e-mail van 1 maart 2021 gegeven. Ter zitting van het hof heeft klaagster desgevraagd aan het hof medegedeeld dat zij alle rekeningen die verweerder haar heeft gestuurd direct heeft betaald, behalve verweerders eindafrekening. Haar klacht betreft feitelijk alleen de eindafrekening. Deze verwachtte zij niet meer na afloop van de zitting en de getroffen schikking. Anders dan klaagster kennelijk meent, houdt de door haar – met de wederpartij – getroffen schikking echter niet in dat verweerder de door hem bestede (en nog niet gedeclareerde) tijd niet meer aan klaagster in rekening mocht brengen. Klaagster heeft ook niet duidelijk gemaakt op grond van welke uitlatingen van verweerder zij ervan mocht gaan dat zij geen eindafrekening meer zou krijgen. Over het aantal in rekening gebrachte aantal uren en het uurtarief heeft klaagster niet geklaagd, zodat het hof geen aanknopingspunt heeft voor het oordeel dat verweerder excessief gedeclareerd heeft. De beroepsgronden van klaagster tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a) falen.

klachtonderdelen b, c en d

​​​​​​​5.10 Met betrekking tot deze klachtonderdelen ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster, die grotendeels gelijk zijn aan haar reeds bij de raad ingenomen standpunten, tegen de beslissing van de raad op deze klachtonderdelen.

Slotsom

​​​​​​​5.11 Conclusie uit het voorgaande is dat het hof de beoordeling van de raad zal bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  • bekrachtigt de beslissing van 24 oktober 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden in de zaak met nummer 22-407/AL/GLD.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2023.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 december 2023 .