ECLI:NL:TAHVD:2023:225 Hof van Discipline 's Gravenhage 230241 230242 230247

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:225
Datum uitspraak: 28-09-2023
Datum publicatie: 15-12-2023
Zaaknummer(s):
  • 230241
  • 230242
  • 230247
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen.

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 28 september 2023

in de zaken 230241, 230242 en 230247

naar aanleiding de klachten van:

1 mr. [………..](230241 en 230247)

2 mr. [………..](230242)

 klaagster

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK 

1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar

- de brief van 31 augustus 2023 van klaagster (230241)

- de brief van 1 september 2023 van klager (230242)

- de brief van 5 september van klaagster (230247).

1.2 Hierin verzoeken klagers, zij zijn kantoorgenoten, aan de voorzitter van het hof hun klachten over verweerder te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling, omdat verweerder de Deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Limburg waar hij zelf advocaat is.

1.3 De griffier heeft verweerder in zaak 230241 de gelegenheid gegeven om standpunt in te nemen naar aanleiding het verzoek tot verwijzing van de klacht. De deken heeft op 15 september 2023 gereageerd.

2 EERDERE VERWIJZINGSVERZOEKEN

2.1 Klagers hebben al vaker klachten ingediend tegen de deken in het arrondissement Limburg en medewerkers van de deken.

2.2 De zaak met nummer 180224 betreft een klacht tegen mr. P, voormalig deken. Deze klacht is uiteindelijk gegrond verklaard door het hof in de zaak met nummer 200236 (ECLI:NL:TAHVD:2021:46).

2.3 In zaak met nummer 210091 hebben klagers geklaagd over, zakelijk weergegeven, de wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar een tegen hen gerichte klacht. De zaak is voor onderzoek verwezen naar de deken Rotterdam.

2.4 In zaken met nummers 230100 en 230104 verwijt klaagster verweerder en zijn stafmedewerker dat zij niet adequaat hebben gereageerd op e-mailcorrespondentie tussen haar en de rechtbank. Deze correspondentie ging over de wens van klaagster om te worden toegelaten tot de lijst met advocaten die tot bijzonder curator benoemd kunnen worden. Volgens klaagster hebben verweerder en zijn stafmedewerker haar ten onrechte niet geholpen om tot die lijst toegelaten te worden. Zij hebben daarmee hun taak verwaarloosd, aldus klaagster. De twee klachten zijn gezamenlijk voor onderzoek verwezen naar de Deken Overijssel.

2.5 In de zaak met nummer 230241 verwijt klaagster verweerder dat hij in een tegen klaagster gerichte klachtzaak (de heer A tegen klaagster) het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van ne bis in idem. Gevolg hiervan is dat de heer A de klacht heeft voorgelegd aan de raad van discipline.

2.6 In de zaak met nummer 230242 verwijt klager verweerder dat hij in het onderzoek naar aanleiding van een tegen klager ingediende klacht niet de-escalerend heeft opgetreden.

2.7 In de zaak met nummer 230247 verwijt klaagster verweerder dat hij een tegen klager gerichte klacht in behandeling heeft genomen, terwijl de interne kantoorklachtprocedure nog niet was doorlopen en de klacht ook geen procedure bij de geschillencommissie was gevolgd.

3 DE BEOORDELING

3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dienen klachten tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.

3.2 De deken vervult de functie van vooronderzoeker in de tuchtprocedure. De deken ontleent zijn bevoegdheden aan de Advocatenwet. Het gaat dan om bevoegdheden als het al dan niet geven van een eigen visie op een klachtzaak (het dekenstandpunt), de taak het klachtdossier met relevante informatie samen te stellen voor de tuchtrechter en het aftasten van een minnelijke oplossing tussen een klager en een beklaagde advocaat. Bij deze bevoegdheden heeft de deken beoordelingsruimte of -vrijheid –, afhankelijk van de taak in kwestie. Het is daarmee aan de deken om te bepalen hoe aan die bevoegdheden invulling wordt gegeven. De verantwoordelijkheid die de deken draagt bij zijn rol als vooronderzoeker in de tuchtprocedure betekent ook dat van de deken wordt verwacht naar eigen inzicht de tuchtrechtelijke merites van die klachtzaak in te schatten en ervoor te zorgen dat de tuchtklachten zodanig worden voorgelegd aan de tuchtrechter dat die over voldoende relevante informatie beschikt voor de beoordeling van de tuchtklacht.

3.3 Het recht om een klacht in te dienen tegen de deken (of een advocaatmedewerker van het ordebureau) is niet bedoeld om iedere vorm van ongenoegen over de wijze waarop de deken zijn werk uitvoert of laat uitvoeren tot uiting te brengen. Klagers gebruiken het klachtrecht echter wel op deze wijze. Daarmee zetten zij het klachtrecht in voor een ander doel (persoonlijk ongenoegen) dan waarvoor het is bedoeld (waarborging van de kwaliteit van de beroepsgroep). De voorzitter zal de verwijzingsverzoeken op die grond dan ook afwijzen.

3.4 De voorzitter is verder van oordeel dat klagers met het indienen van de onderhavige klachten tegen de deken misbruik maken van het klachtrecht. Zij moeten er daarom rekening mee houden dat bij soortgelijke klachten een volgend verwijzingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

4 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

4.1 wijst de verzoeken tot verwijzing van de klachten tegen verweerder in zaken 230241, 230242 en 230247 af.


Deze beslissing is gewezen op 28 september 2023 door mr. J. Blokland,  voorzitter.

voorzitter

De beslissing is verzonden op 28 september 2023.