ECLI:NL:TAHVD:2023:224 Hof van Discipline 's Gravenhage 230116

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:224
Datum uitspraak: 11-12-2023
Datum publicatie: 12-12-2023
Zaaknummer(s): 230116
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder is ernstig tekort geschoten in de informatievoorziening van zijn cliënt en heeft weinig tot niets schriftelijk vastgelegd ter zake van de processtrategie, kosten en risico's. Het hof heeft ernstige zorgen over de praktijkvoering door verweerder - gezien ook zijn opstelling tijdens de klachtprocedure en de expliciete opvatting van verweerder dat gedragsregel 16 en 17 op hem niet van toepassing is. Het hof verzwaart daarom de maatregel van schorsing naar zes weken onvoorwaardelijk. Bekrachtiging beslissing raad muv maatregel.

Beslissing van 11 december 2023

in de zaak 230116

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 3 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-071/AL/MN). In deze beslissing zijn van de klacht van klager onderdelen a), c), h) en j) ongegrond verklaard. De klachtonderdelen b), d), e), f), g), i), k) en l) zijn gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing opgelegd voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Verweerder is verder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:73 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 26 april 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

- de stukken van de raad;

- het verweerschrift van klager van 7 mei 2023.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 september 2023. Daar zijn zowel klager als verweerder in persoon verschenen. Partijen hebben beiden hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht(en) over de wijze waarop verweerder klager heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) (…);

b) de opdracht niet schriftelijk aan hem te bevestigen;

c) (…);

d) vooraf geen overleg te plegen over de inhoud van het verweerschrift van 22 maart 2021 en na indiening niet alsnog zijn correcties op het verweerschrift aan de rechtbank toe te zenden;

e) de aan hem aangeleverde financiële bewijsstukken, waaronder inkomen 2019, 2020 en 2021, belastingaanslagen, leencontracten en de schaduwboekhouding van zijn ex-echtgenote, niet te overleggen aan de rechtbank, waardoor er een veel te hoge kinder- en partneralimentatie is vastgesteld en het inkomen van zijn ex op nul is gesteld;

f) de stukken van zijn schulden niet aan de rechtbank te sturen, dan wel niet aan te voeren dat zijn ex-echtgenote deelt in deze schulden, waardoor de rechtbank bij de boedelverdeling geen rekening heeft gehouden met een schuld van € 127.000,-;

g) te verzuimen in het verweerschrift toedeling van de woning in Griekenland te vragen en bewijsstukken van de daarop betrekking hebbende lening van $ 400.000,- te overleggen, waardoor de rechtbank heeft bepaald dat de woning verkocht moet worden en hij de lening moet aflossen;

h) (…);

i) de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 24 februari 2021 niet aan hem door te sturen en niet tijdig hoger beroep tegen de beschikking in te stellen, waardoor de kinderalimentatie van € 700,- per maand in rechte is komen vast te staan;

j) (…);

k) hem niet te adviseren om de stukken beëdigd te laten vertalen, waardoor de rechter geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de stukken;

l) hangende de procedure niet alle processtukken aan hem toe te sturen en vervolgens te weigeren deze stukken alsnog aan hem te doen toekomen;

m) (…).

5 BEOORDELING

overwegingen van de raad

5.1 De klachtonderdelen b), d), e), f), g) en i) zijn door de raad gegrond verklaard. De raad heeft deze verwijten gezamenlijk behandeld, omdat deze verwijten alle zien op de communicatie en informatieverschaffing door verweerder. Aangezien verweerder de te volgen strategie, de kansen en risico’s in de procedure niet schriftelijk heeft vastgelegd, kan de raad niet vaststellen of en in hoeverre verweerder klager hierover voldoende heeft geïnformeerd. Dit risico komt voor rekening van verweerder. In die lijn is niet gebleken dat verweerder overleg heeft gevoerd met klager over de inhoud van het verweerschrift of over de correcties die klager in dit verband wenste aan te brengen. Ter zake van het verwijt dat verweerder niet de juiste bewijsstukken heeft overgelegd aan de rechtbank, oordeelt de raad dat verweerder weliswaar alle stukken van klager heeft overgelegd, maar dat verweerder heeft verzuimd te beoordelen welke stukken hij nog meer nodig had voor de onderbouwing van zijn standpunten en die op te vragen bij klager. Verder heeft verweerder nagelaten de inhoud van de beschikking te bespreken met klager en de mogelijkheden en risico’s van een hoger beroep met klager te bespreken. Ten slotte oordeelt de raad dat verweerder de (overigens inhoudelijk onjuiste) opdrachtbevestiging pas te laat heeft toegezonden aan klager. In zoverre heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 7.5 Voda en artikel 46 Advocatenwet, die ook zijn uitgewerkt in gedragsregels 16 en 17.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel k) heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager er niet op te wijzen dat hij van ontvangstbewijzen in een vreemde taal een vertaling van een beëdigde tolk of vertaler moest overleggen.

  ​​​​​​5.3 Klachtonderdeel l) is gegrond verklaard, omdat uit het dossier niet blijkt dat verweerder stukken aan klager heeft gestuurd voor de eerste zitting van 2 november 2020. Dit had verweerder wel moeten doen.

omvang hoger beroep           

​​​​​​​5.4 Het hof beoordeelt het beroep aan de hand van de in het beroepschrift gepresenteerde argumenten, de beroepsgronden. Dit betreft de hiervoor weergegeven klachtonderdelen b), d), e), f), g), i), en l). Verweerder heeft geen beroepsgrond(en) aangevoerd tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel k), dat om die reden geen onderdeel is van de beoordeling in hoger beroep.

​​​​​​​5.5 Klager heeft in zijn reactie op het beroepschrift nog een aanvullend verwijt geformuleerd tegen verweerder, namelijk dat verweerder zijn stukken aan een derde heeft laten zien zonder toestemming van klager en daardoor zijn privacy heeft geschonden. Dit verwijt blijft buiten behandeling door het hof, omdat (nieuwe) klachten over een advocaat moeten worden ingediend bij de deken van de orde van advocaten (art. 46c lid 1 Advw).

beroepsgronden verweerder

​​​​​​​5.6 Verweerder is in hoger beroep gekomen tegen de gegrondverklaring van de klacht door de raad. De reden daarvoor is volgens verweerder dat “het gegrond verklaren van een klacht door de RvD een diffamerend effect heeft voor verweerder en leidt tot inkomensverlies voor hem, ook op langere termijn. Tevens wordt klager door die gedeeltelijke gegrondverklaring ondersteund in zijn streven tot het aansprakelijk stellen van verweerder”.

Kort en goed komen de beroepsgronden op het volgende neer:

​​​​​​​5.7 De opdrachtbevestiging van verweerder is door klager ondertekend op 3 maart 2021. Verweerder verwijst naar de toelichting in zijn e-mail van 25 augustus 2021, het verweerschrift van 6 september 2021 en de dupliek van 5 oktober 2021.

​​​​​​​5.8 Ook heeft de raad ten onrechte geconcludeerd dat de klachtonderdelen b), d), e), f), g) en i) gegrond zijn omdat niet is gebleken dat klager door verweerder voldoende is geïnformeerd over de te volgen strategie, alsmede over de kansen en de risico’s in deze (echtscheidings)procedure. Verweerder verwijst naar zijn dupliek in de procedure bij de raad en bijlagen bij zijn verweerschrift op het aanvullende verzoekschrift tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

​​​​​​​5.9 Verweerder heeft ten slotte wel degelijk voldoende uitleg gegeven bij de beschikking van 24 februari 2021. “Dat klager de tussenbeschikking niet goed heeft gelezen en de – naar ter zitting is gesteld: telefonische – uitleg door verweerder evenmin, althans niet geheel heeft begrepen, kan geen basis vormen voor het feitelijk onjuiste oordeel van de RvD dat verweerder die uitleg aan klager schriftelijk had moeten geven en daarover tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld”, aldus verweerder.

verweer klager

​​​​​​​5.10 Klager heeft een reactie gegeven op het beroepschrift en wijst er onder meer op dat verweerder in een bemiddelingsgesprek mondeling zijn fouten zou hebben toegegeven, maar geen officiële excuses wilde maken omdat hij dan een eigen risico verschuldigd zou zijn aan zijn aansprakelijkheidsverzekering.

maatstaf

​​​​​​​5.11 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

oordeel van het hof

​​​​​​​5.12 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht(onderdelen) te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van verweerder en zal de beslissing van de raad, wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de verschillende klachtonderdelen, bekrachtigen.

maatregel

​​​​​​​5.13 Deze bekrachtiging behelst evenwel niet de door de raad opgelegde maatregel.

Niet alleen de handelwijze van verweerder jegens klager, ook zijn optreden in deze klachtprocedure, baren het hof ernstige zorgen over de wijze waarop verweerder zijn praktijk voert. Allereerst is verweerder op de hiervoor weergegeven wijze danig tekortgeschoten in zijn bijstand aan klager. En verder, hoewel het instellen van beroep tegen een uitspraak van een raad van discipline niemand kan worden ontzegd, gaat het een advocaat niet aan om te verkondigen dat de advocatuurlijke gedragsregels, in dit geval regel 16 en 17, op hem niet van toepassing zijn. Daarenboven kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder, gelet op de redactie van zijn schriftelijke stukken en de wijdlopige en weinig adequate wijze van beantwoorden van vragen ter zitting, elk inzicht in (de ernst van) zijn eigen handelen (en nalaten) ontbeert.

​​​​​​​5.14 Het hof is daarom van oordeel dat in dit geval niet met een betrekkelijk kortdurende en deels voorwaardelijk schorsing kan worden volstaan. Er is sprake van laakbare gedragingen waardoor het vertrouwen in deze advocaat aanzienlijke schade heeft opgelopen. Mede met het oog op de volgens het hof noodzakelijke bezinning, zal hij daarom bepalen dat aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken wordt opgelegd.

proceskosten procedure bij het hof

​​​​​​​5.15 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​​​​5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 3 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-071/AL/MN, voor zover het betreft de opgelegde maatregel;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken en bepaalt dat die schorsing ingaat op 8 januari 2024, met dien verstande dat:

- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;

- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

6.3 bekrachtigt de beslissing van 3 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-071/AL/MN, voor het overige;

6.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 11 december 2023 .