ECLI:NL:TAHVD:2023:218 Hof van Discipline 's Gravenhage 220236 230272

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:218
Datum uitspraak: 01-12-2023
Datum publicatie: 04-12-2023
Zaaknummer(s):
  • 220236
  • 230272
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft klager een e-mail gestuurd met daarin de aankondiging dat zij namens haar cliënte aangifte bij de politie en hoofdofficier van justitie zal doen. Verweerster heeft geen aangifte gedaan. Uit de omstandigheden leidt het hof af dat de bedoeling van de e-mail was dat deze dreigend zou overkomen en klager zodanig schrik aan zou jagen dat hij van het indienen van een tuchtklacht zou afzien. Het hof acht deze handelwijze, gelet op het daarmee beoogde doel, oneigenlijk en disproportioneel en daarmee onbetamelijk. Nadat namens klager een advocaat contact met verweerster heeft opgenomen en navraag heeft gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot de aangifte heeft verweerster op diens herhaalde verzoeken niet gereageerd. Ook deze handelwijze acht het hof onbetamelijk. Vernietiging beslissing raad ten aanzien van opgelegde waarschuwingen. Berisping. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van 1 december 2023

in de zaken 220236 en 230272

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 1 augustus 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-078/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:132 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3 Het hof verwijst voorts naar de beslissing eveneens van 1 augustus 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-079/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht.

1.4 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:131 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerster tegen beide beslissingen is op 26 augustus 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klager van 8 september 2022.

2.3 Het hof heeft de zaken gelijktijdig mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 oktober 2023. Daar is verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A.J. Oskam verschenen. Klager is, zoals door hem vooraf aangekondigd, niet verschenen. De gemachtigde van verweerster heeft haar beroep toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.2 Klager heeft als juridisch adviseur een partij (de verkoper van een appartement) bijgestaan in een geschil over de datum van ontruiming van de woning.

​​​​​​​3.3 Op enig moment heeft verweerster zich namens de andere partij (de koper van het appartement) in het geschil gemengd.

​​​​​​​3.4 Op 21 april 2021 heeft zij een e-mail aan klager gestuurd, waarin zij schrijft:

“Betreft: Aangifte strafrechtelijk handelen kwestie [koper]

Dossier: (…)

Geachte [klager],

Tot mij wendde zich [koper] (hierna te noemen 'cliënt') zulks met het verzoek hem in bovengenoemde kwestie bij te staan.

Cliënt stelde mij ter hand de tussen -de belangenbehartigers van- (civielrechtelijk) partijen gewisselde emailcorrespondentie, waaronder uw e-mails d.d. 22 februari jl., 19 maart jl. en 15 april jl.. Met deze e-mails heeft het geschil tussen partijen een strafrechtelijke dimensie gekregen, reden waarom ik u ter zake -als strafrechtadvocaat van cliënt- als volgt aanschrijf.

Met de e-mail d.d. 22 februari jl. wordt cliënt door u, daarbij handelend als belangenbehartiger c.q. vertegenwoordiger van uw cliënten de heer (…) en mevrouw (…), medegedeeld dat indien client 'het geschil' aan de rechter zal voorleggen, tegen hem een tuchtklacht zal worden ingediend door uw cliënten.

Kortom, er wordt gedreigd met smaad/smaadschrift.

Hiermee maken uw cliënten zich schuldig aan een variant van afdreiging in de zin van artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht. Met deze mededeling beogen uw cliënten immers met het oogmerk om zich wederrechtelijk ter bevoordelen cliënt ervan te weerhouden zijn rechten veilig te stellen, met financieel nadeel voor cliënt tot gevolg, onder dreiging van naar buiten treden met smaad dan wel smaadschrift. De afdreiging komt tevens terug in uw e-mail d.d. 19 maart jl., waardoor de mededelingen zoals vervat in de e-mail d.d. 22 februari jl. kracht worden bijgezet.

In het kader van de omschreven afdreiging kunt u in strafrechtelijke zin als medepleger dan wel als medeplichtige worden gekwalificeerd. Immers, uw betrokkenheid in deze beperkt zich niet tot die van een 'reguliere' belangenbehartiger, maar tracht u voor uzelf en/of voor uw cliënten wederrechtelijk voordeel te verkrijgen onder dreiging van het naar buiten toe treden met bepaalde zaken waaronder het indienen van een tuchtrechtelijke klacht.

Hiermee handelt u nauw en bewust samen met uw cliënten en levert u een intellectuele en/of materiële bijdrage aan de afdreiging. Op zijn minst maakt u zich schuldig aan medeplichtigheid door de afdreiging juridisch gezien te bevorderen en/of te vergemakkelijken. Juridisch gezien zou het ook nog zo kunnen zijn dat u zich (tevens) schuldig maakt als medeplichtige aan medeplegen van afdreiging.

Door verzending van de desbetreffende e-mails vervult u een essentiële rol ten aanzien van de (bestanddelen van de) afdreiging, waarmee u kan worden gekwalificeerd als medepleger.

In uw email d.d. 15 april jl. stelt u dat cliënt 'aantijgingen en dreigementen' zou uiten aan het adres van uw cliënten. Cliënt uit geen dreigementen en ontkent deze aantijgingen met klem.

Cliënt komt slechts op voor zijn gerechtvaardigde belangen. Met uw beschuldigingen richting cliënt is voor hem de maat vol.

Cliënt neemt deze kwestie zeer hoog op en heeft mij geïnstrueerd om op de kortst mogelijke termijn tegen u en uw cliënten aangifte in te dienen bij zowel de politie als de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.

Ik zal verzoeken om een onderzoek naar de handelswijze van u en uw cliënten in te stellen en een vervolging te entameren. Afdreiging is een klachtdelict waardoor een aangifte benodigd is voor succesvolle vervolging.

Ter voorkoming van misverstanden merk ik op dat mr. H. de belangenbehartiger van cliënt is in de civielrechtelijke aspecten van het geschil en ondergetekende de belangen behartigt in de strafzaak/-zaken.

Met vriendelijke groet,

[verweerster]”

​​​​​​​3.5 Klager heeft diezelfde avond aan verweerster laten weten dat hij zich zal laten bijstaan door een advocaat en daarbij aangekondigd dat hij op persoonlijke grond een tuchtklacht zal gaan indienen tegen zowel verweerster als tegen haar cliënt.

​​​​​​​3.6 Vervolgens heeft klager bijstand van een advocaat gezocht om bij verweerster navraag te doen naar de stand van zaken omtrent de in haar e-mail van 21 april 2021 aangekondigde aangifte.

​​​​​​​3.7 De advocaat van klager heeft zich in zijn e-mail aan verweerster van 23 april 2021 geïntroduceerd en haar verzocht alle eventuele correspondentie aan hem te richten. De advocaat van klager vermeldt in deze e-mail verder dat hij zich afvraagt of verweerster wel volledig van de gang van zaken op de hoogte is en op grond waarvan zij meent een tuchtklacht op één lijn te kunnen stellen met smaadschrift. Verweerster heeft niet gereageerd op deze e-mail.

​​​​​​​3.8 Op 4 mei 2021 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster.

​​​​​​​3.9 In een e-mail van 21 mei 2021 heeft de advocaat van klager verweerster verzocht de stand van zaken ter zake van de door haar aangekondigde strafklacht mede te delen. Verweerster heeft niet gereageerd op deze e-mail.

​​​​​​​3.10 Op 12 augustus 2021 heeft de advocaat van klager, onder verwijzing naar zijn e-mails van 23 april 2021 en 21 mei 2021, gemeld dat verweerster daarop niet heeft gereageerd. De advocaat van klager meldt dat hij dat niet aanvaardbaar vindt en heeft verweerster verzocht per ommegaande te reageren. Verweerster heeft niet gereageerd op deze e-mail.

​​​​���​​3.11 Op 26 augustus 2021 heeft de advocaat van klager aan verweerster gemeld dat zij niet heeft gereageerd en dat hij zich tot de deken zal wenden.

​​​​​​​3.12 Op 30 augustus 2021 heeft klager een tweede klacht ingediend tegen verweerster.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

zaaknummer 220236

Verweerster heeft onheus gehandeld door mee te werken aan het doen van aangifte jegens klager, althans aan het aankondigen daarvan, terwijl zij wist dat daarvoor geen enkele juridische grondslag bestaat;

en:

zaaknummer 230272

Verweerster weigert te reageren op de verzoeken die de advocaat van klager tot haar heeft gericht, betreffende de status van de aangifte die zij namens haar cliënt had aangekondigd.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft in de beoordeling van beide klachten de vrijheid van de advocaat om de belangen van de cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt vooropgesteld. Daarbij heeft de raad uiteengezet dat deze vrijheid niet absoluut is, maar onder omstandigheden beperkt is. De raad heeft – kort samengevat – in de afzonderlijke klachten verder het volgende overwogen.

overwegingen raad, zaaknummer 220236

​​​​​​​5.2 Verweerster heeft zich namens haar cliënt op het standpunt gesteld dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan afdreiging. De e-mail van 21 april 2021 was volgens verweerster bedoeld als ‘stopbrief’. De raad constateert dat deze e-mail een zware beschuldiging bevat, namelijk dat klager een strafbaar feit heeft gepleegd. Volgens de raad heeft verweerster niet concreet kunnen aangeven wat aan het versturen van de e-mail vooraf was gegaan. Verweerster heeft er volgens de raad onvoldoende blijk van gegeven dat zij haar advies en haar daarop volgende actie voldoende heeft afgewogen. Verweerster is zich onvoldoende bewust geweest van het mogelijke effect van haar e-mail, namelijk dat de onderlinge verhoudingen verder op scherp zouden worden gezet. Van een advocaat mag volgens de raad worden verwacht dat hij, voordat hij een wederpartij beschuldigt van het plegen van misdrijf, een afweging maakt en de proportionaliteit toetst. Verweerster heeft met het toesturen van de e-mail aan klager de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid overschreden. De raad verklaart de klacht daarom gegrond.

overwegingen raad, zaaknummer 230272

​​​​​​​5.3 De raad stelt vast dat niet in geschil is dat klager verweerster driemaal heeft aangeschreven over de door haar namens haar cliënt gedane aankondiging om strafrechtelijk aangifte te doen tegen klager. De advocaat van klager heeft verweerster tweemaal uitdrukkelijk verzocht nadere informatie over de aangifte te verstrekken. Verweerster heeft op geen van die verzoeken gereageerd. De raad acht dat onbehoorlijk. Verweerster had ten minste kunnen meedelen dat het haar niet vrijstond daarover nadere mededelingen te doen, zoals zij ter zitting bij de raad heeft verklaard. Dat (de advocaat van) klager ook bij de politie navraag had kunnen doen, doet volgens de raad aan de verantwoordelijkheid van verweerster niet af. De raad weegt verder mee dat de aankondiging van het doen van aangifte begrijpelijkerwijs bij klager tot spanningen heeft geleid en hij daarom antwoord wilde hebben op zijn vragen over de stand van zaken van de aangifte. De raad verklaart ook deze klacht daarom gegrond.

beroepsgronden

​​​​​​​5.4 Verweerster stelt zich op standpunt dat het buitensporig is dat een klacht die over één (voortgezet) handelen gaat kan leiden tot twee afzonderlijke maatregelen. Zij wijst erop dat ter zitting van de raad niet is gemeld dat de zaken afzonderlijk zouden worden beoordeeld en afgedaan en dat zij erop vertrouwde dat op beide klachten één uitspraak zou volgen. Verweerster verzoekt het hof om die reden in één uitspraak te beslissen.

zaaknummer 220236

​​​​​​​5.5 Met betrekking tot de beslissing van de raad in zaaknummer 22-078/DH/RO voert verweerster aanvullend – kort samengevat – het volgende aan. Volgens verweerster miskent de raad dat zij voorafgaand aan het versturen van de e-mail niet bij het geschil tussen klager en de cliënt van verweerster betrokken was. Haar cliënt kwam bij haar en heeft zijn probleem aan haar geschetst. Verweerster had geen reden om te twijfelen aan hetgeen haar cliënt haar voorhield. Volgens haar cliënt was een stopbrief nodig. Verweerster heeft die vervolgens verzonden omdat zij op basis van de feiten die haar cliënt schetste van mening was dat inderdaad sprake zou kunnen zijn van strafbare feiten. Door op deze wijze te handelen heeft verweerster geen tuchtrechtelijke grens overschreden. De beslissing van de raad dient volgens verweerster te worden vernietigd en de klacht dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

zaaknummer 230272

​​​​​​​5.6 Met betrekking tot de beslissing van de raad in zaaknummer 22-079/DH/RO voert verweerster aanvullend – kort samengevat – het volgende aan. Verweerster betwist dat de dreiging van een aangifte bij klager tot spanningen heeft geleid. Klager is zelf jurist en werd bijgestaan door zijn vader die advocaat is. Daarom gaat verweerster er van uit dat klager afdoende is geïnformeerd over wat het betekent dat (mogelijk) aangifte is gedaan en waartoe dat leidt. Klager is niet ter zitting van de raad verschenen om dit standpunt toe lichten. Verweerster is van mening dat klager zijn verhaal op dit punt schromelijk heeft overdreven, kennelijk om haar een hak te willen zetten. De raad heeft hieraan ten onrechte geen waarde gehecht en – eveneens ten onrechte – de klacht gegrond verklaard. Ook deze beslissing van de raad dient volgens verweerster te worden vernietigd en de klacht dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

verweer in beroep

​​​​​​​5.7 Klager stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de beroepsgronden van verweerster verworpen dienen te worden en dat de beslissingen van de raad dienen te worden bekrachtigd. Op het verweer van klager zal, voor zover daartoe aanleiding bestaat, in de beoordeling worden ingegaan.

beoordeling hof

​​​​​​​5.8 Het hof volgt verweerster in haar standpunt dat beide zaken met elkaar samenhangen. Het hof heeft daarom reeds ter zitting aangekondigd dat op beide klachten in één gecombineerde beslissing zal worden beslist.

maatstaf

​​​​​​​5.9 De raad heeft met juistheid de vrijheid van de advocaat de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt vooropgesteld. Deze vrijheid kan – voor zover in de onderhavige zaken van belang – onder meer worden beperkt doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

beoordeling hof

​​​​​​​5.10 Het hof sluit zich zowel ten aanzien van de beoordeling van de klacht met zaaknummer 220236 als ten aanzien van de beoordeling van de zaak met klachtnummer 230272 aan bij de beoordeling van de raad en neemt die beoordelingen over. Daaraan voegt het hof het volgende toe.

​​​​​​​5.11 Verweerster heeft aan klager een e-mail verstuurd met daarin de aankondiging dat zij namens haar cliënt aangifte zal doen van afdreiging bij zowel de politie als bij de hoofdofficier van justitie in het arrondissement te Den Haag. De aanleiding daarvoor was dat hij een tuchtklacht wilde indienen tegen de cliënt van verweerster vanwege diens rol bij de verkoop van het appartement. De inhoud van die e-mail is zowel wat betreft inhoud als toonzetting dreigend van aard. Verweerster stelt immers in die e-mail zonder enige terughoudendheid dat klager zich schuldig maakt aan een strafbaar feit en dat daarvan aangifte wordt gedaan. Verweerster voegt daaraan een uitvoerige toelichting toe. De toelichting die verweerster over deze e-mail heeft gegeven is – kort samengevat – dat deze als ‘stopbrief’ moet worden gelezen en dat het haar vrijstond deze brief namens haar cliënt te versturen. Verweerster laat klager in deze e-mail echter geen enkele ruimte om deze dreigende aangifte te voorkomen. Klager wordt daarmee – zo doet verweerster het voorkomen – voor een voldongen feit gesteld. De uitvoerige uitleg die verweerster in haar e-mail geeft kan, vanuit het perspectief van de ontvanger, bovendien moeilijk anders worden gelezen dan als onderbouwing om het dreigement van de aangifte kracht bij te zetten.

​​​​​​​5.12 Het hof betrekt verder de navolgende omstandigheden bij zijn oordeel. Verweerster kondigt in de e-mail aan dat zij de aangifte op korte termijn zelf zou doen. Zij heeft dat echter niet gedaan en heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Verder acht het hof van belang dat verweerster de e-mail stuurde enkel op basis van wat haar cliënte haar had verteld over de feiten en dat zij niet heeft onderzocht of er een reële basis was voor (het dreigen met) een strafrechtelijke aangifte en dat van een dergelijke basis ook later niet is gebleken. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat het louter de bedoeling van de e-mail was dat deze dreigend zou overkomen en klager zodanig schrik aan zou jagen dat hij van het indienen van een tuchtklacht zou afzien. Het hof acht deze handelwijze, gelet op het daarmee beoogde doel, oneigenlijk en disproportioneel en daarmee onbetamelijk. Verweerster heeft de belangen van klager onevenredig geschaad.

​​​​​​​5.13 Dat deze brief ook daadwerkelijk dreigend is overgekomen volgt uit de omstandigheid dat namens klager een advocaat (de vader van klager) contact met verweerster heeft opgenomen en navraag heeft gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot de aangifte. Hierop heeft verweerster niet gereageerd. Ook op de herhaalde verzoeken van de advocaat van klager heeft verweerster niet gereageerd. Verweerster heeft daarmee klager doelbewust in het ongewisse gelaten omtrent de door haar namens haar cliënt aangekondigde aangifte. Ook deze handelwijze acht het hof onbetamelijk. Dat klager een jurist is en zijn vader advocaat doet, anders dan verweerster betoogt, niet af aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid of ernst van de gedragingen van verweerster. Integendeel: door in het geheel niet te reageren op de verzoeken van de advocaat van klager heeft zij zich jegens hem niet behoorlijk gedragen.

​​​​​​​5.14 Het hof verwerpt gelet op het voorgaande de beroepsgronden van verweerster en zal de gegrondverklaring van beide klachten door de raad bekrachtigen.

maatregel

​​​​​​​5.15 Tot tweemaal toe heeft verweerster zich gedragen op een wijze die strijdig is met wat een behoorlijk advocaat betaamt. Het past een advocaat niet dat ze haar maatschappelijk gezag als strafrechtdeskundige laat gebruiken om een wederpartij (of diens adviseur) te intimideren. Gelet op de samenhang tussen beide zaken zal het hof voor beide zaken tezamen één maatregel opleggen. De ernst en laakbaarheid van de gedragingen van verweerster zijn naar het oordeel van het hof dusdanig dat een berisping op zijn plaats is. Het hof weegt daarbij mee dat verweerster onvoldoende heeft laten blijken de ernst van haar gedragingen in te zien.

proceskosten

​​​​​​​5.16 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021 :

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.17 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

​​​​​​​5.18 Gelet op de samenhang tussen de zaken zal het hof, net als de raad heeft gedaan, aan verweerster één proceskostenveroordeling opleggen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

ten aanzien van zaaknummer 220236

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 1 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-078/DH/RO, voor zover aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

​​​​​​​6.3 bekrachtigt de beslissing van 1 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-078/DH/RO, voor het overige;

​​​​​​​6.4 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

ten aanzien van zaaknummer 230272

​​​​​​​6.5 vernietigt de beslissing van 1 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-079/DH/RO, voor zover aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

​​​​​​​​​​​​​​6.6  bekrachtigt de beslissing van 1 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-079/DH/RO, voor het overige.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. Verkijk en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 1 december 2023 .