ECLI:NL:TAHVD:2023:214 Hof van Discipline 's Gravenhage 220305

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:214
Datum uitspraak: 24-11-2023
Datum publicatie: 28-11-2023
Zaaknummer(s): 220305
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Volgens klaagster zijn de uitlatingen van verweerder over de vermeende liefdesleven van klaagster en het herhaalde gebruik van het woord 'labiel'  of  'hoer' in de verweerschriften en e-mailberichten onnodig grievend en niet functioneel in het kader van de echtscheidingszaak. Het hof ziet dit anders. De gewraakte uitlatingen dienen te worden bezien tegen de achtergrond van het tussen partijen bestaande geschil over de wijze waarop door beide partijen invulling werd gegeven aan het ouderschap en zijn in dat kader functioneel. Het hof is verder van oordeel dat de wijze waarop verweerder dit heeft gedaan, weliswaar geen schoonheidsprijs, maar evenmin het predicaat onnodig grievend verdient. Ten aanzien van het gebruik van het woord 'labiel' weegt het hof mee dat verweerder daarmee het standpunt van zijn cliënt verwoordde en het woord niet gebruikte in medische zin, maar ter aanduiding van ambigu gedrag. Voor het gebruik van het woord 'hoer' geldt dat dit deel uitmaakt van een citaat en dat niet uit de mond van verweerder of diens cliënt maar - volgens verweerders cliënt - uit die van roddelende derden is opgetekend. Verweerder heeft op de juistheid daarvan mogen afgaan. Tegen deze achtergrond is de citaat niet onnodig grievend. Conclusie hof: lat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet gehaald. Vernietiging beslissing raad. Klacht in alle onderdelen ongegrond. 

Beslissing van 24 november 2023

in de zaak 220305

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 31 oktober 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-183/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klaagster ten dele gegrond verklaard, namelijk ‘ten aanzien van de uitlatingen van verweerder in de verweerschriften en in de e-mails van 7 en 15 oktober 2020’. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten van klaagster en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:250 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 30 november 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 oktober 2023. Klaagster heeft daags voor de mondelinge behandeling nog stukken aan het hof toegestuurd. Zoals ter zitting is aangegeven laat het hof deze vanwege het late tijdstip van indiening buiten beschouwing.

Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. De griffier heeft van hetgeen is besproken aantekening gemaakt.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de feiten als volgt vast.

3.2 Verweerder staat de ex-partner van klaagster bij in een procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

3.3 Op 21 augustus 2020 is namens klaagster een verzoek voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend.

3.4 Op 23 september 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt een verweerschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft verweerder onder meer het volgende over klaagster opgenomen:

‘1.29. (…) Gezien de hierboven geschetste tegenstrijdigheden in het gedrag van de vrouw en haar impulsieve handelen vreest de man dat de vrouw op dit moment erg labiel is en niet goed in staat is om haar handelen te kunnen overzien. Dat dat schadelijk is voor de kinderen is evident en hierna zal blijken dat de kinderen ook aantoonbaar schade lijden als gevolg van de labiliteit van de vrouw.

1.30. Die labiliteit wordt nog eens benadrukt door de wijze waarop de vrouw inmiddels met de man is omgegaan (…)

2.10. Waar de vrouw dit bijbaantje van de kinderen heeft opgezegd zonder dat met de kinderen te overleggen dan is dan een grove fout en ernstig nalatig en verwijtbaar. De man wijt deze grove fout van de vrouw aan haar labiele toestand. (…)

3.10. Gezien de betrekkelijk labiele toestand waarin de vrouw verkeert is de man van mening dat zij niet de eerst aangewezen persoon is die voorlopig de volledige zorg voor de kinderen kan dragen. (…)’

3.5 De voorlopige voorzieningen zijn op de zitting van 25 september 2020 (hierna: de zitting) door de rechtbank behandeld.

3.6 Naar aanleiding van de zitting heeft verweerder op 7 oktober 2020 een e-mail naar de advocaat van klaagster verstuurd waarin verweerder akkoord gaat met het plannen van een viergesprek. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer de volgende tekst opgenomen:

‘Cliënt is er inmiddels achter gekomen dat uw cliënte de laatste tijd er een soort van dubbelleven op na heeft gehouden. (…) Uw cliënte heeft daar op kosten van het bedrijf van mijn client overdag een kamer (…) gehuurd mét roomservice terwijl zij in de weken daarvoor al druk doende is geweest met de aanschaf van allerlei pikante lingerie.

(…)

Uw cliënte leert het blijkbaar niet en kan het ook kennelijk niet nalaten om toch nog steeds intimiteit te zoeken buiten de relatie met mijn client, getuige hetgeen client nu weer heeft ontdekt. De omstandigheid dat uw cliënte hier nu ook over heeft gelogen tegen mijn client en dat ook nog eens een keer heeft gedaan tegen de kinderen maakt dat uw cliënte zich als partner en ouder wel heel erg diskwalificeert.

(…)

Daar komt nog bij dat cliënt onlangs binnen de directe omgeving in (…) vernam dat daar verhalen rondzingen over het nogal losbandige gedrag van uw cliënte, waarbij uw cliënte wordt geduid als “die hoer van (…). Uw cliënte dient zich echter te realiseren dat zij wel de moeder van de kinderen van partijen is. Cliënt wil absoluut niet dat de kinderen horen dat er zo over hun moeder wordt gesproken. Uw cliënt heeft hierin een sleutelrol.”

(…)

Echter is nu dus toch gebleken dat er in de rondzingende verhalen een kern van waarheid zit maakt cliënt zich niet alleen zorgen over het geestelijk welzijn van de kinderen maar ook hun fysieke gezondheid. Immers is het juist in deze coronatijd van het grootste belang dat uw cliënte met haar losbandige gedrag de kinderen niet besmet met het coronavirus.

(…)

Mijn cliënt dat het beter is dat uw cliënte zich maar een tijdje afzijdig houdt, ver weg van (…) en de kinderen dan ook meer met rust laat. Uw cliënte kan dan in alle rust weer werken aan het normaliseren van haar gedrag en het verbeteren van haar imago.

3.7 Op 8 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster in zijn reactie op verweerders e-mail geschreven:

‘Uw toonzetting en verwijten in de mail zijn weinig constructief voor partijen en zet de verhouding enkel nog meer op scherp.’

3.8 Op 15 oktober 2020 heeft verweerder de advocaat van klaagster gemaild over onder meer de verhuizing van zijn cliënt en de toegang tot de woning. In zijn e-mail heeft verweerder het volgende vermeld:

‘Uw gemis aan kennis en/of gezag heeft uw cliënte echter kennelijk doen besluiten dat zij gisterenmiddag, vergezeld van een slotenmaker en haar familie, zich de toegang tot de woning heeft verschaft en de sloten heeft veranderd. (…) Cliënt is onthutst over het feit dat uw cliënte meent tot een zo ver gaande eigenrichting te gaan en vraagt zich af of zij met zo’n Wild West vertoning helemaal geen fatsoensgrenzen kent. Dat geldt eens temeer aangezien uw cliënte mijn cliënt ook nog eens heeft willen laten opdraaien voor verboden wapenbezit.

(…)

Ik hoop oprecht dat u uw cliënte ertoe kunt bewegen dat zij zich in het vervolg op een normale wijze in deze onderhand toch wel erg ontsporende scheiding zal weten te gedragen, anders vraag ik mij af wat voor zin het heeft om met u nog nader te overleggen.

(…)’

3.9 Op 6 november 2020 is namens klaagster bij de rechtbank een verzoek tot ontbinding geregistreerd partnerschap ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 1 februari 2021 een verweerschrift ingediend. In dat verweerschrift heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

‘2.1. (…) Gezien de hierboven geschetste tegenstrijdigheden in het gedrag van de vrouw en haar impulsieve handelen kan de man tot geen andere conclusie komen dan dat de vrouw op dit moment erg labiel is en niet goed in staat is om haar handelen te kunnen overzien. Dat dat schadelijk is voor de kinderen is evident en hierna zal blijken dat de kinderen ook aantoonbaar schade lijden als gevolg van de labiliteit van de vrouw.

2.2. Die labiliteit wordt nog eens benadrukt door de wijze waarop de vrouw inmiddels met de man is omgegaan door hem bij derden zwart te maken en neer te zetten als onbetrouwbaar (…) De vrouw is het kompas volledig kwijt. (…)’

3.10 Op 20 mei 2021 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster een e-mail gestuurd in verband met het ontbreken van een ouderschapsplan. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

‘Ik vraag mij af hoe uw cliënte zich dat dan ook in de toekomst voorstelt want de kinderen zijn nog zo klein dat partijen nog lang zullen moeten overleggen. Uw cliënte kan toch niet veronderstellen dat Stadsteam (…) daar steeds bij betrokken moet zijn. Dat zou toch ook een blamage voor uw cliënte zijn. Zij dient als ouder in staat te zijn om gewoon met mijn cliënt aan tafel te zitten voor normaal ouderlijk overleg Als uw cliënte dat niet kan dan diskwalificeert zij zich als ouder.’

3.11 De rechtbank heeft op de zitting van 25 juni 2021 het verzoek tot ontbinding geregistreerd partnerschap behandeld.

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich onnodig grievend over klaagster uit te laten en haar zaken te verwijten die onjuist zijn.

5 BEOORDELING

Omvang van het beroep

5.1 De klacht ligt in hoger beroep nagenoeg in volle omvang voor, namelijk voor zover deze gegrond is verklaard. De klacht is voor zover die ziet op uitlatingen van verweerder in de e-mail van 20 mei 2021 ongegrond verklaard. Dat onderdeel van de klacht ligt in hoger beroep niet ter beoordeling voor.

Overwegingen raad

5.2 De raad is van oordeel dat verweerder als advocaat in de familiekwestie tussen klaagster en zijn cliënt de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De wijze waarop verweerder het vermeende liefdesleven van klaagster in de beide verweerschriften en in de e-mail van 7 oktober 2020 aan de kaak heeft gesteld en daarbij de relatie heeft gelegd met haar geschiktheid als moeder getuigt van onvoldoende professionele distantie. De uitlatingen over het liefdesleven van klaagster zijn niet alleen onnodig in het kader van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de zorg voor de kinderen, maar ook onnodig grievend ten opzichte van klaagster. Zowel de processtukken als de e-mail van 7 oktober 2020 weerspiegelen de gevoelens en de kwalificaties van zijn cliënt zonder dat verweerder daar enige, professionele, filter op heeft toegepast. Van enige functionaliteit bij het gebruik van het woord ‘hoer’ om klaagster mee aan te duiden in relatie tot haar geschiktheid als ouder, is naar het oordeel van de raad geen sprake. Datzelfde geldt voor de vermelding dat klaagster volgens verweerders cliënt pikante lingerie heeft aangeschaft waarbij aan deze vermelding ook nog een bepaalde suggestie is toegevoegd. Verweerder heeft zich hier laten meeslepen door de emoties van zijn cliënt ten opzichte van klaagster, terwijl hij hier juist met een professionele afstand mee om had moeten gaan. Het is niet aan verweerder en zijn cliënt om, zoals verweerder heeft aangevoerd, ‘het gedrag van klaagster te normaliseren en haar imago te verbeteren’, voor zover dat al aan de orde zou zijn. Dat de e-mail alleen naar de advocaat van klaagster is gestuurd en dus niet voor derden leesbaar is, maakt het oordeel niet anders omdat dit gegeven niet afdoet aan de grievendheid voor klaagster.

5.3 Ook uit de mate waarin verweerder in de verweerschriften het gedrag van klaagster ten opzichte van zijn cliënt heeft aangeduid als ‘labiel’ leidt de raad af dat verweerder zich met zijn cliënt vereenzelvigt in zijn houding ten opzichte van klaagster. Verweerder heeft deze term in beide verweerschriften diverse keren herhaald waarbij steeds een link is gelegd met de geschiktheid van klaagster als moeder. Ook bij de wijze waarop en de mate waarin verweerder deze term heeft gebruikt ontbreekt enige functionaliteit en wordt klaagster onnodig gegriefd. Verweerder heeft zijn de-escalerende rol als advocaat in een familiekwestie, waar ook nog de kinderen van zijn cliënt en klaagster bij betrokken zijn, uit het oog verloren.

5.4 De vereenzelviging met zijn cliënt komt naar het oordeel van de raad verder tot uitdrukking in de passage in de e-mail van 15 oktober 2020. Verweerder heeft de emoties van zijn cliënt over de toegang van klaagster tot de voormalige gezamenlijke woning daarin een-op-een overgenomen zonder eerst een professionele filter toe te passen. De door verweerder gebruikte toonzetting en woorden hebben niets meer met functionaliteit te maken. Behalve het gebrek aan professionele distantie is deze passage bovendien onnodig grievend voor klaagster. Dat de e-mail alleen naar de advocaat van klaagster is gestuurd en dus niet voor derden leesbaar is, maakt het oordeel niet anders omdat dit gegeven niet afdoet aan de grievendheid voor klaagster.

5.5 Hoewel de raad begrijpt dat klaagster ook de passage in verweerders e-mail van 20 mei 2021 als grievend ervaart, kan deze passage niet als onnodig grievend worden gekwalificeerd. In deze e-mail gaat het in de kern om het plannen van een viergesprek en de bereidheid daartoe van beide partijen. De wijze waarop verweerder zich in deze e-mail over klaagster uitlaat, is mede gelet op de context functioneel en passend binnen de vrijheid die verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster heeft.

5.6 Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht ten aanzien van de uitlatingen van verweerder in de verweerschriften en de e-mails van 7 en 15 oktober 2020 gegrond zal verklaren en voor het overige ongegrond.

Beroepsgronden

5.7 Verweerder heeft nimmer de bedoeling gehad klaagster te grieven, hij heeft voor zover zij dat wel zo ervaren zijn excuses aangeboden en doet dat nogmaals. Inhoudelijk voert verweerder, samengevat, aan dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat het in de e-mail van 7 oktober 2020 letterlijk weergeven van hetgeen zijn cliënt over klaagster hoorde zeggen, niet functioneel was en hij door het letterlijk in die e-mail opnemen van hetgeen zijn cliënt gehoord had, de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Verweerders cliënt wilde voorkomen dat de kinderen van partijen met dergelijke uitlatingen over hun moeder geconfronteerd zouden worden.  En dat blijkt voldoende uit de e-mail van 7 oktober 2020, aldus verweerder.

Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder heeft gezegd dat klaagster niet functioneert in het ouderschap. Verweerder wijst er op dat hij in de e-mail van 7 oktober 2020 heeft geschreven dat  klaagster ‘zich als partner en ouder wel erg diskwalificeert’, hetgeen volgens verweerder wat anders is. Met die zinsnede is in de context van hetgeen gaande was en door verweerder is beschreven, niets mis.

Verweerder betwist dat hij, zoals de raad heeft overwogen, klaagster heeft weggezet als ‘onfatsoenlijk’. Het enige wat verweerder in zijn mail van 15 oktober 2020 heeft geschreven is dat zijn cliënt zich afvraagtof klaagster ‘met zo’n Wild West vertoning helemaal geen fatsoensgrenzen kent’, hetgeen tegen de achtergrond van de wijze waarop klaagster het feitelijk gebruik van de woning probeerde te verkrijgen niet onacceptabel was.

Anders dan de raad heeft geoordeeld was het gebruik door verweerder van het woord labiel wel functioneel, namelijk van belang omdat verweerders cliënt vond dat de kinderen aan hem moesten worden toevertrouwd.

Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder zijn de-escalerende rol uit het oog heeft verloren.

Verweerder betwist dat hij zich met zijn client heeft vereenzelvigd en onvoldoende distantie heeft betracht. Van ‘een aanhoudende, denigrerende en belerende toonzetting’ is geen sprake is geweest.

Tot slot voert verweerder aan dat zijn handelen geen maatregel rechtvaardigt. Mocht dat wel zo zijn dan volstaat een waarschuwing. De opgelegde berisping is veel te zwaar, aldus verweerder. Hij wijst er daarbij op dat hem nimmer eerder een maatregel is opgelegd.

Verweer in beroep

5.8 Klaagster heeft verweer gevoerd en er op gewezen dat verweerder in zijn  beroepschrift allerlei randzaken benoemt die niet ter zake doende zijn en in de eerste drie pagina’s van zijn beroepschrift achtergrondinformatie verschaft die voor de beoordeling van de klacht niet ter zake doende is. Klaagster stelt dat de uitlatingen van verweerder onnodig grievend waren, niet functioneel waren en  verweerder niets heeft gedaan om te de-escaleren.

Overwegingen hof; maatstaf

5.9 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Overwegingen hof; beoordeling

5.10 De gewraakte passages in de verweerschriften en de e-mailberichten moeten worden bezien tegen de achtergrond van het tussen partijen bestaande geschil over de beëindiging van hun relatie. Dat bevond zich in een turbulente fase: de onderlinge verhoudingen tussen klaagster en verweerders cliënt waren op dat moment zeer vijandig en er was sprake van incidenten waar de politie aan te pas moest komen. Een van de belangrijkste twistpunten was de toevertrouwing van en de omgang met de minderjarige kinderen van partijen. Tegen die achtergrond is het maken van opmerkingen over persoonlijke gedragingen van de wederpartij van een cliënt functioneel. Het hof is van oordeel dat de wijze waarop verweerder dit heeft gedaan weliswaar geen schoonheidsprijs, maar evenmin het predicaat onnodig grievend verdient. Het hof licht dat oordeel hierna toe.

5.11 In het kader het verzoek om voorlopige voorzieningen stelden beide ex-partners zich op het standpunt dat het gedrag van de ander de kinderen beschadigde. Op dat punt bestonden over en weer met feiten gestaafde zorgen. De manier waarop invulling werd gegeven aan het ouderschap stond in die zaak dus uitdrukkelijk (en aan beide zijden) ter discussie. Daarnaast kampte verweerders cliënt nog met de vraag in hoeverre klaagster de scheiding werkelijk wilde doorzetten, omdat zij hem in zijn ogen niet alleen afwees maar ook toenadering tot hem zocht. De opmerkingen die verweerder in zijn verweerschrift van 23 september 2020 maakte hebben gelet op die context een functie en zijn niet als onnodig grievend te kwalificeren. Ook het gebruik van het woord labiel acht het hof hier niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder verwoordde daarmee het standpunt van zijn cliënt. Verweerder gebruikt het woord bovendien niet in medische zin maar op de manier waarop het in het normale spraakgebruik (ook) voorkomt: als aanduiding van ambigu gedrag.

5.12 Het e-mailbericht dat verweerder vervolgens op 7 oktober 2020 aan klaagsters advocaat stuurde moet daarnaast worden bezien tegen de achtergrond van klaarblijkelijk in het dorp rondzingende verhalen over losbandig gedrag en de vrees van verweerders cliënt dat die verhalen de kinderen ter ore zouden komen. Verweerder verwoordt die vrees in dit bericht. Daar waar het bericht zeer expliciet is, is dat functioneel, namelijk om duidelijk te maken aan welke praatjes de kinderen blootgesteld zouden kunnen worden. Voor het gebruik van het woord ‘hoer’ geldt dat dit deel uitmaakt van een citaat en dat dit overduidelijk niet uit de mond van verweerder of diens cliënt, maar - volgens verweerders cliënt - uit die van roddelende derden is opgetekend. Verweerder heeft op de juistheid daarvan mogen afgaan. Hoewel voorstelbaar is dat klaagster hierdoor geraakt is, is dit citaat tegen de hiervoor geschetste achtergrond niet onnodig grievend.

5.13 Ook het e-mailbericht van 15 oktober 2020 kan de tuchtrechtelijke toets naar het oordeel van het hof doorstaan. In dat bericht verwoordt verweerder emoties en zorgen van zijn cliënt naar aanleiding van een concreet incident rondom de toegang tot de gemeenschappelijke woning van partijen. De wijze waarop hij daarnaast als diens advocaat de vraag op tafel legt of de gedragingen van klaagster niet aan nader onderling overleg in de weg staan acht het hof niet onnodig grievend.

5.14 Het verweerschrift van 6 november 2020 komt neer op een herhaling van het verweerschrift dat verweerder bij gelegenheid van de eerdere behandeling van het verzoek om voorlopige voorzieningen indiende. De strijd tussen de beide ex-partners was sedertdien nog niet geluwd en er vonden over en weer nog steeds incidenten plaats. De context was in feite niet veranderd en ook deze uitlatingen van verweerder moeten tegen die achtergrond worden bezien. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor bij 5.11 over het gebruik van woorden als labiel en labiliteit is overwogen. Waar klaagster verweerder het verwijt maakt dat hij die woordkeus bleef herhalen merkt het hof op dat zij lang heeft gewacht alvorens hierover te klagen. Anders dan verweerder heeft aangevoerd doet dat niet af aan haar klacht: die heeft zij tijdig gedaan. Maar het gegeven dat verweerder pas in het kader van deze klacht een serieus signaal ontving dat zij deze bewoordingen als bijzonder kwetsend heeft ervaren maakt wel dat die herhaling hem niet zonder meer is tegen te werpen. Verweerder heeft onder het aanbieden van excuses aangevoerd dat hij dat signaal graag eerder had gekregen. Dat verweerder bewust onnodige confrontatie met klaagster heeft opgezocht is niet gebleken.

5.15 De conclusie is dat niet gezegd kan worden dat de uitlatingen van verweerder als onnodig grievend jegens klaagster kunnen worden gekwalificeerd. Het had wat toonzetting betreft zeker tactvoller gekund, maar de lat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wordt naar het oordeel van het hof niet gehaald.

Slotsom

5.16 Het beroep van verweerder tegen de beslissing van de raad slaagt. Het hof is van oordeel dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en dat de uitspraak van de raad moet worden vernietigd zoals hierna vermeld. Omdat alle klachtonderdelen daarmee ongegrond zijn zal het hof ook de veroordeling tot betaling van het griffierecht en reis- en proceskosten vernietigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 31 oktober 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-183/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en verweerder tot betaling van griffierecht, reiskosten en proceskosten werd veroordeeld.

en doet opnieuw recht:

6.2 verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. mrs. A.M. Koene, E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 24 november 2023.