ECLI:NL:TAHVD:2023:213 Hof van Discipline 's Gravenhage 230111

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:213
Datum uitspraak: 24-11-2023
Datum publicatie: 27-11-2023
Zaaknummer(s): 230111
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Schending zorgplicht jegens cliënte. Omvang HB: de beroepsgrond uit verweerders beroepschrift blijft beperkt tot de hoogte van de door de raad opgelegde maatregel, nu de beroepsgronden tegen de gegrondverklaring door de raad ontbreken. Het hof gaat daarom uit van de onherroepelijkheid van die gegrondverklaring. Verweerder heeft geen inhoudelijke gronden tegen de hoogte van de maatregel aangevoerd. Hof bepaalt ambtshalve welke maatregel passend en geboden is. Klachtonderdelen klaagster gegrond. Verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting klaagster. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van klaagster en haar niet op deskundige en voortvarende wijze bijgestaan. Er lijkt sprake van meer dan incidenteel tekortschieten in de beroepsuitoefening door verweerder. Maatregel: onvoorwaardelijke schorsing van 4 weken en veroordeling in de proceskosten. 

Beslissing van 24 november 2023

in de zaak 230111

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

    1.  Het hof verwijst naar de beslissing van 13 maart 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-505/AL/OV). In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken voorwaardelijk opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de reiskosten en de proceskosten.
    1. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:56 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
    1. De raad heeft op 2 oktober 2023 een herstelbeslissing gewezen, waarin verweerder is veroordeeld tot de betaling van het griffierecht. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:250 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het  hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 11 april 2023 ontvangen door de griffie van het hof.  Verder bevat het dossier van het hof een e-mail van 22 juni 2023 van klaagster

2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 oktober 2023. Daar is klaagster verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder kennisgeving niet verschenen. Klaagster heeft haar standpunt nader toegelicht. De griffier heeft van hetgeen is besproken aantekening gemaakt.

3 FEITEN

3.1 Het hof neemt de feiten van de raad over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd.

3.2 Klaagster is op 29 oktober 2020 in beeld gekomen als verdachte van Whatsapp-fraude in een opsporingsprogramma van RTV Oost. Deze uitzending is elk uur herhaald en gedeeld op sociale media. Kort na deze uitzending bleek dat door een technische storing bij de SNS-bank de tijden van de pintransactie niet gelijk liepen met die van de camera van de SNS-bank, waardoor klaagster ten onrechte als verdachte in beeld is gebracht.  

3.3 Klaagster heeft zich daarna tot verweerder gewend voor juridische bijstand c.q. het indienen van een klacht tegen de SNS-bank. Op kantoor van verweerder heeft een intakegesprek plaatsgevonden.

3.4 Op 13 november 2020 heeft klaagster aan verweerder de door haar ontvangen excuses van de politie, justitie en RTV Oost doorgestuurd.

3.5 Klaagster heeft daarna op verschillende momenten verweerder over het volgende benaderd:

- op 2 december 2020: in deze e-mail heeft zij verweerder verzocht om contact met haar op te nemen na haar te vergeefse pogingen om contact met hem te krijgen,

- op 6 januari 2021: in deze e-mail heeft klaagster de ontvangst bevestigd van de brief van verweerder van 29 december 2020 met daarin het verzoek om contact met hem op te nemen. In deze e-mail heeft klaagster gemeld dat zij zonder succes heeft geprobeerd om contact met verweerder te krijgen,

- op 11 januari 2021: in deze e-mail heeft klaagster haar teleurstelling uitgesproken over het gebrek aan contact en zich afgevraagd waarom hij, ondanks zijn eigen verzoek tot contact, onbereikbaar is,

- op 25 januari 2021, herhaald op 2 februari 2021: in deze e-mails heeft zij verweerder gevraagd haar op de hoogte te houden van de voortgang en contact met haar op te nemen,

- op 17 februari 2021: in deze e-mail heeft klaagster aan verweerder gemeld dat zij voor de camera van RTV Oost haar verhaal zal doen, waarna zij verweerder op 10 maart 2021 heeft laten weten nog niks van RTV Oost te hebben gehoord.

3.6 Op 25 maart 2021 heeft RTV Oost aandacht aan de kwestie van klaagster besteed en daarvoor ook de SNS-bank benaderd. Hieraan voorafgaand is er contact met klaagster per e-mail geweest en is een vraaggesprek met haar opgenomen. Verweerder was daarbij aanwezig.

3.7 In haar e-mail van 1 april 2021, herhaald op 6 april 2021, heeft klaagster verweerder gevraagd haar te bellen over de laatste ontwikkelingen.

3.8 Op 7 april 2021 heeft klaagster van RTV Oost een WhatsApp-bericht ontvangen met de mededeling dat de woordvoerder van de SNS-bank had laten weten nog niets van haar en verweerder te hebben vernomen. De woordvoerder van de SNS-bank zou zich hebben afgevraagd of iets niet goed is gelopen of dat klaagster het zo welletjes vindt.

3.9 In zijn e-mail van 8 april 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij dacht dat RTV Oost het telefoonnummer van klaagster aan de SNS-bank had gegeven en dat de bank haar zou bellen. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om de woordvoerder van de bank zelf te bellen. Ook heeft hij klaagster gevraagd of het, na het persartikel, voldoende is dat de bank excuses aanbiedt of dat klaagster iets anders wil. Daarop heeft klaagster, in e-mails daarna, aan verweerder laten weten dat het artikel en de stress haar juist strijdbaar hebben gemaakt en dat excuses niet voldoende zijn, zoals verweerder al langer wist. Daarop heeft verweerder laten weten dat ze de vervolgstappen moeten bespreken maar dat schriftelijke excuses van de bank daarvoor wel belangrijk zijn.

3.10 Per e-mail van 12 april 2021 heeft klaagster verweerder gevraagd haar op de hoogte te houden. Ook heeft ze gemeld geen contactgegevens van de SNS-bank te hebben zodat zij er vanuit gaat dat hij contact opneemt. RTV Oost heeft ze destijds voor alle info ook naar verweerder doorverwezen.

3.11 In haar e-mails van 26 april 2021, 17 en 25 mei 2021 heeft klaagster verweerder gevraagd naar de stand van zaken en of het is gelukt met het concept.

3.12 Per e-mail van 26 juli 2021 heeft verweerder aan klaagster gevraagd om hem de datum door te geven waarop de gewraakte uitzending bij RTV Oost heeft plaatsgevonden.

3.13 Op 29 juli 2021 heeft klaagster verweerder laten weten dat zij hem telkens niet aan de telefoon krijgt. Ook heeft zij in die e-mail de gebeurtenissen in chronologische volgorde opgesomd en verweerder gevraagd om contact op te nemen.

3.14 In haar e-mail van 8 juli 2021 heeft klaagster zich bij verweerder opnieuw beklaagd over zijn onbereikbaarheid, zijn ontwijkende gedrag en het niet nakomen van zijn toezeggingen.

3.15 Op 24 september 2021 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

‘Gisterenmiddag liep een bespreking nogal uit, zodat ik U niet meer belde.

Ik ben nog bezig met het bezien welk bedrag aan immateriële schade in uw geval redelijk is. Op dit moment gaan mijn gedachten uit naar een bedrag van € 5.000,00.’

3.16 Op 18 oktober 2021 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

‘Het lukte mij vanwege een uren durend politieverhoor niet meer om vrijdag contact met je op te nemen. Ik ben nog steeds bezig met het zoeken naar uitspraken. Ik heb nog geen uitspraken gevonden die passen bij hetgeen jij voor ogen hebt. Ik bericht je nader.’

3.17 In haar e-mail van 26 november 2021 heeft klaagster daarop aan verweerder een link doorgestuurd over een gelijksoortige zaak met imagoschade.

3.18 Op 17 januari 2022 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

‘Afgelopen weken, maanden heb ik uw proberen te bellen maar krijg u niet te spreken. Ook geen enkele wederbericht. U begrijpt dat ik dit heel vervelend vind.

U vraagt mij om geduld te hebben maar hoeveel geduld kan ik nog verdragen. U zegt dat u het aan het onderzoeken bent maar tot op heden geen enkele info ontvangen. Ik weet niet of uw de SNS bank al hebt aangeklaagd.

Nogmaals hou mij aub op de hoogte.’

3.19 Op 10 maart 2022 heeft klaagster aan verweerder een dringende oproep gestuurd om te reageren en hem laten weten dat zij zich aan het lijntje gehouden voelt. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) op herhaalde terugbelverzoeken en op e-mails van klaagster niet of nauwelijks te reageren en haar aan het lijntje te houden;

b) niet voortvarend voor klaagster te handelen ondanks haar stressvolle situatie.

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

5.1 Het hoger beroep van verweerder in deze zaak is beperkt tot ‘Ik meen dat mij ten onrechte een maatregel is opgelegd en subsidiair dat deze te zwaar is’.

5.2 Op grond van art. 56 lid 1 Advocatenwet kan binnen 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad hoger beroep worden ingesteld. Uit lid 3 van dat artikel volgt dat het beroep wordt ingesteld bij ‘met redenen omklede memorie’, met andere woorden: met de gronden van het beroep. De Advocatenwet laat geen ruimte voor een pro forma beroep waarbij de beroepsgronden na deze beroepstermijn worden ingediend.

5.3 De beroepsgrond uit verweerders beroepschrift blijft beperkt tot de hoogte van de door de raad opgelegde maatregel, nu de beroepsgronden tegen de gegrondverklaring door de raad ontbreken. Het hof gaat daarom uit van de onherroepelijkheid van die gegrondverklaring. Verweerder heeft geen inhoudelijke gronden tegen de hoogte van de maatregel aangevoerd, maar het hof bepaalt ambtshalve welke maatregel passend en geboden is.

Overwegingen raad

5.4 De raad heeft, samengevat, het volgende overwogen.

5.5 De beide klachtonderdelen van klaagster, waartegen verweerder geen verweer heeft gevoerd, worden naar het oordeel van de raad onderbouwd met de door klaagster overgelegde correspondentie. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting klaagster. Klachtonderdelen a) en b) worden dan ook gegrond verklaard.

5.6 Verweerder heeft onvoldoende oog voor de belangen van klaagster gehad en haar ook niet op deskundige en voortvarende wijze bijgestaan. De raad rekent het verweerder ook ernstig aan dat hij klaagster in deze voor haar stressvolle situatie aan haar lot heeft overgelaten door telkens niet te reageren op haar vragen om contact en niet met haar te overleggen over de te nemen stappen. Op de sporadische momenten dat hij wel contact met klaagster heeft gezocht, is de raad gebleken dat hij daarin aan klaagster vragen heeft gesteld waarvan hij het antwoord al had kunnen en moeten weten. Dat zweemt naar tijd rekken waardoor verweerder klaagster nog langer in het ongewisse heeft gelaten.

5.7 Tijdens de zitting van de raad heeft klaagster verklaard dat zij geen opdrachtbevestiging van verweerder heeft gekregen en ook geen tariefafspraken met hem heeft gemaakt anders dan dat dat volgens verweerder wel goed zou komen. Klaagster heeft inmiddels een advocaat gevonden die haar belangen in deze kwestie op basis van een toevoeging verder behartigt. Volgens klaagster heeft verweerder haar niet geïnformeerd dat zij hiervoor in aanmerking kwam.

5.8 Alhoewel hetgeen tijdens de zitting door klaagster is verklaard de klacht in deze zaak op onderdelen te buiten gaat, vindt de raad dit wel een zorgelijke ontwikkeling. Dat komt in het bijzonder doordat verweerder in de afgelopen paar jaar een aantal tuchtrechtelijke maatregelen (een waarschuwing en twee berispingen) opgelegd heeft gekregen en ook omdat er naar zijn kantoororganisatie een artikel 60c-onderzoek heeft plaatsgevonden.

5.9 Nu verweerder zijn zorgplicht als advocaat jegens klaagster heeft geschonden en daarbij ook in strijd met de kernwaarde deskundigheid heeft gehandeld, terwijl hij voorafgaand aan of tijdens de zitting van de raad geen uitleg voor zijn handelen heeft gegeven of klaagster zijn verontschuldigingen heeft aangeboden, acht de raad een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening van verweerder passend en geboden.

Overwegingen hof - maatstaf

5.10  In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klaagster heeft behartigd met de zorg die hij daarbij als advocaat hoort te betrachten, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.

5.11  Zoals ook de raad heeft overwogen houdt de tuchtrechter bij de beoordeling van een klacht als de onderhavige rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep, wat betreft de vaktechnische kwaliteit, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang.

Overwegingen - beoordeling van het handelen/nalaten

5.12  Verweerder heeft zijn beroepschrift niet onderbouwd en is ook bij het hof, net als bij de raad, ter zitting niet verschenen, zodat het hof niet bekend is met het standpunt van verweerder.

5.13  Evenals de raad is het hof van oordeel dat de beide klachtonderdelen van klaagster gegrond zijn. Klaagster heeft de klachtonderdelen onderbouwd met de door haar overgelegde correspondentie. Nu geen verweer is gevoerd vormt deze correspondentie het uitgangspunt bij de beoordeling van beide klachtonderdelen. Uit die correspondentie blijkt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting klaagster. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van klaagster en haar niet op deskundige en voortvarende wijze bijgestaan. Evenals de raad rekent ook het hof verweerder ernstig aan dat hij klaagster in de voor haar stressvolle situatie aan haar lot heeft overgelaten door telkens niet te reageren op haar vragen om contact en niet met haar te overleggen over de te nemen stappen. Op de sporadische momenten dat hij wel contact met klaagster heeft gezocht, is ook het hof gebleken dat hij daarin aan klaagster vragen heeft gesteld waarvan hij het antwoord al had kunnen en moeten weten. Dat zweemt naar tijd rekken waardoor verweerder klaagster nog langer in het ongewisse heeft gelaten.

Overwegingen - maatregel

5.14  Het hof maakt zich ernstige zorgen om de praktijkuitoefening van verweerder. Die zorgen vloeien niet alleen voort uit de ernst van zijn nalatigheid in deze klacht, maar ook uit de drie zaken waarin hij reeds eerder maatregelen opgelegd heeft gekregen (tweemaal een berisping en eenmaal een waarschuwing) en de omstandigheid dat verweerder tegen de klacht in eerste aanleg geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zijn uiterst marginale beroepschrift en last but not least, het zonder kennisgeving niet verschijnen op de zitting van het hof. Er lijkt dan ook sprake te zijn van een meer dan incidenteel tekortschieten in de beroepsuitoefening door verweerder. Dat is reden voor het hof om, anders dan de raad, als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing op te leggen van vier weken. De beslissing van de raad zal derhalve voor zover het om de maatregel gaat worden vernietigd.

Proceskosten

5.15 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021 :   

a) € 50,- kosten  van klaagster (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 13 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-505/AL/OV, voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

6.2 legt aan verweerder de maatregel op van (onvoorwaardelijke) schorsing voor de duur van vier weken;

6.3 bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

  • deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
  • verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;
  • deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

6.4 bekrachtigt de beslissing van 13 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-505/AL/OV, voor het overige;

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.M. Koene en

E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 24 november 2023.